De tweede dag

Wagenrennen

De eerste wedstrijden, de wagenrennen, zijn meteen een geweldig spektakel. Daarom zijn de tribunes van het rechthoekige stadion tot op de laatste plaats bezet door luidruchtige mannen, die vaak dagenlang hebben moeten reizen om hier aanwezig te kunnen zijn. Eurytos kijkt geboeid naar het gedrang van de wagens bij de start. Elke wagen is bespannen met vier van ongeduld trappelende paarden. De start. De paarden stuiven naar voren. Bij het eerste keerpunt vliegt er al een vierspan uit de bocht. De wagenmenners nemen de bochten zó scherp en zwepen de paarden zó op dat er nog meer wagens uitvallen. Tenslotte halen er maar zes de eindstreep.Het tweede onderdeel is de wedren op ongezadelde paarden. Eurytos hoort van zijn buurman een mooi verhaal.Het was eens voorgekomen dat een ruiter, Phidolas, al bij het begin van de wedstrijd door zijn paard, Windvlaag, afgeworpen werd. Windvlaag rende gewoon door en zelfs zó snel dat ze als eerste de finish passeerde. Terwijl Phidolas het zand van zijn naakte lichaam wreef, riep de jury hem tot overwinnaar uit! 

De winnaar ontvangt een  rode band

 

 

 

 


De vijfkampdiscus.jpg (13901 bytes)

's Middags is het de beurt aan de vijfkamp: discuswerpen, verspringen, speerwerpen, 200 meter hardlopen en worstelen. Eurytos komt ogen te kort, vooral het verspringen vindt hij prachtig. De atleten mogen geen aanloop nemen, maar moeten uit stand springen, terwijl ze gewichten in hun handen houden, die ze tijdens de sprong als het ware naar voren werpen.

Verspringen met gewichten, de startplaats en een discuswerper.

 


Bron 1    Een wagenren met dodelijke afloop

Olympia was niet de enige plaats in Griekenland, waar spelen werden gehouden. Ook in Delfi, een stadje in midden-Griekenland, werden elke vier jaar spelen georganiseerd, de Pythische spelen, die aan de god Apollo waren gewijd.

Hier volgt een verslag van een wagenrace, die in het stadion van Delfi is gehouden. De hoofdpersoon is Orestes, een Griek van koninklijke afkomst.

Op een van de volgende dagen, bij zonsopgang, werd de snelle paardenrace gehouden. Orestes en vele andere wagenmenners traden aan. Er was een Achaier, een Spartaan, twee Lybiërs, meesters in het berijden van een vierspan. Als vijfde Orestes met Thessalische paarden. Als zesde een Aitoliër met roodbruine vossen; de zevende was een man uit Magnesia. Een Ainiër was achtste met schimmels.

De negende deelnemer kwam uit Athene, de stad die door goden is gebouwd. Als laatste was er een Boiotiër, die de rij van de 10 wagens sloot. Zij namen de plaatsen in die de scheidsrechters door loting hadden bepaald en stelden hun wagens op. Op het teken van de trompet snelden zij weg. Alle menners vuurden hun paarden aan en sloegen met hun teugels. Rumoer en het geratel van de wagens vervulden de gehele renbaan. Stof vloog omhoog. Het was een gekrioel van wagens en niemand spaarde zijn zweep om de naaf en de snuivende paarden van anderen voor te komen. Ze reden allemaal bij elkaar en het schuim van de paarden vloog langs de ruggen en de draaiende wielen. Alle wagens stonden nog recht op hun wielen Toen sloegen plotseling de vurige jonge paarden van de Ainiër op hol. Onmiddellijk na het keerpunt na hun zesde ronde en bij het ingaan van de zevende - botsten zij frontaal tegen de wagen van één van de Lybiërs.

Nu volgde de ene ramp op de andere: de overigen reden op elkaar in en verbrijzelden elkaar. De gehele vlakte van Delfi lag onder de brokstukken van de wagens.

Toen de bekwame wapenmenner uit Athene dit zag gebeuren, hield hij de teugels strak. Hij leidde zijn span naar de buitenkant van de baan en passeerde zo een wirwar van onstuimige paarden en wagens. Orestes was de laatste en hield zijn paarden achter de anderen. Hij had alle vertrouwen in de eindsprint. Zodra hij zag dat alleen de Athener nog over was, vuurde hij zijn snelle paarden aan met een klinkende zweepslag en zette de achtervolging in. Ze kwamen gelijk te liggen en vlogen over de baan, waarbij nu eens de een, dan weer de ander op kop lag. Orestes mende zijn paarden telkens vlak langs de keerzuil. Rakelings schoof de naaf erlangs; de teugels van het rechter buitenpaard liet hij vieren, het binnenste paard hield hij in. Zo had hij, de ongelukkige, zonder brokken alle ronden tot dusver volbracht. Hij stond nog kaarsrecht op een ongeschonden wagen. Maar toen vierde hij de linker teugel, juist op het moment dat de paarden de bocht maakten; het ongeluk wilde dat de wagen net de keerzuil raakte. De naaf brak doormidden en Orestes werd uit de wagen geslingerd en raakte verward in de stevige teugels. Toen hij op de grond viel, renden zijn paarden naar alle kanten de renbaan op. Toen de toeschouwers hem uit zijn wagen zagen vallen, klonk er een kreet van verbijstering, omdat het noodlot juist hem moest treffen, die al zo’n prestatie had geleverd; nu eens smakte hij tegen de grond, dan weer werden zijn benen in de lucht geslingerd, totdat wagenmenners zijn op hol geslagen paarden met moeite tot stilstand wisten te brengen. Zij maakten hem los. Hij zat zo vreselijk onder het bloed, dat niemand van zijn vrienden het ongelukkige lichaam meer herkende.

(Sofokles, Elektra, 698-756)

Zie ook

[naar boven]


© 2000-2006 Albert van der Kaap, Enschede. Alle rechten voorbehouden.