opdracht werkwijze opdracht 1 opdracht 2 opdracht 3 opdracht 4 opdracht 5 opdracht 6 opdracht 7 opdracht 8


Het Romeinse Rijk

De vlucht van Aeneas
 

Het was al ver na middernacht. In de smalle donkere straatjes van Troje hoorde je hier en daar nog wat geroezemoes en dronkemansgelal, maar de meeste Trojanen lagen - sommigen met de lege wijnbeker nog in de hand - hun roes uit te slapen. En midden in de stad, op het grote marktplein, stond het reusachtige houten paard dat de Grieken voor de stadspoort hadden achtergelaten.

Tien lange jaren hadden de Grieken Troje belegerd en gisteren waren ze zo maar ineens vertrokken. Ze hadden dus eindelijk begrepen dat de stad toch niet te veroveren was! Onder gejuich was het paard binnengehaald en tot diep in de nacht hadden de Trojanen eromheen gedanst en flink feest gevierd. Nu was het eindelijk rustig in de stad. Maar wat was  dat? In de buik van het houten paard ging een luik open en door dat luik klom een man naar buiten, die zich geruisloos langs een poot van het paard omlaag liet glijden. En er kroop nog een man door het luik en nog een en nog een, tot er op het laatst wel tien mannen - Grieken natuurlijk ! - op het plein stonden.

Tot zover was de list van de Griek Odysseus gelukt. Nu moest de stadspoort nog geopend worden om de andere Grieken, die na hun vertrek weer stiekem teruggekomen waren, binnen te laten. Dat was een koud kunstje, want ook de poortwachters hadden zich de wijn goed laten smaken en hingen, luid snurkend, onderuitgezakt tegen de stadsmuur. Gedempte stemmen deelden bevelen uit, zware stappen klonken door de straten en plotseling was  de lucht vol gegil, gevloek en gejammer. Tien jaar lang hadden de Grieken op deze nacht van de overwinning gewacht. Nu werd iedere Trojaan die zich verzette genadeloos gedood. Vrouwen, kinderen, niemand werd gespaard. De Grieken gooiden brandende fakkels in de huizen van Troje en weldra was de nachtelijke hemel oranjerood gekleurd door de hoog oplaaiende vlammen. De Grieken bestormden ook het paleis van koning Priamus. En hoe dapper de koning en zijn zoons en schoonzoons zich ook verzetten, ze werden allemaal omgebracht.  

Toen Aeneas, de grote Trojaanse held, zag dat de oude koning gedood werd, schoot het door hem   heen: Mijn vader! Ik  moet hem redden! Hij rende door de gangen van het brandende paleis, op weg naar de uitgang, maar struikelde bijna over de mooie Helena, die geknield voor een altaar aan het bidden was. Woedend greep hij naar zijn zwaard. Het was allemaal haar schuld! Zij was de oorzaak van alle ellende! Als prins Paris haar niet van haar man, de Griekse koning Menelaos, had afgepakt en haar niet naar Troje ontvoerd had, zouden de Grieken zijn stad nooit belegerd hebben. Hij hief het zwaard om haar te doden, maar ineens voelde hij een ijskoude hand om z'n pols. Hij keek om, maar zag niemand.

Toen klonk de stem van zijn moeder, de godin Venus: 'Laat Helena leven, Aeneas! Het is haar schuld niet. De goden willen de ondergang van Troje. Maar jij, Aeneas, jij moet blijvenleven. Vlucht mijn zoon, snel!' Gehoorzaam liet Aeneas het zwaard zakken en ging naar het huis van zijn vader. Zijn vrouw en zoontje kwamen hem al tegemoet en vielen hem huilend om de hals. 'Stil maar,' suste Aeneas, 'ik kom jullie halen.' maar zijn oude, verlamde vader Anchises, riep: 'Laat mij hier achter om te sterven, ik ben jullie alleen maar tot last.' Toen tilde Aeneas de oude man op zijn schouders, pakte de hand van zijn zoontje en zei tegen zijn vrouw dat ze hem moestvolgen. Maar toen ze al buiten de stadspoort waren merkte hij ineens dat zijn vrouw niet meer bij hem was. Hij liet zijn vader en zijn zoontje buiten de stadsmuur achter en rende terug, de brandende stad in. Wanhopig rende hij straat in, straat uit, telkens haar naam roepend en plotseling stond ze voor hem. Maar wat zag ze er vreemd uit! Over haar gezicht lag een bovenaardse glans en het leek wel of ze groter was nu. 'lk kan niet met je mee, Aeneas,' zei ze zacht. 'je moeder heeft mij van je weggenomen. Voor mij is er geen gevaar meer, maar jij moet Troje onmiddellijk verlaten. Ver, heel ver hier vandaan zul je een nieuw vaderland vinden, waar een nieuw Troje gebouwd zal worden.'

Aeneas wilde haar hand pakken en haar meenemen, de stad uit, maar ze was verdwenen, voorgoed.  

Toen hij weer op de plaats kwam waar hij zijn vader en zijn zoontje had achtergelaten, zag Aeneas daar een grote groep Trojanen. Ze waren aan het bloedbad ontsnapt en vroegen Aeneas of hij voortaan hun leider wilde zijn. Zo verliet Aeneas, met zijn verlamde vader op de schouders en zijn zoontje aan de hand, aan het hoofd van de zwijgende groep, de smeulende resten van het eens zo trotse Troje, een onzekere toekomst tegemoet.