Goldhagen en de jodenvervolging         

In 1995 was het vijftig jaar geleden dat er een einde kwam aan de  Tweede Wereldoorlog en aan de holocaust. Dat herdenkingsjaar zorgde voor een stroom aan publicaties: zie F.Ec.T., 30 dec. 1995. Het leek wel alsof nu eindelijk alles gezegd en geschreven was.  Het omgekeerde was bijna waar : de 37-jarige Amerikaans-joodse auteur Daniel GOLDHAGEN (1) zorgde voor veel opschudding en klopte allerlei verkoopcijfers. In zijn kielzog volgden enkele anderen, die gelukkig minder commotie veroorzaakten. We stellen ze even voor; we beginnen met de ophefmakende kassakraker van het voorbije jaar, om uiteindelijk in alle sereniteit te eindigen.

                   Het boek van Goldhagen verscheen eerst in het Engels (1a), daarna in o.m. het Nederlands (1b), tenslotte ook in het Duits (1c) en andere talen. Het aantal pagina's bedraagt resp. 622 , 593 , 730 . De verklaring is de volgende : in de Nederlandse versie ( 1 b )  is het lettertype kleiner en is het register helaas zeer onvolledig. Twee voorbeelden : de woorden met de  letter A en de letter C zijn gereduceerd van resp. 1 en 1,5 pagina's naar telkens drie woordjes. We begrijpen niet waarom dit gebeurd is en we kunnen het alleen maar betreuren. De Duitse editie ( 1 c )  heeft nog een supplementair woord vooraf ter verantwoording (p. 5 - 13 ).  In de tekst zelf zijn her en der ook enkele scherpe kantjes  afgerond ; een grondige vergelijking  met de originele versie zou op zichzelf al een  leerrijke vorm van  historische kritiek zijn.  Ze  heeft als enige een bibliografie ( 687 - 708 ) . In die lange bibliografie mis ik dan toch nog enkele toonaangevende werken : Berstein (2 ) , Frei (3 + 4 ) , Gilbert (5 ) , Comay (6 ) , Wistrich ( 7 ) en Wasserstein ( 16 ) . Maar voor de rest kunnen we de Duitsers benijden. er zake nu. Wat leert Goldhagen ons ? In hoeverre is dat  nieuw vergeleken met vroegere studies van andere deskundigen ? Harvard-socioloog  Goldhagen , die ook door deze krant al uitvoerig geïnterviewd werd (F.Ec.T., 5 / 10 / '96) , poneert de volgende stelling :  al sinds de vroege 19° eeuw heerste in Duitsland een racistisch antisemitisme, zowel  in de politiek als in de maatschappij , dat nergens in Europa zijn gelijke vond.Het uitroeiingsprogramma van de nazi's  was het  logische gevolg hiervan. Hitler en de zijnen fungeerden enkel als uitvoerders van wat de grote meerderheid goedkeurde.Deze meerderheid leverde niet alleen de beulen, die de opdrachten van de  nazi's uitvoerden, maar ook enkel honderduizenden overtuigde moordenaars, die thuis modelvaders waren. Zij handelden niet onder dwang, maar met volle overtuiging , gedreven door hun vernietigend  antisemitisme , dat de joden beschouwde als vleesgeworden duivels. In het woord vooraf bij de Duitse editie , zwakt Goldhagen zijn stelling wel wat af : Ondanks hun antisemitisme, waren de Duitsers niet van plan de joden uit te roeien. Dit gebeurde pas , toen het nazi-regime hiertoe besloot. En in andere landen met  een sterk antisemitisme (Frankrijk , Polen , Oekraïne) , ging men ook pas over tot moordpartijen , toen  Duitsland  die landen veroverde ( 1 c , p. 8 - 10 ). Terug naar de oorspronkelijke, niet-afgezwakte stellingen. Om deze te onderbouwen, neemt aanklager Goldhagen ons niet mee naar de gaskamers, waar abstracte technologie en gezag de dienst uitmaakten. Hij wil de lezer overtuigen met drie argumenten, alle drie  vormen van persoonlijke betrokkenheid bij de misdaden. De eerste vorm  zijn de politiebataljons , m.n. bataljon 101. Hun "werkterrein" was vooral Oost-Europa , o.m. de Sovjet-Unie en Polen. De leden waren geen SS-ers, vaak hadden ze zelfs geen lidkaart van de partij (p. 189). Ze  waren afkomstig  uit alle lagen van de bevolking en uit alle streken van het Duitse Rijk.   Vaak  kwamen ze erbij , omdat ze ongeschikt waren voor militaire dienst. In totaal was deze ordepolitie in  1943 , op zijn hoogtepunt, met 310.000 , onder wie 132.000 of 42 % reservisten (189). Vol overtuiging spoorden ze Poolse en Russische joden op , om ze dan eigenhandig en één voor één dood te slaan of dood te schieten. Goldhagen beschrijft deze bloedige moordpartijen met veel gevoel voor dramatiek.Het tweede bewijs haalt hij uit de talloze werkkampen .  Daar hadden Duitsers en joden langdurig contact met elkaar , maar toenadering bleef uit.  Voor de Duitse bewakers  primeerde hier zeker niet het economisch rendement. Je kunt ze dus niet vergelijken met bepaalde kampen  in China of  met vele van Stalin in Siberië, waar miljoenen bannelingen fabrieken en steden  moesten bouwen ;  cf. Edwin Bacon , "The Gulag at war. Stalin's forced labour system" (F.Ec.T. , 12/8/'95). De primaire  bedoeling van de nazi-werkkampen was de fysieke uitroeiing van joden en andere slachtoffers. De joden kregen de wreedste behandeling , omdat ze het laagst stonden op de "rassenladder".           Het derde bewijs komt uit de macabere dodenmarsen.  Toen het Rode Leger en de andere Geallieerden in het laatste oorlogsjaar in aantocht waren , dwongen de kampbewakers de uitgeputte gevangenen toch nog te vluchten. Himmler wou toen nog vlug enige goodwill opwekken  bij de geallieerden en vroeg geen joodse gevangenen meer te doden. Maar de ijver om alsnog joden de dood in te jagen door ze naar zinloze bestemmingen te drijven , was groter dan de gehoorzaamheid aan het bevel. Wanneer Goldhagen de optelsom maakt van alle methodes , komt hij tot de conclusie dat 40 % van de joodse slachtoffers buiten de gaskamers omgebracht zijn. Deze waren  volgens de auteur  enkel bedoeld om het moorden efficiënter en psychologisch gemakkelijker te maken. Hij illustreert met foto's en brieven van daders  dat ze soms nog trots waren op hun "prestaties". Terloops (419-433) vertelt hij er nog bij dat zowel de protestantse als de katholieke kerk,  zowel verenigingen  van juristen als van medici , zich onverschillig en passief toonden tegenover de vervolging en de  uitroeiing van  de joden. Hoewel enige nuancering hier niet slecht zou zijn , kunnen we tot dusver in grote lijnen akkoord gaan met Goldhagens betoog. Wat zijn nu de  VERDIENSTEN  en wat de  ZWAKKE  KANTEN ? Een eerste verdienste is allicht dat zijn vlotte pen en de massale aaandacht van de media  een enorm aantal mensen aan het lezen en aan het nadenken hebben gezet. Het uitspitten van de thema's  werkkampen en dodenmarsen  deed hij bijzonder grondig. Zijn grote aantrekkingskracht ontleent het boek  wellicht   aan het feit dat de auteur het drama  dat hij beschrijft,  als het ware  "vermenselijkt" :  de lezer wordt  hier niet geconfronteerd  met onpersoonlijke statistieken , ook niet met abstracte overheidsinstanties , maar met concrete daders , met een menselijk gezicht , die op weerzinwekkende wijze hun weerloze , menselijke slachtoffers  vernietigen , en dat tot op het laatste moment vòòr de overgave. De  zwakke kanten dan.  De schrijver heeft nergens hinder van bescheidenheid.  Zonder enige reserve ,  doen  hij en zijn Amerikaanse uitgever  alsof er voorheen door geen enkele historicus gewezen is op de schuld van zéér  véle Duitse grootvaders. Het wetenschappelijk onderzoek van de voorbije decennia wordt hier zonder scrupules van tafel geveegd. We verklaren ons nader. Christopher Browning en Raul Hilberg toonden  in 1992 al aan dat doodgewone mensen de moorden uitvoerden ; zie F.Ec.T. , 30.12.'95.

Dezelfde Browning beschreef al in 1992 hetzelfde  fameuze bataljon  101 en hun uitroeiingsactiviteiten in Polen. Goldhagen vernoemt Browning in zijn noten (p. 518 - 519 ) , maar niet in de tekst (207 - 257 ) , waartoe de meeste lezers zich beperken. Dan is er nog de Amerikaanse historicus John  WEISS ( 8 ) . Hij onderzocht ongeveer dezelfde vragen en kwam tot gelijkaardige conclusies ; o.a. dat  het diepgewortelde antisemitisme het pad naar de holocaust geëffend heeft  en dat de nazi's verder konden bouwen op een lange traditie. Maar hij  ontkent dat het antisemitisme zo erg was dat het al vòòr 1933 de uitroeiing tot doel had. Hij gaat ook dieper in op het kerkelijke antisemitisme, maar stelt ook hier dat het uiteraard geen moordplannen had.         Blijkbaar had hij minder de bedoeling de lezers te schokken , te provoceren en te verontrusten.Als historicus had hij meer oog voor nuanceringen. Zijn boek kreeg dan ook niet de aandacht die het verdiende. Trouwens , ook de Duitsers zelf  verstoppen en verstopten hun verleden niet. In 1995  toonde een expositie in Hamburg de misdaden van hun soldaten in de Sovjet-Unie : foto's , brieven, dagboekfragmenten  illustreerden  ten volle  dat niet enkel SS-ers, maar ook  gewone soldaten zich  schuldig maakten aan gewelddaden. Het team van  Guido KNOPP  redigeerde in 1996 een  TV-serie voor  ZDF / Duitsland II , genaamd "Hitler, een Balans" . In januari- februari  '97  zenden ze een   reeks uit over "Hitlers Helpers" , m.a.w. zijn topmedewerkers Hess, Himmler , Goebbels , Goering , Speer en Dönitz. In 1998 voltooien ze hun drieluik met "Hitlers Duitsers" . Daarin komt uitgebreid de vraag aan bod , in hoeverre de Duitsers op de hoogte waren van  en meewerkten aan de holocaust. Op de vraag of hij hiermee wil reageren op  Goldhagen, antwoordde  Knopp : "We mogen de gevoeligste periode van onze geschiedenis niet  overlaten aan Britse of Amerikaanse tv-makers.  Het is onze eigen geschiedenis en we hebben de plicht om die zelf te belichten" ( Richard de Wijs , Deutsche Welle , Keulen , 13 jan. 1997). En Duitsland heeft al veel langer een traditie van oprechte confrontatie met zijn verleden : er is al veel geschreven en gedebatteerd  over dat verleden  en  alle  serieuze buitenlandse boeken over de holocaust  zijn in het Duits vertaald. Het is ook moeilijk te bewijzen en te verdedigen dat  het Duitse antisemitisme noodzakelijk moest  uitmonden in de uitroeiing van de joden. Zo'n determinisme klinkt weinig historisch. Want bij de jodenboycot van april 1933 en de Kristallnacht van 1938 ging de bevolking niet over tot moordpartijen. Goldhagen licht de holocaust ook uit de Duitse geschiedenis : hij kleedt alleen die periode uit en heeft geen oog voor de emancipatie van de joden in Pruisen (18° eeuw) , het grote aantal joden die Bismarck adviseerden  en bewonderden (o.a. Herzl , die zelf de joden op een eervolle wijze uit Europa wou loodsen) , joden zoals Walter Rathenau , die een rol speelden in de 1° Wereldoorlog en in de Weimarrepubliek , de vele joden die floreerden in het Duitse culturele leven  en evenmin voor de beroerde economische en politieke omstandigheden  waarin het nationaal-socialisme aan de macht kon komen. Wellicht doet het niet ter zake , maar de gedrevenheid van de auteur kan misschien ook ten dele verklaard worden door zijn bewondering voor zijn vader en leermeester , Erich Goldhagen, die als jood maar net ontsnapte aan de holocaust in de Oekraïne. Nog drie details : a) de leden van de politiebataljons  waren  voor een deel  mensen die niet geschikt waren voor ander werk . Men kan zich voorzichtig afvragen of ze dan  echt representatief zijn en of die "ongeschiktheid"  hun optreden enigszins beïnvloed heeft. Een ànder deel meldde zich aan om joden te bewaken , zelfs tijdens de  zinloze dodenmarsen. GILBERT  ( 9 ), niet meteen een verdediger van hun optreden  en  zeker geen tegenstrever van Goldhagen , laat  732 jonge joodse overlevenden  getuigenissen afleggen  en hun individuele ervaringen vertellen ; daarbij  geeft een verklaring voor de ijver van die Duitsers  om dit werk te krijgen  : ze deden alles om toch maar niet als soldaat naar het dodelijke  Oostfront gestuurd te worden. b) Goldhagen vertelt zelf dat de uitgeputte joden tijdens de dodenmarsen  voedsel en drank aangeboden kregen van Duitsers langs de weg  en dat die Duitsers daarmee zelfs een straf riskeerden . Onbewust geeft hij dus toe dat er naast de sadistische ook nog "andere" Duitsers bestonden. c) i.p.v. over  "zes miljoen"  slachtoffers ( o.m. p. 8 ) , spreekt men al lang over ca. 5,2. Maar dit vermindert de ernst van de misdaden niet. Goldhagen werd ook uitgenodigd  om in Duitsland te komen spreken. Hij werd er hoffelijk ontvangen.

          Julius  SCHOEPS ( 10a ) , professor in Potsdam, zelf jood en  en een autoriteit op het gebied van joodse studies , verzamelde de reacties op het boek van Goldhagen. 32 toonaangevende figuren uit Duitsland , de VSA en Israël  komen aan het woord . Onder hen bevinden zich   de hierboven genoemde  Christopher Browning en Norbert Frei ; verder ook Elie Wiesel en andere bekende joden.  Browning (118 - 124 ) legt uit in welk opzicht hij het eens is met Goldhagen en waarin ze van standpunt verschillen. Ze zijn het eens over het grote aantal gewone Duitsers dat aan de massamoorden deelnam en over de grote mate van vrijwilligheid. Ze zijn het oneens over de verklaring van de motieven voor de deelneming  en voor die vrijwilligheid.        Behalve kritiek op zijn methode, krijgt Goldhagen ook veel lof , o.m. om zijn durf om een delicaat onderwerp zo ongenadig aan te snijden.  De kritiek op zijn methode richt zich m.n. op  de vraag die Browning ook suggereert : in hoeverre is het mogelijk de motieven van een volk te achterhalen ? Het is al zo moeilijk om de drijfveren van één persoon te doorgronden. En als je àlle daders éénzelfde motief aanwrijft , nl. een allesoverheersend uitroeiingsantisemitisme , zou je kunnen stellen dat dit hun gedrag zo sterk  conditioneerde , dat geen enkele Duitser nog de volle verantwoordelijkheid voor zijn individuele daden droeg.

Bovendien zijn er gevallen bekend van invloedrijke nazi's zoals Werner  Best (10 ) : hij beging ook wandaden , maar hij ontsloeg zijn joodse tolk niet en  hij zorgde ervoor dat de   8.500 Deense joden  grotendeels de oorlog overleefden. De auteur van deze biografie , Ulrich  Herbert   ( 10 b ) ,  is ook medewerker aan het boek van Schoeps (p. 214 - 224). Hij poneert dat vòòr 1933 altijd een minderheid van de Duitse bevolking antisemiet was (218 - 219 ) en dat de joden in Duitsland bleven omdat ze hun hoop stelden op de meerderheid die dat antisemitisme afwees. Hij geeft wel toe dat bij universiteitsstudenten  het antisemitisme hoog scoorde : men wou  quota voor de joden , men wou ze uit Duitsland , maar er was geen sprake van uitmoorden. Het moorddadige karakter had dus geen traditie  van een eeuw (224) , maar ontstond pas in de herfst van1941 ( 220 )  tijdens de tocht in Rusland. De naoorlogse Duitsers krijgen ook lof : al sinds 1949 (p. 52 ) worden  antisemitische uitlatingen streng gestraft ; de joden krijgen  in Duitsland meer carrièrekansen dan waar ook. Het boek zelf oogt saai  : het is één doorlopende tekst , zonder kaarten , foto's , tabellen of schema's . Het grote publiek zal er niet voor warm lopen, de echte geïnteresseerden zullen het des te meer appreciëren. We sluiten het thema Goldhagen voorlopig af met een  krantenbericht (DS, 26.11.'96) : geleerden uit Europa en de V.S.A.  komen deze week bijeen in Parijs om de holocaust opnieuw  onder de loep te nemen , nu  vele  archieven na 50 jaar vrijkomen. Vooral in het voormalige Oostblok  liggen nog tonnen documenten te wachten op onderzoek. Dit moet ernstig gebeuren, zonder "Amerikanisatie, sensatiezucht en emotionele benadering", drie eigenschappen die de Franse historicus  André Kaspi  m.n. aan Goldhagen verwijt. In het kielzog van Goldhagen, signaleren we nog enkele  andere interessante boeken over de joodse geschiedenis, cultuur en toekomst. Het Madagascarplan  is een zeer gedetailleerde  studie van V.U.B.-historicus  Hans  JANSEN ( 11) . Het denkbeeld dat joden niet in Europa thuishoorden , was al eeuwen oud.   Al in de Middeleeuwen en tijdens de Reformatie   leefde de idee om  hen te verwijderen. Theodor Herzl , in Parijs werkzaam tijdens de Dreyfus-affaire ,  concludeerde  dat het antisemitisme in Europa onuitroeibaar was en pleitte in "Der Judenstaat"  (1896) voor een territorium. Hij onderhandelde met de Duitse keizer , de Ottomaanse sultan , de tsaar , de paus en de Engelsen. Elke plek was voor hem goed , het zou  het Engelse Uganda worden , maar zijn achterban eiste Zion. Vanaf 1937 duikt de Franse kolonie  Madagascar op als oord van bestemming. De ...  Polen  (p. 129 ) onderhandelden als eersten met Frankrijk, nadat zij in 1926 en de ... Japanners in 1927 al een poging gedaan hadden om hun overschot aan boeren naar daar te laten vertrekken.  In 1937   was  de Franse regering   bereid het eiland ter beschikking te stellen (103) . Van 1938 tot einde 1941 hield de nazi-top er zich mee bezig :  Eichmann , Frank , Goebbels , Goering , Heydrich , Himmler , Hitler , von Ribbentrop , Rosenberg , Schacht : allen hebben erover vergaderd ;  Schacht had zelfs de kostprijs (voor ... de joden )  berekend.  

          De Britse regering was   sinds juli - sept. '41, via gedecodeerde rapporten,  perfect op de  hoogte van de jodenmoord in Wit-Rusland en Oekraïne ; zie DS Magazine, 10.01.'97 ;  ondanks de Balfour-belofte van 1917 ,  dacht  ook zij aan Madagascar  :  het stond  meermaals op de politieke agenda  in 1941 , 1942, 1943 en zelfs nog in  1946 ( p. 359 + 379 ). Het Vaticaan zou het plan indirect goedgekeurd hebben in 1943 (359 + 374 ) . En op het einde van de oorlog ontstond er zelfs een joods Madagascar-plan (375 - 378 ) . Het is dan ook vreemd dat er over de 2° Wereldoorlog al meer dan 100.000 boeken verschenen zijn en dat dit letterlijk  de eerste monografie over dat plan is. De voornaamste verklaring is wellicht dat alle opstellers van zulke plannen er nadien zeer verlegen mee zaten en ze ijverig opgeborgen hebben. Dit boek ontleent zijn belang niet enkele aan het feit dat het het eerste en het enige is , maar nog meer  aan het feit dat Jansen aantoont dat het plan minstens tot in 1941 volle ernst was : het fungeerde dus niet als dekmantel voor de uitgevoerde Endlösung , zoals tot nu toe  aangenomen werd. Na de verovering van Frankrijk ( juni 1940 ) , wou Hitler Engeland voor zijn plan winnen. Pas toen de Engelsen niet bereid waren tot onderhandelen ,  toen ze bovendien in 1941 Madagascar bezetten en toen de verovering van Oost-Europa nog eens miljoenen joden "opleverde" , gaf Hitler zijn plan op. Ook de Britten namen hun plannen au sérieux, maar het is niet duidelijk waarom het  nooit  tot  een begin van uitvoering kwam. De studie van Jansen is niet altijd even ordelijk gestructureerd , maar hieraan wordt verholpen door een indrukwekkend   chronologisch overzicht   van vijftig pagina's  en van 166 jaar (1780 - 1946 ; p. 429 - 479 ) . Verder is ze zeer gedetailleerd en voorzien van veel literatuur. Wat  verder ook  nog  onduidelijk  blijft  en ook moeilij te achterhalen is , zijn de intenties van de plannenmakers :  beschouwden zij het zuiderse eiland als een positief alternatief , als een veilige haven of als iets negatiefs , als een verre plek waar men een ongewenste bevolkingsgroep definitief kon dumpen ? Tussen p. 96 en 97 staan reproducties van antijoodse  spotprenten uit de periode  1898 - 1943. De tekenaars komen uit Frankrijk , Oostenrijk , Polen , Zweden , Joegoslavië , Nederland  Duitsland . Samen met de diverse Madagascarplannen tonen ze aan dat het antisemitisme geen uitsluitend Duits fenomeen was en in die zin vormen zowel de prenten als de plannen een lichte tegenhanger voor de zware aanklachten van Goldhagen. Dat wreedheid ook niet beperkt is tot bepaalde volkeren of individuen, toont ons de monografie van Jan de LAENDER ( 12 ) ; zie ook FEcT, 14.O9.'96. Hij poneert a) dat élk van ons tot wreedheden kàn overgaan  en b) dat we zelfs een gevoel van onschuld kunnen behouden , als we de verantwoordelijkheid voor die wandaden  kunnen doorschuiven naar personen die hiërarchisch boven ons staan. De Laender onderzoekt het gedrag van Hitler , de judeocide , depsychologie van de gehoorzamers , het fameuze reservebataljon 101 , de psychologie van de slachtoffers . Churchill en zijn bommenwerpers krijgen eveneens een portie pittige kritiek. Daarna trekt hij naar de kerngeleerden in Los Alamos en naar Vietnam-veteranen. De beschrijvingen van de uitroeiingskampen , de gaskamers en de crematoria , gebeurt zo indingend  dat gevoelige lezers er onwel van kunnen worden.  Anderen  daarentegen zullen het boek in één adem verslinden.  Op de vraag waarom  de gevangen Oekraïeners , Polen , Litouwers en joden zelf vaak het "werk" opknapten onder toezicht van een klein aantal SS-ers en waarom ze als  overweldigende meerderheid niet in opstand kwamen tegen die minderheid , antwoordt de auteur dat ze zichzelf nauwelijks nog mens voelden , zich waardeloos vonden , soms zelfs een afkeer gekregen haddn van zichzelf. Toch een paar bedenkingen : het is moeilijk uit de beschreven wreedheden de conclusie te trekken  dat àlle mensen in de gegeven omstandigheden tot wreedheden zouden overgaan . Misschien  is het toch verstandiger de holocaust te beschouwen  als een eenmalig verschrikkelijk drama i.p.v. als een gebeuren dat  voor herhaling vatbaar is. In zijn bibliografie citeert De Laender enkel de oorspronkelijke editie , ook als  er een Nederlandse vertaling bestaat, wat vaak het geval is (Browning , Gilbert , Hilberg etc. ). We sluiten de wreedheden van de shoah  voorlopig af door te wijzen op twee publicaties  over de personen die zich nog altijd geroepen voelen om de jodenmoord te ontkennen ( 13 + 14 ) .

Stijn  VANERMEN ( 13 ) geeft eerst een heldere samenvatting van de negationistische stellingen :  1) De uitroeiing en de gaskamers hebben nooit bestaan ; 2) De Endlösung betekent de verplaatsing van joden naar het oosten , waar ze tewerkgesteld werden ; 3) De joodse slachtoffers kwamen enkel om door epidemieën , ondervoeding en bombardementen van de geallieerden ; 4) Die bombardementen waren even erg of erger dan de Duitse gruweldaden ; 5) Er  bestaat geen bewijsmateriaal voor opzettelijke uitroeiing van joden ; 6) Bij de processen van Neurenberg werd er gefolterd ; de rechters waren joden of communisten of stonden onder hun invloed ; 7) De uitroeiing is een joods verzinsel , met als doel de joden te verrijken en een joodse staat te krijgen ten koste van de Palestijnen . Vanermen werkt deze stellingen verder uit en voegt er nog een achtste aan toe (Het dagboek van Anne Frank is een literaire leugen). Deel II is dan de opsomming van clubjes en tijdschriftjes in Vlaanderen en in Wallonië die zich bezondigen aan negationisme. Lees- en kijkcijfers ontbreken; men kan zich afvragen hoe (weinig) representatief ze zijn. Het Vlaams Blok wordt met de vinger gewezen , maar de schrijver geeft toe dat de partij het negationisme afwijst. Het eerste deel is alleszins boeiender dan dit tweede. 

Dan is er nog de bundel van Georgi VERBEECK ( 15 ) , waaraan o.m. holocaust-specialist Gie van den Berghe (FEcT, 30.12.'95)  meewerkte.
De  auteurs maken zich grote zorgen over de ontkenners van de holocaust in België , Nederland , Frankrijk en Duitsland. Ze reiken de lezer genoeg intellectuele bagage aan om de argumenten van de aanvallers te weerleggen. Men kan zich bij dit alles de vraag stellen of die geschriften (van b.v. Siegfried Verbeke ) niet meer papier verslinden dan lezers overtuigen. Ik heb  alleszins nog nooit gehoord of gelezen dat een leraar geschiedenis in Vlaanderen of Nederland ze als lesmateriaal doceert. We zetten een stapje verder naar de joodse gemeenschappen van na 1945. Minstens drie recente studies zijn aan hen gewijd.

                    Robert WISTRICH ( 15 ) en enkele andere deskundigen bestuderen de demografische aspecten van de naoorlogse joden , de economische status van de Amerikaanse joden , hun politieke  macht , hun invloed op de Amerikaanse buitenlandse politiek , de minder rooskleurige situatie van hun Russische lotgenoten , het stemgedrag van de joden in Engeland , de godsdienstige strekkingen binnen de Amerikaanse en Israëlische joden , de joodse literatuur , de houding van de katholieke kerk  en het antisemitisme in Europa na 1945. De thema's lopen dus zeer uiteen. Jammer dat de joodse aanwezigheid in de Amerikaanse pers, film  en andere media  niet besproken  wordt. De bijgevoegde statistische tabellen zijn soms nog leerrijker . Enkele voorbeelden : de landen met de grootste joodse bevolking in 1939 en 1988 (p. 17 en 34 ) : vooral in Oost-Europa is het ergst gemoord ; emigratie uit de Sovjet-Unie  : slechts 18 visa's tussen 1945 en 1953 ; 363.000 tussen 1971 en 1989  (p. 76-77) ; beroepen van joden (123) ; stemgedrag van de Franse joden : vooral Simone Veil was er goed mee (239) .

                   De boeken van Wasserstein (16 )  en Dershowitz (17) klinken minder hoopvol. Bernard  WASSERSTEIN ( 16 ) betreurt  vooral de  daling van het aantal joden in Europa :  van tien miljoen in 1939 naar vier miljoen in 1945 en naar 1,7 miljoen nu.  Als verklaringen ziet hij de vele  plaatsen en gebouwen die hen herinneren aan de 2° W.O. , het antisemitisme  en vooral dan i n Oost-Europa sinds de val van het communisme , de aantrekkingskracht van Israël en vooral van de V.S.A.  Alan DERSHOWITZ ( 17 ) is een Amerikaanse jood ; hij bespeurt ook daar onzekerheid : de joden zijn er met bijna zes miljoen of met 44 % van hun totaal. Zoals WISTRICH ( 15 ) al aantoonde , stellen ze het materieel gezien goed. De "gevaren"  zijn de volgende : weinig geboorten , assimilatie , huwelijken met niet-joden , spanningen tussen godsdienstige en seculiere joden , het verdwijnen van typisch joodse buurten  waardoor hun aanwezigheid minder zichtbaar wordt .  De conclusie van Dershowitz luidt : als deze trends zich doorzetten , zullen de Amerikaanse joden tegen het midden van de volgende eeuw niet langer bestaan als een afzonderlijke etnische groep.  

                     Jonathan SACKS ( 18 ) , opperrabijn van Groot-Brittannië , sluit zich aan bij deze vrees: de West-Europese joden horen bij de elites in hun land . In Engeland hebben 65 % een hoge functie. 25 % verdient meer dan 2 miljoen BF en zit daarmee in de top-drie-procent. Frankrijk  heeft  met 530.000 de  grootste joodse gemeenschap in West-Europa. 220.000 zijn in de jaren '50 en '60 uit Noord-Afrika  gekomen.  42 %  van de gezinshoofden  behoren tot de hogere kaderleden. Zowel in Engeland als in Frankrijk zijn ze geneigd zich aan te passen aan de gewoonten en waarden  van hun niet-joodse klassengenoten , i.p.v. de ouderlijke tradities te bewaren. Ze trouwen laat en ze hebben kleine gezinnen , in tegenstelling met de orthodoxe joden , die vroeg trouwen om een talrijke kroost te krijgen.  Bovendien trouwt al meer dan de helft met niet-joden. Door emigratie en lage vruchtbaarheid , is de joodse bevolking in Eurpa gedaald tot haar historisch dieptepunt van 1,7 miljoen.  De meesten wonen in of bij de hoofdsteden ; in de Europese Unie zijn  Parijs en Londen goed voor 53 % van de joden. Zij  leven daar  niet langer in hoofdzakelijk joodse buurten . Toch zijn er ook hoopvolle signalen : in Parijs is het aantal joodse scholen  toegenomen van ca. tien naar ruim honderd en er zijn minstens zeventig koosjer slagers;  in Duitsland is er weer aangroei , door immigratie uit de ex-Sovjet-Unie ; vele universiteiten hebben een leerstoel "Joodse studies" ; in Berlijn en München komen nieuwe joodse musea. Over de joden in Duitsland , de recente immigraties uit Oost-Europa  en de  belangstelling van de  Duitsers voor  de joodse  geschiedenis  en hun massale reizen naar Israël , verscheen trouwens een prachtig fotoalbum van  Edward SEROTTA ( 19 ). In de jaren tachtig  bezocht  deze Amerikaanse fotograaf en schrijver  de joodse gemeentes in Oost-Europa , daarna reisde hij vijf jaar door het herenigde Duitsland.  In 110 sobere, maar kunstige zwart-wit foto's  geeft hij  een mooi , soms ontroerend en alleszins bemoedigend  beeld van het samenleven van joden en Duitsers . We kunnen moeilijk een oordeel vellen over de voorspellingen van  Wasserstein, Dershowitz en Sacks , maar hun informatie over het beroeps- en dagelijks leven is wel interessant.  De autuers vertellen helaas niet precies in welke bedrijven   de joodse managers en stafleden toonaangevend zijn. We eindigen met twee algemene  geschiedenissen ( 20 + 21 ) , een cultuurgeschiedenis ( 22 ) en twee prachtige atlassen ( 23 - 24 ).

                      Norman CANTOR ( 20 ) draagt zijn werk op aan zijn oom, die op 9 sept. '44 in België sneuvelde in de strijd tegen de Duitsers. Hij legt de nadruk op de godsdienstige en de cultuurhistorische aspecten. Hij begint met het Oude Testament , waaruit hij geregeld citeert. Hij besteedt ook veel aandacht aan de eerste christenen. Dan trekt hij naar het middeleeuwse Spanje en Portugal, waar zowel moslims als joden een grote bijdrage leverden aan het cultuurpatrimonium.   Over Columbus zegt hij dat zijn familie zich tot het Christendom bekeerd had en dat hij zeker geen land zocht voor de joden ( wat Simon Wiesenthal ooit beweerde). Daarna overloopt hij de religieuze stromingen binnen de joodse gemeenschappen in Middeleeuwen en Nieuwe Tijd , het antisemitisme in die eeuwen , de tolerantie en de emancipatie vanaf de Verlichting. Deze emancipatie leidde in de eerste decennia van onze eeuw tot een  oververtegenwoordiging van de joden aan de universiteiten en in beroepen zoals advokaten , dokters , psychiaters (p. 314).  Als reactie hierop werden quota ingevoerd of volgde eliminatie door   figuren zoals Stalin en Hitler. Heel het boek door spreekt Cantor  zijn waardering uit over prominente joden   zoals Spinoza ,  Marx , Ricardo , Proust , Kafka , Einstein , Freud , Derrida , Trotsky , Rosa Luxemburg , Chomsky , Lévi-Strauss, Bloom en vele anderen. Zelfbewust zegt hij luidop wat velen denken , maar wat niemand kan bewijzen : de joden zijn een superieur  volk op intellectueel gebied ; maar Cantor gaat nog een grote stap verder door  zijn uitspraak :   "zolang als er joodse genen bestaan" , zal de extreem grote invloed van de joden blijven bestaan" (423). Hij begeeft zich op nog gladder ijs, wanneer hij die intellectuele prestaties beperkt tot mannelijke joden ( 423).  In het laatste hoofdstuk over de toekomst van de Israëli's ,  levert   Cantor vinnige kritiek op Arafat ( 429 ) ,  maar  er is geen kritiek te bespeuren op de joodse kolonisten    ( 432) of op het beleid van Israël    tegenover de Palestijnen in de bezette gebieden. Cantor eindigt met een selectieve, maar geannoteerde bibliografie : van elk boek geeft hij een beknopte inhoud en de strekking. Het boek heeft een register , maar geen afbeeldingen , kaarten of tabellen.

                  Zygmunt  REICH  ( 21 a ) is afkomstig uit Krakau , maar woont al sinds 1927 in Antwerpen. Hij overleefde de nazi-kampen. Zijn boek vertoont qua uitzicht als qua inhoud en strekking  veel gelijkenissen met het vorige. Het bestaat uit twee  duidelijk onderscheiden delen. Het eerste is de geschiedenis , die hij laat beginnen met de schepping en die zijn eindbestemming moet krijgen in de verlossing door de Messias. Dit historisch overzicht (13 - 188 )  is beter gestructureerd dan bij Cantor , maar het eindigt helaas al in 1945. Het boeiendste hoofdstuk hieruit is "De diaspora in Europa" (132 - 173). Dit  schetst de joodse aanwezigheid en hun indrukwekkende prestaties  in een aantal landen , soms al sinds de Oudheid , anders sinds de Middeleeuwen of Nieuwe Tijd. Het betreft Frankrijk , Spanje , Polen , Engeland , Nederland. Waarom de (Antwerpse ) auteur hier België weggelaten heeft , is mij een raadsel.  Deel II   is eerder een practische gids om met joden om te gaan.  Reich geeft hier uitleg over de kalender , synagoge , voeding , sabbat , feestdagen , Talmoed , mystiek , chassidisme , gebruiken , organisaties , liefdadigheid , opvoeding , veeltaligheid en humor. Ook de rol van de vrouw wordt hier uiteengezet : "ze is de gelijke van de man , maar ze heeft andere taken , nl. de zorg voor het huishouden en de opvoeding van de kinderen" (p. 235) . En de verloving gaat nog altijd gepaard met  "het vaststellen van de bedragen of voorwerpen , die de bruid als bruidsschat meebrengt. De onderhandelingen hierover worden gevoerd door de ouders van het paar" ( 236) . En nog iets waar buitenstaanders zich aan moeten wennen : "Bij religieuze joden  bemiddelt  een huwelijkskoppelaar(ster) , omdat religieuze jongens en meisjes geen omgang hebben met elkaar" (236 ). Om te bewijzen dat ook joodse vrouwen hun mannetje kunnen staan , citeert Reich enkele namen ( 239 - 241 ) , o.a.  koningin Esther (O.T. ) , Rosa Luxemburg , Golda Meir , Simone Veil , Barbra Streisand , Simone Signoret , Nelly Sachs , Hanna Arendt , Laura Fermi . In een bijlage vertelt Reich  zijn eigen oorlogsverhaal. De bibliografie is zestalig , maar zeer selectief  en niet altijd up-to-date. Voor Flavius Josephus  b.v. , de oudste joodse historiograaf , wordt nog de vertaling van 1884 geciteerd (p. 258 ) , i.p.v. die uit 1996 ( 21 b ) . De versie  uit  1884  is bijna nergens meer te vinden en bovendien niet prettig om te lezen.  Meyer en Wes vertaalden in 1992 al het verslag van Flavius Josephus of Jozef Ben Matthias  over de opstand van de  joden tegen Rome (66 - 70 n.c. ) . Nu hebben ze ook  zijn omvangrijkste boek , de "Oude Geschiedenis van de Joden" , integraal en in vlot Nederlands weergegeven. Het bevat de joodse geschiedenis vanaf de schepping tot bovengenoemde opstand , waarbij de auteur trouwens zelf commandant was in Galilea. Het Israël en het jodendom  van nu , de gevoeligheden voor Hebron , Judea ( zoals zij zeggen i.p.v. "bezet Cisjordanië" ) en Jeruzalem  begrijp je beter  als je dit boek gelezen hebt. En dat ga je niet doen met een onvindbare uitgave van 1884. 

Het mooiste boek over de joodse cultuurgeschiedenis is dat van twee Spaanse specialisten , Elena ROMERO CASTELLO en Uriel MACIAS KAPON ( 22 ) . Het sluit aan bij een vroegere DF-uitgave  "Islam en Europa" (1992) , dat ook in Spanje tot stand kwam.  De Leuvense professor  Dequeker bewerkte het voor het Nederlandstalige publiek , o.a. door  extra plaats in te ruimen voor  de geschiedenis van het jodendom in de Nederlanden , m.n.  Amsterdam , Vlaanderen  en in het bijzonder Antwerpen.
De auteurs tonen in hun overzicht  van  ruim 2.000 jaar geschiedenis  aan hoe sterk de joodse cultuur en het joodse ideeëngoed , samen met de Grieken en Romeinen , onze  Europese  cultuur  bepaalden. In chronologische volgorde bestuderen en illustreren ze de joodse aanwezigheid en invloed in Griekenland , Rome , Byzantium , West-Europa , Spanje. Daarbij leggen ze ook de vinger op vele wonden uit het antisemitische verleden : Kruistochten , pogroms , Dreyfusaffaire en uiteraard de holocaust. Na het historische gedeelte , dat je in  grote lijnen  in  de meeste handboeken aantreft,  volgt een hoofdstuk over riten en gebruiken , de kalender , de keuken  en de symbolen.  Hier zijn enkele overeenkomsten met Reich.  Daarna komen allerlei kunstvormen , die elders ontbreken  : bouwkunst ,  godsdienstige kunst , boek- en schilderkunst , muziek en film. Het literair gedeelte  omvat zowel de Oudheid en de Middeleeuwen  als de hedendaagse literatuur , zowel in Hebreeuws en Jiddisch als in andere talen. Deze drie hoofdstukken bieden de lezer de kans zich in te leven in het joodse geestesleven , een aspect dat minder bekend is dan het historische  en het politieke. Het album eindigt met een verklarende woordenlijst , bibliografie en uitgebreid personenregister. Ik mis een paar zaken : geografische kaarten , economische prestaties , namen van joodse Nobelprijswinnaars. De sterkste kant is de  aandacht voor joodse cultuur in de  ruimste zin van het woord  en de honderden  magnifieke   kleurenillustraties.  Een ideaal geschenkboek dus. De kaarten die we missen in bovengenoemde boeken , krijgen we ruimschoots bij Cohn-Sherbok en Barnavi.  

                    Dan COHN-SHERBOK  ( 23 ) geeft de geschiedenis van de joden weer in ruim honderd kaarten en vijfentwintig prenten. Alle kaarten zijn helaas in zwart-wit ; 't heeft één voordeel : je kunt ze gemakkelijk reproduceren voor gebruik in de les .  De prenten variëren van foto's en schilderijen tot miniaturen en antisemitische karikaturen. De kaarten  omvatten de periode van ca. 2.000 v.C. tot 1989 : de Intifada is dus nog aan de gang , de akkoorden van de jaren '90 ontbreken. Het verschil met de atlassen van GILBERT ( 5 ) zit vooral in de   uitgebreide bindteksten  die Cohn-Sherbok erbij voegt : deze nemen  meer  ruimte in  dan de kaarten en prenten. De atlas eindigt met een bibliografie en een compleet register.  

                   Tot slot dan de mooiste atlas , nl. die van  Eli  BARNAVI ( 24 ) . Zowel de vele reproducties als de kaarten en statistieken zijn in kleuren. Hij overkoepelt de hele wereld : van Amerika tot China en ook alle tijdperken vanaf de patriarchen tot 1994 : het Gaza-Jericho-akkoord van mei 1994 is er nog net bij. Je vindt hier ook veel informatie  over de joodse aanwezigheid in China vanaf de 8° eeuw en over de joodse  migraties naar en vestigingen in Latijns-Amerika vanaf de 16° eeuw. In zijn kleurenpracht en door zijn  grote aandacht voor kunst, literatuur, talen , cultuur , filosofie, muziek , godsdienst , feesten en gebruiken   vertoont hij veel gelijkenissen met de DF-uitgave van Romero ( 22 ) , met dit verschil dat  Barnavi ook nog honderden , meestal originele  kaarten en statistische tabellen afdrukt. Zijn atlas is een genot voor het oog , hij completeert perfect de historische werken van Cantor en Zeich en zorgt voor opluchting na de soms deprimerende lectuur van Goldhagen (1) , Weiss (8 ) ,  Gilbert (9 ) , Schoeps ( 10 a) , De Laender (12 ) , Wasserstein (16 ) , Dershowitz (17 ) en Sachs (18) De bindteksten zijn geschreven door diverse specialisten en zijn in een begrijpelijke taal gesteld. Een verklarende woordenlijst en een compleet register sluiten dit luxueus geschenkboek af.  Gezine zijn lage prijs ( $ 35 ) , zouden we het onze "beste koop" durven noemen. Traditiegetrouw sluiten we af met enkele aanraders : 1 b (Goldhagen) , 6 (Comay ) , 16b (Wasserstein)  , 18 ( Sachs) , 21 (Reich ) , 22 (Romero) , 24 ( Barnavi) .

Januari 1997                                            

REFERENTIES :

1a. Daniel Jonah GOLDHAGEN , Hitler's willing executioners. Ordinary Germans and the holocaust.  Uitg. Alfred Knopf , New York ;   Little, Brown  &  Cy , London ;  AMP-PVD, Wirijk , 1996.  622 p. ; foto's , kaarten , reg. ; $ 22 / 891 BF voor de Am. editie :  ISBN  0 - 679-44695-8;   £ 22,50 / 1214 BF voor de luxueuzere  Eng. editie :  ISBN  0 - 316-87942-8. 

1b. Idem, Hitlers gewillige beulen. UItg. Standaard , Antwerpen ; Van Reemst , Houten , 1996. 593 p. ; kaarten , foto's , reg. ;   1195 BF ; ISBN  90 - 410 - 9014 - 2.

1c. Idem, Hitlers willige Vollstrecker. Ganz gewöhnliche Deutsche und der Holocaust.  Uitg. Siedler , Berlin , 1996 ; 730 p. ; kaarten, foto's, reg.          ISBN 3-88680-593-X. 

2 Serge BERSTEIN  e.a., Dictionnaire historique des fascismes et du nazisme. Editions Compexe , Bruxelles , 1992. 866 p. ; 2.500 BF ; ISBN  2-87027- 463 - 7. 

3 Norbert FREI, Medizin und Gesundheitspolitik in der NS-Zeit. München , 1991.

4 Norbert FREI, Der Führerstaat. Nazionalsozialistische Herrschaft 1933 bis 1945. Deutscher Taschenbuchverlag , München , 1993.  De Führerstaat. De nationaal-socialistische heerschappij 1933 - 1945. Uitg. Standaard , Antwerpen , 1995. 288 p. ; 795 BF ; ISBN  90 - 274 - 4508 - 7.     

5 Martin GILBERT, The Routledge atlas of Jewish history. From 2.000 B.C. tot the present day. Uitg. Routledge, London ; AMP-PVD, Wilrijk , 1995 (5° ed. ); 136 p. ; £ 12 ; ISBN  0 - 415 - 13652 - 0.

b) The Dent atlas of the holocaust. Uitg. Dent + Routledge , London ; AMP-PVD, Wilrijk , 1993 (2° ed. ) . 282 p. ; £ 12 ; ISBN 0-460-86172-7 (pb) ; 0- 460 - 861 - 719 (hc).

c) The Dent atlas of the Arab-Israeli Conflict. Uitg. Dent + Routledge , London ; AMP-PVD, WIlrijk , 1993 (6° ed. ) . 146 . ; £ 12 ; ISBN 0-460-861 786 (pb) ; 0-460-861 - 778 (hc) .N.B. nrs. 2 - 5 : zie F.Ec. T. , 30 dec. 1995.

6 Joan COMAY,  Who's who in Jewish history. Uitg. Routledge , London ; AMP-PVD , Wilrijk , 1995. 407 p. ; £ 13 ; ISBN 0 - 415 - 11887 - 5.                   

7 Robert WISTRICH, Who's who  in Nazi Germany. Uitg. Routledge , London ; AMP-PVD , Wilrijk  1995. 296 p. ; £ 11 ; ISBN 0 - 415 - 11888 - 3.

8 John WEISS,
a)
Ideology of death. Why the holocaust  happened  in Germany. Uitg. Dee Ivan R. , Chicago ; AMP-PVD, Wilrijk , 1995. 480 p. ; $ 29,95 ; ISBN 15 - 666 - 30886 .

b) Der lange Weg zum Holocaust. Die Geschichte der Judenfeindschaft in Deutschland und Österreich. Uitg. Hoffmann und Campe , Hamburg, 1996.    480 p. ; 58 DM ; ISBN 3 - 455 - 11210-2.  

9 Martin GILBERT, The boys. Triumph over adversity. Uitg. Weidenfeld & Nicolson , London; AMP-PVD, Wilrijk , 1996;  511 p. ; 1180 BF ; ISBN 0 - 297-81638-1.

10a Julius SCHOEPS , Ein Volk von Mördern. Die Dokumentation zur Goldhagen-Kontroverse um die Rolle der Deutschen im Holocaust. Uitg. Hoffmann und Campe , Hamburg , 1996. 252 p. ; 25 DM ; ISBN 3 - 455 - 10352 - 6.  

10b Ulrich HERBERT, Best. Biografische Studien über Radikalismus, Weltanschauung und Vernunft, 1903 - 1989. Uitg. J.H.W. Dietz , Bonn, 1996.       695 p. ; 56 DM ; ISBN 3 - 801 - 25019 - 9 .  

11 Hans JANSEN,  Het Madagascarplan. De voorgenomen deportatie van Europese joden naar Madagascar. Uitg. Sdu, Den Haag ; Standaard Uitgeverij , Antwerpen , 1996.  543 p. ; foto's , lit. , reg. ; fl. 69,50 / 1390 BF ; ISBN 90 - 12- 08148-3.  

12 Jan de LAENDER, Het hart  van de duisternis. Psychologie van de menselijke wreedheid. Uitg. Davidsfonds, Leuven , 1996. 448 p. ; lit. ; 895 BF ; ISBN 90-6152-935-2.

 13 Stijn VANERMEN, De ontkenning van de jodenuitroeiing. Het negationisme en de invloed ervan op extreem-rechts in België. Uitg. VUB-press , Brussel , 1996. 159 p. ; 450 BF ; ISBN 90 - 5487-145-8.  

14 Georgi VERBEECK  e.a.,  De verdwenen gaskamers. De ontkenning van de holocaust. Uitg. Kritak , Antwerpen , 1997. 224 p. ;  698 BF ; ISBN 90 - 6303-685-X.  

15 Robert WSTRICH e.a., Terms of Survival. The Jewish world since 1945. Uitg. Routledge , London ; AMP-PVD, Wilrijk , 1995. XVII + 461 p. ; tab. ; 50 £ ; ISBN 0 - 415 - 10056 - 9.

16a Bernard WASSERSTEIN, Vanishing diaspora : the Jewish in Europe since 1945. Uitg. Harvard Univ. Press / Hamish Hamilton , London , 1996.      352 p. ; $ 28 / £ 20 .

16b Bernard WASSERSTEIN, Het einde van een diaspora. Joden in Europa sinds 1945. Uitg. Ambo , Baarn ; Kritak, Antwerpen, 1996. 288 p. ; fl. 49,50 / 990 BF ; ISBN 90-263-1398-5 en 90-6303-652-3. 

17 Alan DERSHOWITZ,  A world without jews. Is there a future for us ? Uitg. Little, Brown & Cy , Boston / London ,  1997. 320 p. ; $ 24,95 ; ISBN 0-316-18133-1.

18 Jonathan SACKS, Will we have Jewish grandchildren? Uitg. Vallentine Mitchell , Ilford ; AMP-PVD, Wilrijk, 1994 . 133 p. ; £ 9,95.

19a Edward SEROTTA, Jews , Germany, Memory. A contemporary portrait. Nicolaische Verlagsbuchhandlung, Berlin , 1996. 160 p. ; 68 DM ; ISBN 3 - 875 - 84608 - 7.

19b Edward SEROTTA, Juden in Deutschland heute. Eine photographische Reise. Nicolaische Verlagsbuchhandlung , Berlin , 1996. 160 p. ; 68 DM ; ISBN 3 - 87584-599-4.          

20 Norman CANTOR, The sacred chain. A history of the Jews. Uitg. Harper Collins , London ; AMp-PV, 1995. XIX + 480 p. ; geannot. bibbliogr. ; reg. ; £ 20 ; ISBN 0-00-255601-4.

21a Zygmunt REICH, Het joodse volk. Geschiedenis, godsdienst en levenswijze. Uitg. C. de Vries-Brouwers, Antwerpen-A'dam, 1996. 280 p. ; 895 BF ; ISBN 90-5341-290-5.

21b Flavius JOSEPHUS, De oude geschiedenis van de joden. Vert. door F. MEIJER en M. WES; Uitg. AMBO , Baarn ; Kritak, Antwerpen,  1996-1997 ; 1400 p. ; 3 x fl. 89,50 / 3 x 1790 BF ; ISBN 90 263 9997 9.

22 Elena ROMERO  CASTELLO - Uriel MACIAS KAPON - Luc DEQUEKER , Joden en Europa. Cultuur-geschiedenis. Uitg. Davidsfonds , Leuven , 1996. 240 p. ; 2495 BF ; ISBN 90 - 6152 - 949 - 2.

23 Dan COHN - SHERBOK, Atlas of Jewish history. Uitg. Routledge, London - New York  ; AMP-PVD, Wilrijk, 1994. XII + 218 p. ; £ 37,50; ISBN 0 - 415 - 08684 - 1.

24a Eli BARNAVI, Juifs , une histoire universelle. Editions Hachette, Paris ; Marabout, Alleur , 1991.                   

24b Eli BARNAVI, A historical atlas of the Jewish people. Uitg. Schocken / Knopf / Random , New York ; AMP-PVD, Wilrijk , 1994. 299 p. ; $ 35 ; ISBN 0 - 8052 - 4127 - 2.