Het  grijze oorlogsverleden van Nederland.  

De 2° W.O. is voor de meeste Nederlanders en zeker voor de scholieren nog altijd een periode waarin de meesten zeer dapper weerstand boden aan de bezetter, hulp verleenden aan joden en andere onderduikers en waarin slechts een kleine minderheid NSB-ers bewust  ging collaboreren. Dat beeld hield ruim 50 jaar stand en werd ondersteund door het monumentale epos van Lou de Jong , nl. “Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog” ( 1969 – 1991 ). Dit pronkstuk van 16.000 pagina’s en 25 kg neemt bij vele Nederlandse intellectuelen een duidelijk zichtbaar deel van de woonkamer in beslag. Men is er terecht trots op. Telkens al er een deel klaar was, werd het onder massale mediabelangstelling aangeboden aan een prominente Nederlander, bij voorkeur de koningin of de minister-president. Met de afstand kwam er ook enige nuchterheid, eerst in academische kringen, sinds 1997 ook bij een breder publiek. Men begon vraagtekens te zetten bij de visie van De Jong. Rond die tijd werd ook onthuld dat Zwitserse e.a.  banken niet al te netjes omgegaan waren met tegoeden van omgekomen joden. En toen kwam ook aan het licht dat tijdens de oorlog en ook nog in 1968 joodse bezittingen voor een prikje verkocht waren aan personeelsleden van het ministerie van financiën en aan het archief van Amsterdam (1). Toen verscheen ook het ophefmakende boek van Nanda van der Zee (2) , die het waagde om koningin Wilhelmina te beschuldigen. Verder was er Aalders (3), die erop wees dat 104.000 van de 140.000 joodse Nederlanders omgekomen waren . Dat is ongeveer de helft van het totaal aantal Nederlandse doden en veel meer dan in de buurlanden. In 2002 voegde Ad van Liempt (4) er zijn “Kopgeld” aan toe. Ongeveer vijftig collaborateurs van de Colonne Henneicke maakten jacht op joden en pakten in 1943  achtduizend joden op . Ze kregen daarvoor een vast salaris en ook nog 7,50 fl. kopgeld per opgebrachte jood. Bovendien verplichtten ze die joden om onderduikadressen van familie en vrienden bekend te maken. Dit ging gepaard met roof, chantage en seksueel misbruik. Een andere chanteur was  NSB-er Tonny Ahlers, die Otto Frank afperste tijdens en zelfs na de oorlog, met zijn dreigingen om  bekend te maken dat Franks firma tijdens de oorlog zaken deed met Duitsers . Zie Carol Ann Lee ( 5 ) .  Ahlers was misschien ook de verrader van mevrouw Frank, van Anne en Margot. Toch bezocht Frank hem na de oorlog en pleitte zelfs voor hem bij de rechter. Ook in 2002 gaf Hein Klemann (6) een beeld van de Nederlandse economie tijdens de oorlog. Hij rekent af met de traditionele voorstelling dat Nederland door de Duitse bezetter systematisch beroofd en steeds armer werd gemaakt. In de periode van mei 1940 tot najaar 1942 draaide het Nederlandse bedrijfsleven goed mee in de Duitse economie. De Nederlandse  bedrijven werkten intenser mee dan de Belgische. Tot 1944 bleef de Nederlandse economie nog groeien, o.m. door handel met de Wehrmacht. Door het keerpunt in de oorlog, door de te grote ijver van collaborateurs en door  de gretige bereidheid tot medewerking van het zich vlot aanpassende bedrijfsleven, verslechterde de situatie. Tot de hongerwinter van 1944 – 1945 kreeg de bevolking een behoorlijk rantsoen. Maar in die winter stierven ca. 20.000 Nederlanders van honger en vele anderen waren uitgemergeld. Dat beeld is uiteraard bewaard gebleven en generaties lang op school aangeleerd.

En nu is er Chris van der Heijden (7). Zijn boek verscheen in 2001 (49,90 €), had veel succes en is daarom in een drietal goedkope versies heruitgegeven : nu dus 470 p. voor 15 €. De auteur geeft eerst een inleidend deel over het Interbellum ( p. 19 – 108 ). Dan behandelt hij in twee delen  ( 1940 – 1942 , 1942 – 1945 )  heel het oorlogsgebeuren ( p. 109 – 342 ) en bekijkt tenslotte de reacties vanaf 1945 tot 2000. Bij de twee oorlogsdelen legt hij uit hoe het Duitse bestuur  in elkaar stak , hoe het aanvankelijk zacht was , maar dan harder werd onder  druk van de oorlog tegen de geallieerden, welke vormen van collaboratie en verzet er waren, hoe kleine mensen en heel veel zwakkelingen vooral druk bezig waren met hun eigen zaken . Hij is niet mals in zijn bewoordingen : de houding van de overgrote meerderheid was er geen van “luctor et emergo”, ik strijd en ik kom te boven, maar wel “non luctor et emergo , sed fluctuo et fluo” , ik vecht niet en kom niet te boven , maar ik dobber en blijf drijven ( p. 16 + 129 ). Anders geformuleerd : zeer weinig Nederlanders hadden vanaf het begin de moed om krachtig nee te zeggen tegen de Duitsers; verreweg de meesten legden zich neer bij de toestand die hun overkwam ( 271 ). De consensus na de oorlog , belichaamd door het werk van De Jong, was er één van overwinnaars en gaf aan de toekomst een morele basis  : wie fout was geweest, werkte hier niet aan mee. Die consensus bevorderde ook dat Nederland weer spoedig tot bloei kwam en bleef bloeien. Los van het schuldvraagstuk, behandelen die delen II en III ook omstandig het dagelijkse leven. Met statistieken  en dagboekfragmenten toont Van der Heijden, net zoals Klemann ( 6 ),  aan dat de jaren ’40 – ’41 normaal waren, in sommige opzichten zelfs beter dan de jaren ’30 , maar dat ze in het geschiedenisbeeld overschaduwd werden door de laatste, harde jaren. Deel IV gaat over de verwerking of de naoorlogse bezinning    waarom zoveel joden omgekomen waren, over de diepere betekenis van de 2° W.O. voor de geschiedenis van Nederland en van de wereld , over de uniciteit van de misdaden, het onvermogen om er in bepaalde omstandigheden iets  aan te verhelpen. Hij verwijst daarbij naar ex – Joegoslavië in de jaren ’90. Verder bespreekt hij de repressie, de uitgesproken straffen, het boek van Presser ( Ondergang , 1965 ) , het huwelijk van Beatrix en Claus , bekende Nederlanders ( o.a. Luns )  van wie later uitlekte dat ze NSB – er waren geweest of tijdens de oorlog aan de verkeerde kant hadden gestaan. Chris van der Heijden schrijft vlot  en geeft vooral een knappe , veelzijdige en tamelijk genuanceerde synthese van het dagelijks leven  tijdens de bezetting. Hij synthetiseert ook het recente wetenschappelijk onderzoek sinds Hans Blom en Jan Bank in de jaren ’80 een eerste aanzet gaven tot een meer genuanceerde kijk. De interpretatie zwart / wit / grijs heeft voor veel commotie gezorgd : niemand hoort graag dat hij of zijn ouders  niet bij wit, maar bij grijs hoorden , dat ze niet handelden op basis van  onwrikbare  morele principes, maar  zich lieten leiden door  toevallige omstandigheden en opportunisme. Ook de mening van de auteur dat een NSB-er niet per se een slecht mens was, maar een product van de Nederlandse cultuur van gematigdheid en van de omstandigheden, is voor menig Nederlander onverteerbaar. Mogelijk keek hij met bewondering op naar zijn vader , die lid van de Waffen – SS was geweest. Weinigen zullen appreciëren dat hij rijkscommissaris Seyss-Inquart , behalve hard en geslepen, ook  een gevoelig, gelovig en intelligent man noemt  ( p. 170 ). Het kan ook gevaarlijk zijn uit enkele dagboeken  conclusies te trekken voor heel de bevolking en uit de bloei van de industrie af te leiden dat de gewone mensen zich ook goed voelden. Misschien richt hij ook te veel pijlen op de inmiddels bijna 90 – jarige Lou de Jong ( °1914 ) , destijds medewerker van Radio Oranje, de spreekbuis van de gevluchte regering  en daarom de “Londense propagandist” genoemd. Die energie had hij beter besteed aan zijn wetenschappelijk onderzoek zelf. Het boek zelf oogt saai en eentonig, zeker in zijn goedkope edities. Alleen de leuke versjes en de vele , zeer nuttige tabellen zorgen voor visuele afwisseling in de bladspiegel. Die statistische  tabellen zijn enorm waardevol : je krijgt meteen een kijk op de militaire uitgaven, wapenproductie van Engeland, VSA , SU , Duitsland, Japan,  het aantal Nederlanders dat de ariërverklaring aflegde, de joodse zelfmoorden, het calorieënverbruik, de inkomens , prijzen van levensnoodzakelijke goederen, gezinsgrootte , hoge geboorteaantallen , huwelijken, echtscheidingen , inboedels van woningen, winstpercentages van middenstanders en bedrijven, werkgelegenheid, spaartegoeden, handel met ( bijna uitsluitend ) Duitsland , ledentallen NSB ( gemiddeld 30.000 vóór , 74.000 tijdens de oorlog ) , Nederlanders bij de Waffen – SS , joodse slachtoffers in NL ( 71 % ) en in de andere Europese landen ( België 44 %),  sabotagedaden, bombardementen op Nederlandse steden, repressie, verkiezingen van 1937 en 1946. Jammer dat het  register enkel personen bevat en geen groeperingen zoals NSB , Nederlandse Unie etc. In de bibliografie mis ik onderstaand boek van Nanda van der Zee. 

Referenties :

1. De Standaard, 11 . 12 . 1997.

2. Nanda van der Zee, Om erger te voorkomen. De voorbereiding en uitvoering van de vernietiging  van het Nederlandse jodendom. Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam ; Van Halewyck, Leuven, 1997. 288 p.; € 18,25;  ISBN  90 290 5491 3.  

3. Gerard Aalders, Oorlogsdocumentatie ’40 – ’45 :  achtste jaarboek  van het RIOD.  Uitgeverij Walburg Pers, Zutphen ; Maklu, Antwerpen, 1997.  271 p.;  € 18; ISBN 90 6011 9827 

4. Ad van Liempt, Kopgeld. Nederlandse premiejagers op zoek naar joden. Uitgeverij Balans, Amsterdam;  Van Halewyck, Leuven ,  2002. 376 p.; € 21,50; ISBN 90 501 847 82 .

5.Carol Ann Lee, Het verborgen leven van Otto Frank. Vert. van : The hidden life of Otto Frank. Uitgeverij Balans, Amsterdam ; Van Halewyck, Leuven, 2002. 407 p.; € 49,58; ISBN 90 5018 555 X . 

6. Hein Klemann, Nederland 1938 – 1948. Economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting. Uitgeverij BOOM , Meppel  / Denis , Mortsel, 2002. 696 p.; € 39,50; ISBN 90 5352 76 72.

7. Chris van der Heijden, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog. Uitgeverij Olympus / Contact, Amsterdam ; Veen, Antwerpen , 2003 , 8° uitgave. 470 p.; tab. ; noten, bibliografie, register. ISBN 90 254 1589  X. Originele editie : 1991 ;  fl. 49,90 .

 Jef Abbeel, april 2003