Recensies |
||||
Home | Docent | Leerling | Recensies | Historische links | Zoekmachines | Contact |
||||
De laatste eeuw van de Romeinse Republiek |
||||
De moord op Caesar blijft al 2.000 jaar een intrigerend onderwerp. De Amerikaanse linkse auteur Parenti (1) heeft jarenlang onderzoek verricht en verwerpt kordaat de gangbare opvatting, nl. dat de moordenaars de republikeinse vrijheden wilden herstellen. Hij geeft daarbij ook zijn kijk op de Romeinse klassenmaatschappij en op wat hij noemt “het gevecht van het gewone volk voor democratie en sociale rechtvaardigheid”(p. 8). Zijn 1e stelling luidt: de aristocratische senatoren vermoordden Caesar en zijn populistische voorgangers, omdat zij de privileges van deze rijke oligarchen bedreigden. De broers Gracchus, Luccius Appuleius Saturnius, Marcus Livius Drusus, Caesar en anderen werden vermoord, niet omdat zij de republiek in gevaar brachten, maar omdat zij het grootgrondbezit wilden verdelen onder de armen en nog andere sociale maatregelen wilden doorvoeren. En stelling 2: de geschiedenis werd twee millennia lang vertekend voorgesteld en het gewone volk werd ten onrechte afgeschilderd als een verderfelijke massa door antieke geschiedschrijvers die zelf rijke slavenhouders waren en door latere gentlemen die gewillig hun versie overnamen ( p. 9). Tegenover het nietsdoende proletariaat, stelt hij het zwoegende: de landarbeiders, metselaars, schrijnwerkers, vaklui, winkeliers, wijnhandelaars, bakkers, glazeniers, slagers, smeden, koperslagers, ververs, wevers, vollers, leerlooiers en andere dagloners. Cicero en anderen krijgen een zeer negatief rapport, omwille van hun schijnheilig gedrag en de vele onwaarheden die zij aan ons overgeleverd hebben. Cicero was volgens Parenti een huisjesmelker, die de studie van zijn zoon in Athene betaalde met de inkomsten van instortende panden, hij was pedofiel, hij praatte de moord op Caesar goed en stond negatief tegenover iedereen die durfde raken aan de rijkdom van de elite. Wanneer Augustus veel meer macht naar zich toehaalde dan Caesar, had de senaat ineens geen bezwaren meer en koos trouwens in blok zijn zijde, omdat hij niet raakte aan hun financiële, economische en politieke belangen. Allicht speelde het feit dat zij de moordende burgeroorlogen beu waren en aan eigen lijfbehoud dachten hier ook een rol. Parenti geeft toe dat Caesar in zijn privé-leven geen voorbeeld was, maar hij kan bogen op een imponerende erelijst : hij stichtte nederzettingen en liet moerassen droogleggen om gronden toe te bedelen aan 100.000 arme gezinnen; hij stuurde werkloze proletariërs naar steden in kolonies om ze her op te bouwen; hij verleende godsdienstvrijheid aan de joodse inwoners van Rome; hij schold huur kwijt aan arme gezinnen en verbood woekerintresten; hij verminderde de belastingen voor de provinciebewoners; hij voerde een kalenderhervorming door, die, met enkele Gregoriaanse wijzigingen in 1582, geldig is tot vandaag; hij gaf Varro de opdracht een nieuwe bibliotheek te ontwerpen naar het voorbeeld van Alexandrië. Parenti toont aan (p. 161 – 163) dat de bibliotheek van Alexandrië niet door Caesar in brand is gestoken, maar door christenen in 391 en nadien nog eens door moslims in 641. Christenen zouden tijdens Constantijn ook 28 bibliotheken in Rome vernield hebben. We vernemen terloops dat de Romeinse kalender pas in 521 – 523, tijdens het pontificaat van Johannes I, door monnik en wetenschapper Dionysius Exiguus vervangen werd door de Christelijke. Parenti ontkent ook het verhaal dat de Romeinen in 146 v.C. zout of kalk over de Carthaagse velden strooiden om ze onvruchtbaar te maken. We stellen wel vragen bij zijn bewering dat Caesar vertrouwelijke regeringsposten gaf aan slaven, vrijgelatenen of volgelingen van bescheiden afkomst (168). Parenti geeft een verfrissende kijk op een woelige eeuw, hij komt heel dapper over, maar hij moet zijn informatie meestal halen uit dezelfde Romeinse bronnen als Gibbon, Nobelprijswinnaar Mommsen, Carcopino en andere academische “gentlemen-historici”, die hij verkettert. Parenti vergeet daarbij dat zij ook in een andere tijd leefden en mede daardoor een ander oordeel velden. Het is ook niet duidelijk waar de grens lag tussen slaven en de hierboven aangehaalde beroepen van plebejische dagloners. Tegelijk geeft zijn aaneenrijging van intriges een deprimerend beeld van de ruwe Romeinse maatschappij: een bijzonder lage moraal, mateloze homofilie, seksuele uitbuiting van slaven, uithuwelijken van meisjes en vrouwen, vooroordelen tegenover joden, Grieken, Oosterlingen en vrijgelaten slaven; verder corruptie, uitbuiting van veroverde gebieden en van het plebs, doodseskaders, geen rechtszekerheid voor lieden die de macht en het bezit van de senaat durfden te bestrijden. Het was dus helemaal geen republiek van wet, orde en onbaatzuchtige deugdzaamheid. Terloops : moordenaar Marcus Brutus was geen zoon van Caesar; deze had wel een liefdesverhouding met de moeder van Brutus, toen deze al 20 jaar oud was. Uit de beschikbare bronnen valt nergens af te leiden dat het plebs echt gemotiveerd was om de toebedeelde gronden te bewerken i.p.v. te leven van gesubsidieerd graan en spelen. Parenti moet ook werken met citaten uit Tacitus, Plutarchus en anderen, om zijn betoog te ondersteunen en de traditionele versie in vraag te stellen. En van de plebejers zijn helaas geen brieven, dagboeken of memoires overgebleven. Voor ons blijft het dan ook moeilijk om te bewijzen wie gelijk heeft: Parenti of de grote namen die hij verkettert. Je merkt ook hoe moeilijk het is om hedendaagse criteria en normen toe te passen op de Romeinse maatschappij van 2.000 jaar geleden. Het oordeel van Parenti is alleszins erg mild voor Caesar en veel positiever dan dat van Robert Nouwen ( 2 ), die vooral de wreedheid van Caesar tijdens zijn verovering van Gallië aantoont. Dit boek ontbreekt in de literatuurlijst, die uitsluitend Engelstalig is. In het register hadden ook begrippen mogen staan, zoals senatus consultum ultimum, waarmee de grondwet menig keer tijdelijk vervangen werd door volmachten. Parenti vertelt zo boeiend dat je weinig of geen alinea’s overslaat bij het lezen. Classici, leraren geschiedenis, studenten, leerlingen en geïnteresseerde leken zullen dit confronterende boek met belangstelling en verbazing lezen. Het geeft een beeld van een hele eeuw en van een hele maatschappij i.p.v. enkel van een moord. Referenties: 1 Michael Parenti, De moord op Julius Caesar. Historische mythes over democratie. Uitgeverij EPO, Antwerpen, 2004. 270 p. ; lit. , reg. ISBN 90 6445 362 4; € 21. 2 Robert Nouwen, Caesar in Gallië ( 58 – 51 v.C.) Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2003. 234 p. ; lit. ISBN 90 5826 232 4; € 24,95. Jef Abbeel, december 2004 |
||||
© 1998-2004 Albert van der Kaap, Enschede. Alle rechten voorbehouden. |
||||