|
|
90 jaar geleden stond Europa in brand. Op 28 juni werden de
toekomstige keizer van Oostenrijk en zijn vrouw doodgeschoten in Sarajevo. Een
maand later verklaarde Oostenrijk de oorlog aan Servië. Rusland, Engeland en
Frankrijk kozen de kant van Servië, Duitsland steunde Oostenrijk. Op 4 augustus
viel Duitsland binnen in België. Zware bombardementen op Luik, gevechten in
andere delen van het land en wangedrag van Duitse soldaten veroorzaakten een
massale stroom vluchtelingen, even zelfs 1,4 miljoen of ca. 1 Belg op 5 . Ze
trokken met hun bescheiden bezittingen te voet of te paard naar Nederland,
Frankrijk of Engeland. Dit werd allemaal getoond op de schitterende
tentoonstelling van 1 mei tot 22
augustus 2004 in het bekende oorlogsmuseum “In Flanders Fields” te Ieper.
Deze catalogus ( 1 ) is er de weergave van. Hij is tegelijk een oproep tot
begrip voor alle vluchtelingen, een fenomeen van alle tijden. De auteurs
beginnen met cijfers : ruim 1 miljoen Belgen trokken in augustus – oktober
1914 weg naar Nederland, maar in
december 1914 waren ze nog maar met 125.000.
Engeland kreeg er aanvankelijk 210.000; nadien daalde dit tot 150.000. In
Frankrijk bleef het aantal stijgen: van 205.000 in juli 1915 naar 325.000 in nov.
1918.
Meer dan een half miljoen Belgen verbleven dus gedurende het grootste deel van
de oorlog in het buitenland. In die buurlanden werden ze op verschillende
manieren en locaties ondergebracht: in gastvrije gezinnen, in serres van
bloemenkwekers, strandcabines, scholen, kerken, tentenkampen, houten barakken.
Soldaten die naar het neutrale Nederland konden ontsnappen, kwamen daar als
“krijgsgevangenen” in kampen terecht; ze mochten niet terug naar het front,
maar de meesten treurden daar niet om. Vele vluchtelingen brachten hun tijd door
met werk op het veld, in Engelse munitiefabrieken, als schoenmaker in Frankrijk;
zie hiervoor http://vluchteling.arts.kuleuven.ac.be
, een knappe site van medewerker
Willy Clarysse, die helaas niet in
de catalogus opgenomen is.
Er werden scholen opgericht als dam tegen assimilatie en tegen ontkerkelijking.
Katholieken kregen de raad niet over
te gaan tot protestantisme of Anglicanisme. Er kwamen Belgische slagerijen,
winkels, verenigingen. In sommige steden waren de Belgen zo talrijk, dat ze
jaarlijks aparte plechtige communies konden organiseren voor grote groepen
kinderen. In Parijs, Bergen-op-Zoom, Gouda e.a. zaten heuse Belgische kolonies.
Het is dan ook verwonderlijk dat België bij de vredesonderhandelingen in
Versailles het waagde om Zeeuws -Vlaanderen en Nederlands -Limburg op te eisen,
i.p.v. Nederland te bedanken. De gastvrijheid kende ook zijn grenzen: bij
sommigen kregen de vluchtelingen hoegenaamd geen gehoor, bij anderen verwaterde
het enthousiasme na enige tijd en moest de overheid inspringen. In Nederland
werden opvangkampen gebouwd, o.a. met Deens geld, na een internationale
solidariteitsactie.
Anderzijds doken er ook advertenties op van eigenaars die pensions aanboden voor
150 gulden, zeg maar € 70 per dag, een enorm bedrag voor die tijd! Het boek
bevat ook getuigenissen van mensen die bleven en sukkelaars zagen passeren,
zoals schrijfster Virginie Loveling. Verder van vluchtelingen zelf, o.m. van een
pastoor die terugkeerde en lege parochies aantrof.
Pijnlijk was ook de moeizame en jarenlange zoektocht naar verloren
gezinsgenoten, in die tijd geen sinecure gezien de primitieve middelen. De
foto’s zijn 90 jaar oud, maar wel van heel degelijke kwaliteit. De
bijschriften en de teksten zijn op niveau. De catalogus en heel het museum geven
op ontroerende wijze vier jaar oorlogsellende en de nasleep daarvan weer en
waarschuwen voor nieuwe vormen van zinloos menselijk leed. Vergeleken met de
voorbije tentoonstelling, mis ik enkele interessante zaken:
a) de affiches waarmee de regering de Vlamingen in
Nederland vroeg zich fatsoenlijk te gedragen;
b) de elektrische prikkeldraad die de Duitsers aanbrachten om te verhinderen dat
nog meer mensen naar Nederland vluchtten of daar eten gingen kopen en de houten
kaders die de stoutmoedigsten tussen de draden plaatsten om toch levend in en
uit Nederland te kunnen komen ;
c) een kaart met de voornaamste vluchtroutes en concentratiesteden ;
d) cijfers over het aantal vluchtelingen die zich
wel assimileerden of om andere redenen na de oorlog in hun gastland
bleven wonen i.p.v. terug te keren naar hun verwoeste steden en dorpen;
e) bovengenoemde dagboeksite.
De mooie catalogus had ook een steviger kaft verdiend,
zodat je hem veiliger kan rondgeven in een klasgroep.
We eindigen met een woord van lof voor de inwoners van Ieper, die in de periode
1919 – 1967 de moed opbrachten hun verwoeste stad compleet her op te bouwen in
de stijl van 1914 of vroeger. Over naar het boek van Luc De Vos ( 2 ). Het is al
aan zijn vijfde herziene uitgave toe. Het is veel ruimer van opzet en bespreekt
bijna alle aspecten van de oorlog, met nadruk op het militaire, zijn
specialiteit. De Vos vertelt in
klare taal over aanloop, aanleiding,
bewapeningswedloop, sterkte van de legers, het Belgische FN-wapen waarmee de
moord op de Oostenrijkse troonopvolgers gebeurde, het aanvankelijke enthousiasme
van de troepen, het idee dat de oorlog kort zou duren en weinig tol zou eisen,
pogingen om een inval in België af te wenden, de vele fronten: van de IJzer tot
Bazel, Italië, Rusland, Turkse rijk, kolonies, oceanen. Hij ontleedt de
technische kant van de krijgsverrichtingen te land, ter zee en in de lucht, de
eindoffensieven, de nasleep: verliezen, politieke gevolgen, Versailles,
Volkenbond, Russische revolutie. Hij eindigt met politieke, strategische en
militaire beschouwingen en een bibliografie.
Het vluchtelingenthema komt hier dus niet aan bod, het dagelijkse leven slechts
terloops ( 108 – 109 ). Bij de Frontbeweging ( 109 ) legt De Vos de nadruk op
het te kleine aantal Nederlandstalige onderofficieren voor de Vlaamse soldaten,
die met 60 à 65 % waren i.p.v. met 70 à 80. Franssprekende officieren uit
Vlaanderen waren er genoeg. Het activisme ziet hij niet zozeer als een gevolg
van 80 jaar achteruitstelling van de Vlamingen, maar als het resultaat
van de gewiekste Flamenpolitik, die volgens hem de vernietiging van België
beoogde. Hij erkent dat koning
Albert I fundamenteel niets deed voor de Vlamingen. Hij toont ook de technische
veranderingen die de oorlog met zich bracht : meer vrachtwagens en tanks, meer
olie, luchtvaart, een onopvallend kakiuniform i.p.v. felle kleuren, meer
telefonie en telegrafie, middelen om vijandelijke uitzendingen en onderzeeërs
op te sporen, vormen van biologische en chemische oorlogsvoering,
bloedtransfusiemethodes, vaccinaties. Meer daarover vind je in zijn boek “Van
gifgas tot penicilline” ( Leuven, 1995 ). Veel foto’s zijn functioneel en
verduidelijken wat de auteur bedoelt met een loopgraaf, observatieballon of
postduif; dit geldt ook voor de veld- en zeeslagen. Een paar details : De Vos
zegt dat Duitsland zich niet meer kon mengen in de strijd om de kolonies ( 11 );
maar in 1885 had Bismarck wel de Afrikaconferentie georganiseerd in Berlijn en
toch enige winst geboekt : het latere Kameroen, Namibië, Tanzania, Rwanda en
Burundi ; de Skoda -kanonnen ( 38 )
zou ik eerder Tsjechisch dan Oostenrijks noemen ; een register ontbreekt ; het
boek is niet goed ingenaaid.
Referenties :
Barbara Costermans e.a., Vluchten
voor de oorlog.
Belgische vluchtelingen 1914 – 1918.
Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2004.
143 p.; foto’s .
ISBN 90 5826 282 0; € 29.95 .
Luc De
Vos, De Eerste Wereldoorlog.
Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2003, 5° ed.
91 p. ; foto’s, kaarten, tabellen. € 19.95 .
Jef Abbeel, augustus
2004.
|