Orpheus en Eurydice Vergilius Georgica IV 452-528 Vertaling Ida Gerhardt (Latijnse versie)

Op het einde van het gedicht wordt het verhaal verteld van de zanger Orpheus die op de huwelijksdag zijn vrouw Eurydice verloor, toen zij door een slang was gebeten. De nimfen zijn ontroostbaar, de bergtoppen wenen. Orpheus zal proberen haar uit de onderwereld terug te halen. Hij lijkt in deze onmenselijke opdracht te zullen slagen...

De herder Aristaeus heeft aan de zeegod Proteus gevraagd wat de reden is dat zijn bijen door honger en ziekte sterven.

Hij sprak. De ziener eindelijk, met geweld zich dwingend,
-groen vuur schiet uit zijn vlammende ogen- knarsetandend,
opent de mond en doet orakelend zijn uitspraak:
'Wel is het van een god, dat u de wraakzucht teistert;
gij boet een zware fout. Orpbeus, rampzalig- schuldeloos
nochtans- met deze straf  blijft bij, zo 't lot niet ingrijpt, 
u slaan, diep wrokkend om de vrouw hem afgenomen,
Eurydice. In vlucht voor ü, rap langs het water, 
zag zij niet voor haar voet- een kind in doods nabijheid- 
de grote slang, in 't hoge oevergras verscholen.
En de Dryaden, rei van speelgenoten, riepen
over de bergen, vèr; de hoge toppen schreiden
 -Pangaca, Rhodope-, het vechtersland van Rhesus,
de Donausteppen en zij, Athene's Orythuia. 
Zelf zocht hij met zijn lier te sussen 't ziek verlangen,
zingend, o liefste, op 't verlaten strand eenzelvig 
van u bij 't rijzend licht, van u als de avond daalde. 
Zelfs door de Hellekrochten, Hades' diepe poorten, 
geschreden door het woud, spokig van donk're nevelen, 
trad hij voor 't schimmenrijk, de koning der verschrikking, 
de harten voor het menselijk smeken zonder deernis.
Zie, door zijn lied geroerd, ontzweefden donkers diepten
de schimmen ijl, van licht verstoken schijngestalten,
 - zo komen in een boom honderden vogels schuilen
voor de avondval of voor een onweer uit de bergen-:
moeders en vaders, fiere helden, afgestorven 
van dit bestaan; kinderen, meisjes vóór haar bruidstijd;
zonen, tot as verbrand voor de ogen van hun ouders.
Rondom hen, slijkig zwart niet haveloze biezen, 
ligt de Cocytus, sombere poel van stilstaand water, 
en negen malen strikt de Styx hen in zijn kronkels. 
Hij zingt: de hoven van de dood, de Orcus zelve,
de Erinyen - blauwig kronkelen door het haar de slangen - 
zijn ademloos; het blaffen smoort in Cerberus' kelen,
Ixions wentelrad blijft, nu de wind zwijgt, stilstaan.
Reeds keerde Orpheus terug, aan elk gevaar ontkomen, 
terwijl de weergegevene naar het licht geleid werd,
Eurydice, ná hem, Proserpina gehoorzaam.
Toen plotseling overmocht hem weerloos het verlangen
- hoezeer vergeeflijk, als de Hel vergeving kende- 
staan bleef hij en zag om, reeds op de grens van 't daglicht,
naar haar, Eurydice, roekeloos - ach! - bezweken.
Te niet zijn tocht, geschonden van de wrede heerser
't verdrag: drie donderslagen klonken uit de Avernus.
En zij: 'hoe kondt ge mij verderven en u zelve,
Orpheus, zozeer verblind! Genadeloos roept opnieuw mij
het noodlot terug, het donker dekt mijn brekende ogen;
een laatst vaarwel - de grote nacht heeft mij gegrepen,
'k strek machteloos naar u, niet meer van u, mijn handen.' 
Zij sprak - en uit zijn ogen, zoals rook vernevelt, 
dun in de lucht ontweek zij. Tastend in het ijle, 
nog zóveel woorden op de lippen, ontwaarde Orpheus 
Eurydice niet meer en Orcus' veerman laat hem
ten tweeden male niet over het scheidend water.
Wat kon jij? Waar vindt woon die tweemaal dierf het liefste? 
Verbad zijn stem de dood, zijn tranen deze machten? 
Zij, in doods kilte, voer reeds in de boot van Charon.
En hij - gaat het verhaal - heeft zeven volle maanden, 
waar steil de rotswand rijst, bij de verlaten Strymon
geschreid en in de koele grot zich uitgezongen;
de tijgers strekten zich, de eiken kwamen tot hem.
Zo klaagt de nachtegaal, in schaduw van een peppel, 
om zijn verloren jongen, die een boer, hardvochtig,
loerend heeft uitgehaald - kaal uit het nest; de vogel 
snikt heel de nacht - droef, op zijn tak, begint hij telkens
de melodie en vult ver de omtrek niet zijn klachten. 
Geen vrouw, geen liefde wist zijn hart te winnen - eenzaam,
de ijsvlakten van liet noorden over, Tanaïs, sneeuwveld,
en de altijd ruig berijpte barre steppen zwierf hij 
en treurde om zijn verlies - Eurydice en Hades' 
geschonden gave - trouw die de Bacchanten krenkte. 
Bij Bacchus' riten, in nachtelijke orgie, is Orpheus 
verscheurd; zijn lichaam lag verstrooid over de velden.
En nòg, toen van de marmeren hals het hoofd gescheiden
mee met de Hebrus dreef en wentelde in zijn wieling, 
bleef toch 'Euryidice' de stem, het stervend spreken
'arme Euridice'  het wijkend leven roepen, 
'Eurydice' weerkaatsten langs de stroom de oevers.'

Proteus verhaal: dan dook hij met een sprong de zee in
en maakte, waar hij sprong, een kolk van kruivend water.