Oorlog en Vrede

Home    |    Docent    |    Leerling    |    Historische links   |   Zoekmachines   |   Contact

   

opdracht 1  | opdracht 2  |  opdracht 3  |  opdracht 4  |  opdracht 5  |  opdracht 6  |  docent

   

opdracht 1

   

Vergelijk op hoofdlijnen de Ilias en Odyssee van Homerus met de Aeneis van Vergilius. Besteed met name aandacht aan de overeenkomsten en verschillen. Bij deze opdracht kun je gebruik maken van onderstaande tekst en van deze sites.

Aeneas

1        Het Trojaanse paard  

Het was al ver na middernacht. In de smalle donkere straatjes van Troje hoorde je hier en daar nog wat geroezemoes en dronkemansgelal, maar de meeste Trojanen lagen - sommigen met de lege wijnbeker nog in de hand - hun roes uit te slapen. En midden in de stad, op het grote marktplein, stond het reusachtige houten paard dat de Grieken voor de stadspoort hadden achtergelaten.

Tien lange jaren hadden de Grieken Troje belegerd en gisteren waren ze zo maar ineens vertrokken. Ze hadden dus eindelijk begrepen dat de stad toch niet te veroveren was! Onder gejuich was het paard binnengehaald en tot diep in de nacht hadden de Trojanen eromheen gedanst en flink feest gevierd. Nu was het eindelijk rustig in de stad. Maar wat was  dat? In de buik van het houten paard ging een luik open en door dat luik klom een man naar buiten, die zich geruisloos langs een poot van het paard omlaag liet glijden. En er kroop nog een man door het luik en nog een en nog een, tot er op het laatst wel tien mannen - Grieken natuurlijk ! - op het plein stonden.

Tot zover was de list van de Griek Odysseus gelukt. Nu moest de stadspoort nog geopend worden om de andere Grieken, die na hun vertrek weer stiekem teruggekomen waren, binnen te laten. Dat was een koud kunstje, want ook de poortwachters hadden zich de wijn goed laten smaken en hingen, luid snurkend, onderuitgezakt tegen de stadsmuur. Gedempte stemmen deelden bevelen uit, zware stappen klonken door de straten en plotseling was  de lucht vol gegil, gevloek en gejammer. Tien jaar lang hadden de Grieken op deze nacht van de overwinning gewacht. Nu werd iedere Trojaan die zich verzette genadeloos gedood. Vrouwen, kinderen, niemand werd gespaard. De Grieken gooiden brandende fakkels in de huizen van Troje en weldra was de nachtelijke hemel oranjerood gekleurd door de hoog oplaaiende vlammen. De Grieken bestormden ook het paleis van koning Priamus. En hoe dapper de koning en zijn zoons en schoonzoons zich ook verzetten, ze werden allemaal omgebracht.  

Toen Aeneas, de grote Trojaanse held, zag dat de oude koning gedood werd, schoot het door hem   heen: Mijn vader! Ik  moet hem redden! Hij rende door de gangen van het brandende paleis, op weg naar de uitgang, maar struikelde bijna over de mooie Helena, die geknield voor een altaar aan het bidden was. Woedend greep hij naar zijn zwaard. Het was allemaal haar schuld! Zij was de oorzaak van alle ellende! Als prins Paris haar niet van haar man, de Griekse koning Menelaos, had afgepakt en haar niet naar Troje ontvoerd had, zouden de Grieken zijn stad nooit belegerd hebben. Hij hief het zwaard om haar te doden, maar ineens voelde hij een ijskoude hand om z'n pols. Hij keek om, maar zag niemand.

Toen klonk de stem van zijn moeder, de godin Venus: 'Laat Helena leven, Aeneas! Het is haar schuld niet. De goden willen de ondergang van Troje. Maar jij, Aeneas, jij moet blijvenleven. Vlucht mijn zoon, snel!' Gehoorzaam liet Aeneas het zwaard zakken en ging naar het huis van zijn vader. Zijn vrouw en zoontje kwamen hem al tegemoet en vielen hem huilend om de hals. 'Stil maar,' suste Aeneas, 'ik kom jullie halen.' maar zijn oude, verlamde vader Anchises,  riep: 'Laat mij hier achter om te sterven, ik ben jullie alleen maar tot last.' Toen tilde Aeneas de oude man op zijn schouders, pakte de hand van zijn zoontje en zei tegen zijn vrouw dat ze hem moestvolgen. Maar toen ze al buiten de stadspoort waren merkte hij ineens dat zijn vrouw niet meer bij hem was. Hij liet zijn vader en zijn zoontje buiten de stadsmuur achter en rende terug, de brandende stad in. Wanhopig rende hij straat in, straat uit, telkens haar naam roepend en plotseling stond ze voor hem. Maar wat zag ze er vreemd uit! Over haar gezicht lag een bovenaardse glans en het leek wel of ze groter was nu. 'lk kan niet met je mee, Aeneas,' zei ze zacht. 'je moeder heeft mij van je weggenomen. Voor mij is er geen gevaar meer, maar jij moet Troje onmiddellijk verlaten. Ver, heel ver hier vandaan zul je een nieuw vaderland vinden, waar een nieuw Troje gebouwd zal worden.'

Aeneas wilde haar hand pakken en haar meenemen, de stad uit, maar ze was verdwenen, voorgoed.  

Toen hij weer op de plaats kwam waar hij zijn vader en zijn zoontje had achtergelaten, zag Aeneas daar een grote groep Trojanen. Ze waren aan het bloedbad ontsnapt en vroegen Aeneas of hij voortaan hun leider wilde zijn. Zo verliet Aeneas, met zijn verlamde vader op de schouders en zijn zoontje aan de hand, aan het hoofd van de zwijgende groep, de smeulende resten van het eens zo trotse Troje, een onzekere toekomst tegemoet.

2          Dido en Aeneas

Net als Odysseus zwierf ook Aeneas over de Middellandse zee, maar anders dan de Griekse held keerde Aeneas nooit naar huis terug. Op het eiland Kreta vertelden de goden dat zijn uiteindelijke bestemming Italia was, het land waar hun voorvaderen vandaan kwamen. Na een lange zwerftocht vol ontberingen landen zeven van zijn twintig schepen in een vliegende storm op de kust van Noord-Afrika, in Carthago.  

Carthago was de stad van koningin Dido. Ooit  woonde zij in de stad Tyrus in Phoenicie (Punië), waar ze was getrouwd met een schatrijke man. Maar haar broer was zo jaloers op die rijkdom, dat hij Dido's man vermoordde. Ja hij wilde zelfs zijn eigen zuster vermoorden. Ze kon nog net op tijd ontsnappen en vluchtte toen met een groep volgelingen over zee en ging ergens in het huidige Noord-Afrika aan land. Van de goden mochten ze een stuk grond in bezit nemen dat net zo groot was als de omtrek van een runderhuid. Nou, dat was niet veel. Maar wat deed Dido? Ze sneed een huid in smalle repen en daarmee kon ze een flink stuk grond omspannen. En daarop is de nieuwe stad Carthago gebouwd. 

De Trojanen bleven in Carthago. Ze waren moe van alle omzwervingen en ze waren blij dat ze nu eindelijk rust hadden. Ze hadden het best naar hun zin in die prachtige stad en ze namen de gewoonten en gebruiken en zelfs de kleurige klederdracht van de bevolking over. En Aeneas? Die werd smoor verliefd op koningin Dido en hij beloofde haar plechtig dat hij haar nooit meer zou verlaten. Maar niet alle Trojanen waren gelukkig met dit nieuwe bestaan. Hun hart trok toch naar het onbekende vaderland en ze ergerden zich aan Aeneas, die zich gedroeg als een verliefde schooljongen en die de opdracht van de goden helemaal vergeten had. En de meeste Carthagers stond het helemaal niet aan dat hun koningin die vreemde indringer zoveel macht gaf. Ze mopperden: 'Wij hebben Carthago zelf gebouwd, zonder hulp van anderen en we hebben die Trojanen helemaal niet nodig. En nu moeten we toezien hoe onze koningin met de eerste de beste zwerver aanpapt en hem de baas over ons laat spelen!' Jupiter, de oppergod, hoorde al dat gemopper en barstte woedend uit: 'Wat denkt die Aeneas wel? Dat hij maar een beetje in Carthago kan rondlummelen en het knechtje van Dido spelen? Heb ik hem daarvoor soms gered? Naar Italia moet hij en gauw ook!'  En hij stuurde een boodschapper naar de aarde om Aeneas te waarschuwen. Die schrok daarvan geweldig. Het was waar, door zijn liefde voor Dido had hij de opdracht van de goden helemaal vergeten. Hij vond het vreselijk haar te moeten verlaten, maar er zat niet anders op. Maar wat zou Dido ervan zeggen? Aeneas durfde het haar niet te vertellen en daarom liet hij in het grootste geheim alles voor het vertrek in orde maken. Natuurlijk kwam Dido er toch achter en ze smeekte Aeneas bij haar in Carthago te blijven. Aeneas legde haar uit dat het de wil van de goden was dat hij vertrok. Toen werd ze lijkwit van drift en stampvoetend schreeuwde ze: 'Als een stelletje zwervers kwamen jullie hier. Ik heb jullie voedsel en kleren en onderdak gegeven. En jou, Aeneas, heb ik mijn paleis, mijn liefde, ja alles gegeven wat ik had. En nu ga je er vandoor. Je maakt me tegenover iedereen belachelijk. 0, ik haat je, Aeneas. Ik haat je! Ik haat je!' Aeneas voelde zich ellendig en schuldig. In z'n hart gaf hij haar gelijk, maar toch kon hij niet blijven. De goden wilden het immers zo. Toen bedacht Dido, die begreep dat ze Aeneas voorgoed verloren had, een afschuwelijk plan. Op de binnenplaats van haar paleis liet ze een enorme brandstapel oprichten en daarop legde ze de wapens en de kleren die Aeneas in Carthago gedragen had. Haar zuster, die verbaasd vroeg waarom ze dat deed, maakte ze wijs dat het ging om een toverkunst, waarmee ze Aeneas terug kon krijgen. In het holst van de nacht zeilden de schepen van de Trojanen de haven uit. Met een hart zwaar van schuld stond Aeneas aan dek en keek naar de stad die steeds kleiner werd. Plotseling werd de nachtelijke hemel boven Carthago fel verlicht door hoog opschietende vlammen en de wind droeg Dido's laatste woorden over het water: ' Aeneas , ik vervloek je en in jou vervloek ik alle Trojanen!'

Er klonk nog een doordringende kreet van de stervende koningin en toen werd het stil. Dido had in de vlammen de dood gezocht en gevonden.

Nog heel wat jaren gingen voorbij eer Aeneas en de zijnen zich in Italia konden vestigen en pas veel en veel later - Aeneas was toen allang gestorven - werd door zijn nakomelingen de stad Rome gesticht. Maar door de eeuwen heen bleef Dido's vloek rusten op het voIk van Aeneas: Altijd zijn Carthago en Rome doodsvijanden gebleven!  

 

Sites  
   

© 1998-2004 Albert van der Kaap, Enschede. Alle rechten voorbehouden.