Voor de rechter kan Auschwitz-leugenaar groeien in zijn rol
Volkskrant artikel, 6 december 1997
Het heeft geen zin om mensen die de holocaust ontkennen justitieel te corrigeren, meent Meindert Fennema. Op die manier krijgen zij uitgebreid de gelegenheid hun gedachtengoed te ventileren. En wanneer is een relativering van de nazi-gruwelen een Auschwitz-leugen?
DE GENOCIDE van de Nazis op de joden wordt vaak met een bijbelse term aangeduid. De holocaust (letterlijk brandoffer) verwijst naar het mensenoffer dat Abraham moest brengen als een door God opgelegde beproeving. Die religieuze verwijzing is eigenlijk zeer ongepast. Alsof de joden zichzelf geofferd hebben.
In zekere zin ligt in het woord holocaust al de kiem van de ontkenning. De omvang van het drama, de huiveringwekkende systematiek en de methode van de massamoord - het is kennelijk allemaal te veel om te bevatten - is te erg voor een historische verklaring. Het lijkt te gruwelijk om waar te zijn. Vandaar dat de verdringing, de verdraaiing, en zelfs de ontkenning van de holocaust zo voor de hand liggen en in zoveel varianten voorkomen. Die ontkenning vinden we om begrijpelijke redenen bij de overlevende slachtoffers. Zij neemt de vorm aan van een verdringing van de herinnering aan de vermoorde familieleden.
In de eerste twintig jaar naar de oorlog was er van enige belangstelling voor het oordeel van de joodse overlevenden nauwelijks sprake. De publieke aandacht richtte zich veeleer op het verzet en op de bezetting in het algemeen. Er was aanvankelijk meer aandacht voor de verzetsstrijders die in de concentratiekampen gezeten hadden, dan voor de joden in de vernietigingskampen. De joodse overlevenden werden nauwelijks aan het woord gelaten.
Voor vrijwel iedereen was de holocaust een onhanteerbaar onderwerp, met name in Nederland waar 75 procent van de joden de oorlog niet overleefde. Er was niet alleen sprake van individuele, maar ook van collectieve verdringing, die pas in 1957 doorbroken werd met de publicatie van Jacques Pressers monumentale Nacht der Girondijnen als anoniem uitgegeven nationaal boekenweekgeschenk en het verschijnen van Meijer Sluyers Voordat ik het vergeet in hetzelfde jaar.
Maar natuurlijk waren het ook de daders en hun politieke vrienden die niet graag herinnerd worden aan de slachtingen die zij hebben aangericht. Zolang het fascisme geassocieerd werd met de vernietiging van de joden, had het weinig kans op een politieke comeback. Uit extreem-rechtse hoek is daarom systematisch geprobeerd de holocaust te bagatelliseren en van de agenda te halen.
Niettemin kwam de ontkenning van de holocaust - in de betekenis die wij er thans aan geven - in eerste instantie niet van rechts maar van links. Het was geen fascist, maar een Franse verzetsman, Paul Rassinier, die met zijn boek Passage la ligne in 1948 het fundament zou leggen voor de ontkenning van de holocaust. Rassinier was zelf een slachtoffer van het fascisme. Hij had in de concentratiekampen Buchenwald en Dora gezeten, en keerde kreupel geslagen in Frankrijk terug. Hij beweerde in het genoemde boek dat degenen die het concentratiekamp overleefd hadden, niet altijd betrouwbare getuigen waren omdat zij door hun traumatische ervaringen geneigd waren tot overdrijven en geruchten vaak voor de waarheid hielden.
Het feit dat in Buchenwald de communistische gevangenen over een illegale organisatie beschikten, en hij als socialist in de kamphiërarchie het onderspit moest delven, had zijn oordeel sterk gekleurd. De kampgruwelen waren, volgens Rassinier, vooral het werk geweest van (communistische) medegevangenen die hun lotgenoten soms met een sadistische genoegen terroriseerden.
De SS-bewakers waren over het algemeen hoogstaande mensen die het leed van de gevangenen zoveel mogelijk trachten te verzachten. In Buchenwald en Dora waren geen gaskampers geweest - een juiste constatering - , en Rassinier hield staande dat hij nooit iemand gesproken had die de gaskamers met eigen ogen gezien had. In het bijzonder dit laatste, wel heel cynische, argument zou de trend zetten voor een nieuwe generatie van negationisten, zoals zij in Frankrijk spoedig genoemd zouden worden. Het boek van Rassinier, die in de eerste jaren na de oorlog voor de Socialistische Partij in het Franse parlement zat, maakte de nodige indruk en zou door extreem-rechtse uitgevers in verschillende talen vele malen herdrukt worden.
Rassinier radicaliseerde in de loop van de tijd, en in 1964 publiceerde hij Het drama van de Europese joden waarin hij zelfs beweerde dat de gaskamers geen uitvinding waren van de nazis, maar een uitvinding van de zionisten om Duitsland tot eeuwigdurende herstelbetalingen aan Israël te dwingen.
Het feit dat zoveel historici van de holocaust joods waren, gaf voedsel aan de opvatting dat gaskamers niet in Duitsland maar door Amerikaanse zionisten in Hollywood waren gefabriceerd. Met name de joodse historicus Raul Hilberg, schrijver van De vernietiging van de Europese joden werd het doelwit van de negationisten. Zij verweten hem (nota bene) nooit een bezoek aan Auschwitz te hebben gebracht.
Niet-joodse historici werden, zo meenden zij, met zachte dan wel harde hand gedwongen de Auschwitz-leugen te bevestigen. De ontmaskering van die leugen was immers in alle West-Europese landen, en zelfs in Canada, strafbaar gesteld.
Die nieuwe generatie negationisten zouden in de jaren zeventig het thema van de gaskamers opnieuw oppakken en er een technische discussie van maken.
De Canadese negationist Ernst Zündel vond een handelaar in Amerikaanse gaskamers (die in sommige staten gebruikt werden om de doodstraf ten uitvoer te brengen) bereid om naar Polen af te reizen om te onderzoeken of het technisch mogelijk was geweest in de gaskamers van Auschwitz mensen te vergassen. Deze Fred Leuchter hield voor de Canadese rechtbank staande dat er in de muren van gaskamers in Auschwitz, Birkenau en Majdanek geen sporen van het Zyclon-B gas te vinden waren.
In 1978 kreeg de Franse professor Robert Faurisson in het links-liberale dagblad Le Monde de gelegenheid om te beweren dat het bewijs voor het bestaan van gaskamers in Auschwitz nooit geleverd was. Het gebruik van getuige-deskundigen was deels een gevolg van het feit dat Zündel en andere negationisten voor de rechter moesten verschijnen.
Voor een deel, echter, was de technische wending in het debat ook een strategische beweging. Het waren aanvankelijk immers de slachtoffers en hun zaakwaarnemers die van de gaskamers het symbool hadden gemaakt van de industriële genocide die zo typerend was voor de holocaust.
Voor de Canadese rechtbank verklaarde Fred Leuchter dat het vergassen van 6 miljoen joden in Auschwitz-Birkenau bij een volcontinue werking van de gaskamers 68 jaar zou duren. Alsof de historici van de holocaust ooit beweerd hadden dat alle 6 miljoen slachtoffers in Auschwitz zijn omgebracht.
De juridische vorm waarin de zaak bediscussieerd werd, maakte het mogelijk zich op één onderdeel van de genocide te concentreren zonder verplicht te zijn de ondergang van de joden als een historisch proces te beschouwen. De uitsluiting van de joden van het burgerschap, de onteigening van joods bezit, het transport naar de concentratiekampen, het feit dat de meeste joden nooit terugkeerden - dat alles kwam voor de rechtbank niet aan de orde.
Het feit dat zij voor de rechter moesten verschijnen, had voor de ontkenners van de Holocaust nog een aantal bijkomende voordelen. In de eerste plaats heeft de rechtspraak de vorm van een dispuut tussen aanklagers en beklaagden. De negationisten waren zodoende partij geworden in een debat waarin naar de vorm van het vertoog een zekere gelijkheid bestaat. Immers: de rechter wordt geacht de aangeklaagde als een gelijkwaardig partij te benaderen. De negationisten kregen daardoor een publiek platform, ook al was dat platform een beklaagdenbank. Bovendien leidt de juridische vervolging van een opiniedelict - van een opvatting over wat Le Pen een detail in de geschiedenis noemde - er onvermijdelijk toe dat er intellectuelen opstaan die de beklaagden in bescherming nemen.
De belangrijkst van deze intellectuelen is ongetwijfeld de Amerikaanse geleerde Noam Chomsky, zelf jood, die in 1980 Robert Faurisson te hulp schoot toen deze ontslagen dreigde te worden als gevolg van zijn negationistische uitlatingen.
In een artikel dat als voorwoord zou worden opgenomen in een boek van Faurisson uit 1980, verwees Chomsky naar een uitspraak van Voltaire dat de vrijheid van meningsuiting niet bestaat uit het tolereren van meningen waar men het in grote lijnen mee eens is, maar juist blijkt uit het tolereren van meningen waar men het zeer hartgrondig mee oneens is. Chomsky beschuldigde de Europese intellectuelen ervan politieke problemen te willen oplossen door ze te verbieden.
Hij had daarin niet helemaal ongelijk. In een verklaring van een groot aantal Franse historici naar aanleiding van de publicaties van Faurisson c.s. schreven zij: Men hoeft zich niet af te vragen hoe deze massamoord technisch mogelijk was. Technisch was zij mogelijk omdat ze heeft plaatsgevonden. Dat is het verplichte vertrekpunt van elk historisch onderzoek over dit onderwerp.
Geen wonder dat tegen deze onbeholpen cirkelredenering verzet rees van kritische intellectuelen. Chomsky was beslist niet de enige die zich verzette tegen de vervolging van negationisten en revisionisten. Franse en Belgische intellectuelen die het negationisme bestudeerd hebben, zoals Pierre Vidal-Naquet, Madeleine Rebriou, Georgi Verbeeck en Gie van den Berghe, verzetten zich eveneens tegen de strafbaarstelling van negationistische en revisionistische geschiedschrijving.
Vorig jaar vergeleek de beroemde Franse romancier Michel Tournier het lot van de negationist Roger Garaudy met dat van Salman Rushdie. De Franse wet op de ontkenning van de holocaust beschouwde Tournier als religieuze wetgeving die de blasfemie opnieuw tot misdaad maakt, een soort wetgeving die onder Lodewijk XIV in onbruik was geraakt.
Ondanks deze kritiek zijn er in een aantal Europese landen nieuwe wetten aangenomen die de ontkenning of bagatellisering van de holocaust strafbaar stellen. Dat geldt niet alleen voor Frankrijk (1990). Maar ook voor Oostenrijk (1992), Duitsland (1994) en België (1994).
De juridische bestrijding van de holocaust-ontkenning zal echter weinig effectief zijn. Het is een wetgeving die , zoals Vidal-Naquet terecht opmerkte, zal leiden tot staatswaarheden en die van intellectuele nullen martelaren maakt.
De strafbaarstelling zal bovendien de aantrekkingskracht van dergelijke ideeën op sommige mensen alleen maar vergroten. Juist voor mensen die geneigd zijn te geloven in samenzweringstheorieën, zal een verbod op negationistische uitlatingen hun geloofwaardigheid doen toenemen. Er moet immers iets loos zijn met historische waarheden die door de wet beschermd moeten worden en dus van staatswege worden opgelegd.
Maar de aantrekkingskracht van revisionistische en negationistische geschiedschrijving beperkt zich in Frankrijk ook tegenwoordig niet tot extreem-rechts, zoals de affaire-Roger Garaudy heeft laten zien. Dat de armenpriester Abbé Pierre de oude ex-communist te hulp schoot, verraste vriend en vijand. Het maakte een veroordeling van Garaudy erg moeilijk, ook al had hij in zijn boek beweerd dat het bestaan van gaskamers niet kan worden bewezen.
Bovendien zijn negationisme en revisionisme heel flexibel. Het is beslist niet nodig om aan te nemen dat de genocide van de joden geheel geproduceerd is in Hollywood. Men kan ook beweren dat het aantal slachtoffers overdreven is door de Geallieerden, en dat dat aantal in het niet valt bij het aantal slachtoffers van het communisme. Men hoeft niet te beweren dat de zionisten de holocaust verzonnen hebben, maar kan ook staande houden dat het de zionisten heel goed uitkwam.
Toch lijkt het erop dat de Europese regeringen vastbesloten zijn negationistische uitlatingen streng te vervolgen. De consensus daarover is zo groot dat in België zelfs het Vlaams Blok vóór een wet gestemd heeft die de ontkenning of bagatellisering van de holocaust strafbaar stelt. Het is echter de vraag of wetgeving op dit vlak veel uitricht omdat het vrijwel onmogelijk is meningen te verbieden die als historische twijfel gepresenteerd kunnen worden.
De wetgever bevindt zich als het gaat om negationistische en revisionistische geschiedschrijving in een wel heel moeilijk parket, gezien de vele varianten die de ontkenning van de holocaust aannemen. Maar bovenal is het strafbaar stellen een heilloze weg om weerzinwekkende opvattingen te bestrijden, om het even of die nu in het wetenschappelijke debat of in het politieke debat gelanceerd worden.
Meindert Fennema doceert politieke theorie aan de Universiteit van Amsterdam
Klik hier om terug te gaan naar Stap A van holocaust-ontkenning