|
|
Hemel en
hel zijn onderwerpen die mensen van alle culturen al millennia ongerust of
gelukkig maken. Ons denken en ons taalgebruik, in mindere mate ons doen en
laten, zijn er veel sterker van
doordrongen dan wij beseffen.
Het boek van
publicist en journalist Guido Derksen (van huis uit sociaal-geograaf) en leraar
geschiedenis Martin van Mousch is dan ook niet het eerste dat erover handelt.
Nieuw is wel het tweede deel, nl. de reisgids voor onze
passieve tocht naar het onbekende. Misschien geldt dit nieuwe vooral de vorm: de
reisgids begint met een (cultuur)historisch overzicht (deel 1) om daarna wat
praktische informatie te
verstrekken; de geboden informatie is hierdoor
wel veelomvattender, zij het tegelijkertijd ook minder diepgaand dan in
bestaande overzichtswerken.
Deel I is een mooi cultuurhistorisch
overzicht van 5.000 jaar mediteren over het hiernamaals en pogingen om het leven
na de dood visueel voor te stellen. De grootste aandacht gaat hierbij naar de
joods-christelijke visies, omdat die dominanter aanwezig zijn in onze westerse
cultuur.
De auteurs beginnen in
Mesopotamië met het Gilgamesj-epos; van daar trekken ze naar Egypte en naar de
Perzische profeet Zarathustra. Ze staan stil bij Plato, Lucretius, Seneca en
Juvenalis. De laatste twee situeren ze in dezelfde tijd als Lucretius, maar ze
leefden ruim een eeuw later. Jammer dat ze
bij toegankelijke schrijvers zoals Lucretius,
Seneca, Plinius en Juvenalis niet vermelden
waar en hoe ze hun opvattingen over het “definitieve einde van alles”
of over “dood is dood” neerschreven. Een citaat van enkele regels zou dit
overzicht alvast verrijken. Van Rome trekken ze naar het hindoeïsme ( de
godsdienst bij de Indusrivier ), naar Boeddha ( de verlichte ) , taoïsme en
confucianisme, allemaal godsdiensten of levensbeschouwingen die rond 500 v.C.
ontstonden in India en China. Dan komen de Kelten, Germanen, Azteken, Maya’s,
Maori’s en Afrikaanse godsdiensten.
Via de Hebreeuwse godsdienst, belanden ze bij het christendom
en het geloof in de verrijzenis. De relativerende toon waarop zij
dit geloof ( p. 79 ) en
de marteldood ( 82, 84) beschrijven, kan voor fijngevoelige gelovigen wel
wat kwetsend zijn.
Voor de vervolgingen van de christenen waren er meer verklaringen dan enkel de
weigering om de goddelijkheid van de keizer te erkennen ( 82 ). Vanaf de 4°
eeuw werd het christendom eerst toegelaten, vervolgens opgelegd en zo verspreid
over het toenmalige Romeinse rijk in Europa, Noord -Afrika en het Nabije Oosten.
In deze laatste twee gebieden moest het vanaf de 7° eeuw wijken voor de islam.
Een grote rol in de beeldvorming over hemel en hel speelden de kerkvaders, de
middeleeuwse kloosters en universiteiten en schrijvers zoals Dante. Bij de
islamitische visie beklemtonen de auteurs het seksuele aspect, o.a. in de
beloning van zelfmoordcommando’s ( 134 – 137 ).
Humanisme
en Renaissance brachten een meer antropocentrische kijk op het aardse en hemelse
leven : hereniging met familie, vrienden en historische figuren was mogelijk.
Tegelijk waarschuwden schilders zoals Jeroen Bosch ( 192 – 199 ) voor de
bestraffing van moreel verval. Luther en Calvijn volgden hem daarin en verwezen
naar een strenge i.p.v. humanistische God. In hun 16° eeuw tierden
onverdraagzaamheid, godsdienstoorlogen en brandstapels zoals nooit tevoren in
Europa. De hemel van Contrareformatie en barok
zag er beter uit dan die van de Reformatie. In de 18° eeuw verscheen de
Zweedse mysticus Swedenborg
op het toneel ( 223 – 224 + 238 – 242 ), met de bewering dat hij het
hiernamaals meerdere keren had bezocht en dat het een verbeterde voortzetting
was van het leven op aarde. Katholieken waren volgens hem te beklagen: ze zaten
massaal in de hel. Het optimisme van de Verlichting verzwakte het beeld van de
hel en van de straf na de dood. In de 20°
en 21° eeuw kreeg de hel steeds meer een plaats op aarde en niet enkel bij Sartre
met zijn “L’enfer, c’est les autres”. Toch blijven velen bij een
overleijden troost vinden in het geloof dat de dode terecht zal komen bij mensen
die hem en ons dierbaar zijn.
Deel II
( 257 – 376 ) is bedoeld als praktische
reisgids. Je krijgt
eerst lichtvoetige informatie die
gelijkt op een geo-gids van de ANWB : landschap, klimaat, bloemen, planten,
dieren, volkeren, bestuur, economie, ontspanning, eten , drinken,
bezienswaardigheden.
Vervolgens krijg je
tips over de voorbereiding, vervoersmiddelen, reis en kleding.
Opvattingen van vroegere theologen en geloofsverkondigers worden het
gecombineerd met hedendaagse beelden en met de fantasie van de schrijvers zelf.
Het cultuurhistorische
deel maakte op mij een
sterkere indruk. Het boek is dan ook in de eerste plaats een veelzijdige kijk op
de meeste religies en wereldbeschouwingen. Hierin komen veel niet-alledaagse
begrippen voor, die de uitgever achteraan
in een woordenlijst of zakenregister had mogen heropnemen. Een paar voorbeelden:
hadith, hadj, marabout, sjamaan, ka, ba, zakkum. De vele foto’s verlevendigen
het geheel en maken de theoretische bespiegelingen toegankelijker. Jammer dat de
uitgever deze grotendeels in
zwart-wit heeft afgedrukt en nogal
mat, waardoor de voorwerpen en figuren niet altijd herkenbaar zijn. De 8
kleurenfoto’s tussen p. 256 en 257 zijn veel duidelijker. De spelling “Onze
Lieve Vrouwenlyceum” ( p. 10 ) is wsch. een product van de PC. Ze kan
vleiend zijn voor de dames en meisjes die daar op school zitten, maar wijkt
hemelsbreed af van de bedoeling van de vrome stichters ( 1922 ), toen nog
bezield met het
rijke Roomse leven. Van stabilitas loco ( 120 )
zou ik loci maken . Sint Brendaan ( 126 – 128 ) bereikte wsch. nooit de
kusten van Canada en Amerika. De term “reformisten” lijkt me beter voor
hervormers van het socialisme rond 1900 dan voor de reformatoren Luther en
Calvijn. Globaal gezien kan je zeggen dat de schrijvers vertegenwoordigers zijn
van hun tijd,
optreden als voorbeeldig geograaf en
historicus, maar dat ze
iets te weinig moeite doen om zich
in te leven in het denken en voelen van
christenen en mohammedanen die nog
wel echt geloven . Geschriften van toonaangevende buitenlandse auteurs zoals
McDannell, Le Goff, Minois en Gardiner brengen ze dichter bij het Nederlandse
publiek. Schrijftaal en gesproken
taal halen ze wel dikwijls door
elkaar : de bofkonten gingen naar de Elyseïsche velden( 35 ), rijke Romeinen
kregen “Rolls Royce – grafkamers (40 ), in het hiernamaals van Jezus mag je
seks, bier en klaverjassen vergeten ( 79 ); met droogstoppel en zuurpruim
Calvijn zag de zwarte kous het levenslicht ( 200).
Samengevat:
geen boek voor het theologische debat, wel voor leken met een brede
belangstelling.
Referentie:
Guido Derksen - – Martin van Mousch, Handboek
voor het hiernamaals.
Reizen naar hemel en hel.
Uitgeverij Veen, Amsterdam / Antwerpen, 2004.
384 p. + 8 p. foto’s ; lit. , reg. ISBN 90 204 0676 – 0;
€ 22,50.
Jef Abbeel, juli 2004
|