BRONNEN HOME | QUEESTES | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen voor kinderarbeid Bron
1 Bronnen tegen kinderarbeid Bron 6
Samuel
Courtauld
Samuel Courtauld was voor sociale hervorming.
Toch
was hij tegen de Fabriekswet van 1833, met als argument: Wetgeving die zich
bemoeit met de bedrijfsvoering van fabrieken is altijd slecht omdat het
vernieuwingen tegenhoudt en de productiekosten verhoogt. Als het parlement al
met wetgeving wilde komen dan moest het zich beperken tot het beschermen van
kinderen onder de tien jaar. Wetgeving was volgens Courtauld alleen aanvaardbaar
als aangetoond kon worden dat kinderen slecht werden behandeld, maar dit was in
de zijde industrie niet het geval. 'Geen enkel kind in de buurt', zo meende hij,
'is zo gezond als de kinderen in de fabrieken.'
Kinderarbeid
in de fabriek van Richard Arkwright
Om de machines van Arkwright te bedienen waren slechts weinig
mensen nodig, en dan nog alleen kinderen, geassisteerd dor een opzichter. Een
kind kan gemiddeld evenveel produceren als tien volwassen. Met de Spinning Jenny
kun je 100, 200 of meer draden tegelijk spinnen en er is slechts een persoon
nodig om de machine te bedienen. Ralph
Mather, An Impartial Representation of the Case of the Poor Cotton Spinners
in Lancashire (1780)
Dokter
Thomas Turner Vraag: Kunt u, op basis van uw ervaring, een vergelijking
maken tussen de gezondheid van kinderen in katoenfabrieken en in andere
beroepen?
Bron:
ondervraging van Thomas Turner door het Hogerhuis in 1819 Bron 4
Samuel
Greg
Samuel Greg, de tweede zoon van Thomas Greg and Elizabeth
Hyde, werd geboren in Belfast in 1758. Zijn vader was een succesvol koopman en
schipeigenaar. Ook de familie van zijn moeder bestond uit rijke zakenmensen.
Haar broer, Robert Hyde was koopman in Manchester. Hij importeerde linnen uit
Ierland en liet dat in Lancashire weven. Rond 1790 was Greg ervan overtuigd dat het de beste oplossing
voor zijn arbeiders probleem was om een Leerlingen Huis te bouwen en kinderen
uit werkhuizen te kopen. Het gebouw voor de leerlingen kostte 300 pond en bood
ruimte aan meer dan 90 kinderen. In het begin kwamen de kinderen uit
plaatselijke parochies zoals Wilmslow en Macclesfield, maar later ging hij zelfs
naar Liverpool en Londen om deze jonge arbeiders te vinden. Om fabriekseigenaren
aan te moedigen om werkhuis kinderen te nemen, kregen mensen als Greg tussen
twee en vier pond voor elk kind dat zij in dienst namen. Greg eiste ook dat de
kinderen die hem gestuurd werden twee verschoningen , twee paar sokken en twee
schorten hadden. De 90 kinderen (60 meisjes en 30 jongens) in Styal vormden 50%
van de arbeidskrachten. De kinderen kregen kost en inwoning en twee pennies per
week. De jongste kinderen werkten als spoelers en als arbeiders die de gebroken
draden weer aanhechten., maar na een paar jaar in Styal mochten zij spinners en
kaarders worden. Sommige van de oudere jongens werden vakbekwame technici.
Andrew
Ure
Andrew Ure, geboren in Glasgow in 1778, kwam uit een
welgestelde familie. Hij kreeg een dure opleiding. Hij werd profesoor in de
chemie en de filosofie in Glasgow. Als chemicus deed hij onderzoek voor de
regering en prive bedrijven. Ik heb, gedurende verschillende maanden,
veel fabrieken bezocht, zowel in Manchester als in de omliggende
districten en ik heb niet een keer gezien dat een kind geslagen werd. De
kinderen leken altijd vrolijk en vlug, zij hadden er duidelijk plezier in om hun
spieren te gebruiken. Het werk van deze levendige elfjes leek op het bedrijven van
sport. Zich bewust van hun vaardigheid, waren ze verrukt deze aan elke
vreemdeling te laten zien. Op het eind van de dag toonden zij geen teken van
uitputting.
Andrew
Ure, The Philosophy of Manufactures (1835)
Robert Owen
Zeventien jaar geleden kochten een aantal personen, onder wie
ik zelf, de fabriek van meneer Dale in New Lanark. Ik trof er 500 kinderen aan,
afkomstig uit armenhuizen, voornamelijk in Edinburgh, in de leeftijd van 5 à 6
tot 7 à 8. Zij werkten dertien uur per dag. Hoewel deze kinderen goed gevoed
waren waren hun ledematen zeer misvormd, de kinderen waren onvolgroeid en hoewel
een van de beste schoolmeesters elke avond aan deze kinderen les gaf, maakten
zij slechts langzaam vorderingen, zelfs bij het leren van het alfabet. Ik kwam
tot de conclusie dat de kinderen gewond waren omdat zij op zo jonge leeftijd
gedurende zoveel uren in de fabrieken tewerk werden gesteld. Daarom nam ik,
zodra ik daartoe de macht had, maatregelen om een eind te maken aan een zo
schadelijk systeem.
Robert
Owen voor Robert Peel's commissie van het Lagerhuis over New Lanark.
(26 april 1816)
James
Farington
Ik liep 's avonds naar Cromford en zag hoe kinderen uit de
fabriek van meneer Arkwright kwamen. Deze kinderen hadden gewerkt vanaf 6 of 7
uur 's morgens en nu is het zeven uur s' avonds.
Uit
het dagboek van James Farington (22 augustus 1801)
John
Reed
John Reed is een droevige, misvormde jonge man uit Cromford.
Dit is zijn trieste verhaal: Uit
een interview van William Dodd met John Reed, een arbeider in de fabriek van
Arkwright in Cromford (1842)
Opzichters
en bazen
De naam van de opzichter bij het kaarden was Thomas
Birks; maar iedereen noemde hem Tom de duivel. Hij was een zeer slecht mens -
hij werd door de baas aangemoedigd om al het personeel slecht te behandelen,
maar vooral de kinderen. Ik hem vaak gezien hoe hij de jurken van grote meisjes,
zeventien of achttien jaar, op trok en de meisjes ze over de knie legde en hen
afranselde met zijn hand terwijl mannen en jongens toekeken.
Iedereen was bang voor hem. Hij liet ons niet eens
praten. Toen hij eens viel en ongelukkig neerkwam waren we zeer blij
en hoopten dat hij dood zou gaan.
Toen hij ziek was kwam William Hughes in zijn plaats.
Hij kwam naar mij toe en vroeg waarom mijn machine stilstond. Ik zei dat ik dat
niet wist omdat ik hem niet had stophezet. Een klein jongetje aan de andere kant
had hem stopgezet maar die was te bang om dat toe te geven.Er was een opzichter.
Hughes begon mij te slaan met een stok an toe hij daarmee klaar was zei ik dat
ik het aan mijn moeder zou vertellen. Daarna liep hij weg en stuurde de baas
naar mij toe. De baas begon mij tot bloedens toe met een stok op mijn hoofd te
slaan. Mojn hoofd deed zo'n pijn dat ik lange tijd niet kon slapen. Ik heb
sindsdien die tijd nooit meer echt goed kunnen slapen.
Een jonge vrouwen, Sarah Goodling, voelde zich niet
goed en daarom zette ze haar machine stop. James Birch, de opzichter sloeg haar
tegen de grond. Ze probeerde zo goed en zo kwaad als het ging weer op te staan.
Hij sloeg haar opnieuw tegen de grond. Toen werd ze naar het leerlingen huis
gebracht. Haar bedgenoot vond haar dood in bed. En dat had je Mary. Ze gooide
haar etensblik op de grond. De baas, meneer Newton, schopte haar op plaatsen
waar hij dat niet zou moeten doen. Na enige tijd stierf zij. Caroline Thompson
werd zo lang geslagen dat zij er letterlijk gek van werd.
Robert
Blincoe
Blincoe was ingedeeld in een ruimte waar ene Smith de
leiding had. Zijn eerste werk was het oprapen van de katoen die op grond was
gevallen. Det leek gemakkelijk en hij ging enthousiast aan het werk alhoewel hij
bang werd van alle beweging en het lawaai van de machines, en hij flink last had
van stof en pluizen die hem haast deed stikken. Niet gewend aan de stank werd
hij al spoedig misselijk en door het constante bukken kreeg hij pijn in de rug.
Daarom nam Blincoe de vrijheid te gaan zitten. Maar hij kwam er al gauw achter
dat deze houding in katoenfabrieken streng verboden was. Smith, de opzichter,
vertelde hem dat hij moest blijven staan. Dat deed hij tot twaalf uur, zes en
een half uur achter elkaar, zonder pauze.
John
Brown, A Memoir of Robert Blincoe (1828)
Mary
Richards
Een meisje, Mary Richards, dat zeer kwam werd genoemd
toen zij het werkhuis verliet en die nog geen tien jaar
was ging naar een tekenraam.(drawing frame)
Hieronder, ongeveer 30 centimeter boven de vloer, was een horizontale
stok waarmee de boven liggende ramen werden omgedraaid . Op een avond werd haar schort gegrepen door de stok. In een seconde werd het arme meisje gegrepen met een
onweerstaanbare klap op de grond gesmeten. Ze schreeuwde het uit. Blincoe
rende naar haar toe, maar hij kon slechts machteloos toe kijken bij deze horror
scene. Hij zag hoe ze telekens rondgedraaid werd en hij hoorde hoe de botten van
haar armen, benen en dijen werden fijngemalen. Haar lichaam werd steeds dieper
de machine ingedraaid, haar bloed droop uit het frame en stroomde over de grond.
Haar hoofd leek in stukken gehakt.
John
Brown, A Memoir of Robert Blincoe (1828)
Dokter
Michael Ward Vraag: Wat kunt u zeggen over de gezondheid van de
arbeiders in katoen fabrieken?
John
Fielden
John Fielden, de derde zoon van Joshua Fielden
werd op 17 januari 1784 geboren in Todmorden. Joshua Fielden was eigenaar van
een kleine textiel fabriek. Toen John tien was werd hem gevraagd dagelijk tien
uur in de katoenfabriek te komen werken.Na zijn leertijd werd John samen met
vier broers partners in Joshua Fielden en Zonen. In Derbyshire, Nottingham en meer in het bijzonder in
Lancashire werden de nieuw uitgevonden machines gebruikt in grote fabrieken die
gebouwd waren op de oevers van rivieren om gebruik te kunnen maken van de
waterwielen. Duizenden arbeidskrachten waren hier, ver van de steden, plotseling
nodig. Vooral de kleine en vlugge vingers van kleine kinderen waren gevraagd.
John
Fielden, The Curse of the Factory System (1836) Op een bijeenkomst in Manchester beweerde een man dat een kind
in een fabriek zo'n veertig kilometer per dag aflegt. Ik was verbaasd door deze
opmerking en toen ik naar huis ging liep ik naar mijn fabriek en met een klok in
de hand keek ik naar een kind dat aan het werk was en nadat ik een tijd naar
haar had gekeken berekende ik de afstand die zij in een dag moest afleggen. Tot
mijn verbazing kwam ik op zo'n 32 kilometer uit.
John
Fielden, rede in het Lagerhuis (9 mei 1836)
Hannah
Brown, geboren in 1809 Vraag: Op welke leeftijd begon je in fabrieken te werken? Ondervraging
door Michael Sadler en een commissie van het lagerhuis op 13 juni 1832 Bron 15 In Tyldesley, vlakbij Manchester, kregen spinners die werkten bij een temperatuur van 27 tot 30 graden celsius in 1823, tijdens een staking een pamflet met de volgende boetes:
In Tyldesley werken de spinners 14 uur per dag, het uur voor de maaltijd inbegrepen. Tijdens de werkuren is de deur op slot, behalve tijdens half uur theepauze. De arbeiders mogen in de hete fabriek geen drinkwater halen. Ze kunnen zelfs niet bij het regenwater omdat ze dat anders weleens zouden kunnen drinken. De fabriekswet van 1833 was een poging om in een tak van de industrie, de textielindustrie, een normale werkdag in te stellen. Het voorstel zag er als volgt uit: De werkdag begon 's morgens om 5.30 uur en duurde tot 's avonds 8.30 uur. Een jongere (tussen 13 en 18 jaar) mocht niet meer werken dan 12 uur per dag, waarvan 1,5 uur moest worden afgetrokken voor de maaltijden.Een kin van 9 tot 13 niet meer dan negen uur. Tussen 's avonds 8.30 uur en 's morgens 5.30 uur ('s nachts dus) mocht geen van deze jongeren werken.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
© 2004 Albert van der Kaap, Enschede. Alle rechten voorbehouden |