home inleiding opdracht werkwijze bronnen beoordeling reflectie docent


Egypte, een geschenk van de Nijl
 

 

Koning Rhampsinitus en de dief

§1. Deze koning (Rhampsinitus=Ramses II of III) had, zeiden zij, een grooten rijkdom aan geld, dien geen der later gekomen koningen kon overtreffen noch nabij komen. Daar hij nu zijn schatten in veiligheid bewaren wilde, bouwde hij een steenen vertrek, waarvan een der muren aan de buitenzijde van zijn paleis raakte. De bouwmeester nu verzon met bedriegelijke bedoeling het volgende: hij maakte het zóó, dat een van de steenen gemakkelijk uit de muur kon genomen worden, zoowel door twee mannen als ook door één. Toen het vertrek voltooid was, stapelde de koning er zijn schatten in op, en na verloop van tijd, liet de bouwmeester, bij het einde van zijn leven gekomen, zijn zoons roepen (want hij had er twee), en verhaalde hun, hoe hij uit zorg voor hen, dat zij in overvloed leven zouden, bij het bouwen van des konings schattenhuis een list verzonnen had; en hij legde hun alles duidelijk uit over het uitnemen van den steen en beschreef hun de plaats, zeggende, dat als zij dat alles in acht zouden nemen, zij bewaarders van de koninklijke schatten zouden zijn. En hij nu eindigde zijn leven, zijn zoons echter verschoven hun werk niet langer, doch gingen des nachts naar het huis des konings, vonden den steen in het vertrek en volbrachten het werk met gemak en droegen veel van de schatten weg.


§ 2. Toen de koning toevallig het vertrek opensloot, verbaasde hij zich, de bakken beroofd van schatten ziende, doch wist niet, wien hij beschuldigen zou, daar de zegels ongeschonden waren, en de kamer gesloten. Toen voor de tweede en derde maal bij ontsluiting de schatten geringer bleken te zijn (want de dieven hielden niet op met rooven), deed hij het volgende: hij beval vallen te vervaardigen en deze rondom de bakken, waarin de schatten waren, te plaatsen. Toen nu de dieven evenals in den tijd te voren kwamen en de eene van hen er ingekropen was, was hij nauwelijks bij den bak gekomen, of hij werd door den val gevangen; toen hij bemerkte in welk gevaar hij was, riep hij terstond zijn broeder en zeide hem de zaak en beval hem ten spoedigste binnen te sluipen en hem het hoofd af te houwen, opdat hij niet, gezien en herkend wordende, ook nog genen in het verderf storten zou; genen scheen de ander toe gelijk te hebben; hij volgde daarom zijn raad en deed aldus, en den steen wederom ingevoegd hebbend, ging hij naar huis terug en droeg het hoofd van zijn broeder mede.

§3. Toen de dag gekomen was, ging de koning in het vertrek en schrok, daar hij het lichaam van den dief in den strik zag zonder hoofd, terwijl het vertrek ongedeerd was en geen enkelen toegang noch uitgang had, en in zijn verlegenheid deed hij het volgende. Hij liet het lijk van den dief aan de muur ophangen, plaatste er wachten bij en beval hen hem, dien zij zagen weenen of medelijden betoonen, te grijpen en tot hem te brengen. Toen het lijk nu opgehangen was, was de moeder zeer bedroefd, en zij sprak tot haar overgebleven zoon en beval hem, op welke wijze hij kon, iets te verzinnen, opdat hij het lijk van zijn broeder los zou maken en tot haar brengen: indien hij daar niet voor zorgde, zou zij zelf, zoo dreigde zij, tot den koning gaan en aangeven, dat hij de schatten had.

§4. Toen de moeder den overgebleven zoon hard aangreep, en hij haar met veel woorden niet kon ompraten, bedacht hij het volgende: hij tuigde zijn ezels op, vulde lederen zakken met wijn en legde die op de ezels, en daarna dreef hij deze voort. Toen hij nu bij de bewakers van het opgehangen lijk was gekomen, greep en trok hij aan de punten van twee of drie zakken en maakte de sluiting los; en toen de wijn wegvloot, sloeg hij zich het hoofd en riep luid, dat hij niet wist, tot welken der ezels hij zich het eerst zou wenden. De wachters, toen zij den wijn rijkelijk zagen stroomen, liepen met bakken naar den weg en verzamelden den uitgestroomden wijn, dien zij als winst beschouwden. Hij schold op allen en hield zich toornig, doch toen de wachters hem ter neder zetten, hield hij zich na eenigen tijd alsof hij kalm was geworden en zijn toorn geweken was, en eindelijk dreef hij de ezels van den weg en bracht de zakken weder terecht. Toen er meer gepraat werd en een van de wachters hem zelfs plaagde en hem aan het lachen bracht, gaf hij hun een van de zakken, en zij, zonder dralen, waren er op bedacht daar te gaan liggen en te drinken, en zij namen hem er bij en vroegen hem bij hen te blijven en mede te drinken; en hij liet zich dan ook overhalen en bleef daar. Daar zij zich tegenover hem bij het drinken zeer vriendschaplijk gedroegen, gaf hij hun nog een anderen zak, en de wachters werden door het overvloedige drankgebruik zeer dronken, en overwonnen door den slaap, vielen zij in slaap daar, waar zij gedronken hadden. En gene, daar het ver in den nacht was, maakte het lichaam van zijn broeder los en schoor, ter beschimping van de wachters, van allen de rechterwang kaal, legde het lijk op de ezels en dreef ze naar huis, nadat hij de opdracht van zijn moeder volbracht had.

§5. De koning echter, toen hem de roof van het lijk des diefs gemeld werd, was zeer toornig, en verlangende dat op alle wijzen gevonden werd, wie het toch was, die dat alles verzonnen had, zou hij het volgende gedaan hebben, wat ik niet gelooven kan. Hij plaatste zijn dochter in een bordeel, en beval haar, allen gelijkelijk te ontvangen, en voor hij haar naderde, hem te dwingen, dat hij haar zou zeggen, wat hij in zijn leven als de slimste en meest goddelooze daad verricht had; en die haar dingen zou mededeelen over den dief, dien zou zij aangijpen en niet naar buiten laten gaan.
Toen nu de dochter deed, wat door haar vader bevolen was, en de dief bemerkt had, waarom dat gedaan werd, wilde hij in sluwheid den koning overtreffen en deed het volgende: hij sneed van een versch lijk den arm bij den schouder af, en hem onder den mantel houdend, ging hij tot des konings dochter, en bij haar gekomen werd hij ondervraagd, evenals de anderen; en hij verhaalde als zijn meest goddelooze daad, dat hij zijn broeder, in den schatkamer des konings door een strik gevangen, het hoofd had afgehouwen, en als zijn slimste, dat hij de bewakers had dronken gemaakt en het opgehangen lijk van zijn broeder weggenomen. Zij nu, toen zij dit gehoord had, greep naar hem; de dief strekte in het donker den arm van het lijk naar haar uit en zij greep dien vast, meenende zijn eigen arm te houden, doch de dief liet dien aan haar, en vluchtte ijlings de deur uit.

§6. Toen ook dit aan den koning overgebracht was, stond hij eerst versteld over de vindingrijkheid en de stoutheid van dien mensch, doch ten slotte zond hij boden naar alle steden en liet verkondigen, dat hij genen straffeloosheid schonk en hem veel beloofde, als hij tot hem komen zou. De dief vertrouwde daarop en ging tot hem. Rhampsinitus bewonderde hem grootelijks, en gaf hem zijn dochter ten huwelijk, zijnde gene de slimste der menschen: de Egyptenaars toch stonden boven alle anderen, en gene boven de Egyptenaars.

Herodotus II, 121