|
|
In
de loop van de geschiedenis heeft geen enkel leger zoveel eeuwen lang een
imperium in stand kunnen houden zoals het Romeinse. Op zijn hoogtepunt ( 115
n.C. ) strekte het zich uit over drie werelddelen, van Schotland tot Irak. Archeoloog
Bernard
van Daele ( 1 ) beschrijft
het ontstaan in de Koningstijd, legioenen en hulptroepen tijdens Republiek en
Keizerrijk , hun rekrutering, training,
marsorde, bewapening , vormen van beloning, carrièremogelijkheden,
bevoorrading, dagelijks leven , ondergang. Veel
aandacht gaat naar de technische kant : soorten wapens, belegeringstuigen,
eenheden, soorten soldaten, rangen, gevechtstechnieken.
We
vernemen dat de soldaten tot de Punische oorlogen welgesteld waren en
zelf hun wapens betaalden.
Vanaf
de smadelijke nederlaag tegen
Hannibal op eigen bodem bij Cannae
in 216 v.C. , richtte de staat wapenfabrieken op en begon ze gratis wapens uit
te delen.
Vanaf
362 v.C. en zeker in de 2° en 1°
eeuw v.C. kregen de soldaten een
stipendium : een dagelijkse vergoeding in geld voor hun inkomensverlies. De
professionalisering begon dus ruim 100 jaar vóór de hervorming van Marius (
104 v.C. ) . Caesar betaalde ze uit zijn eigen vermogen (
p. 67 ) !
Augustus
zette de professionalisering het meest door : als eerste in de militaire
geschiedenis riep hij een permanent staand beroepsleger in het leven, met officiële
soldij ( 61 ) . De macht van de keizer was voortaan voornamelijk gebaseerd
op zijn leger en hij voerde er ook
het opperbevel over. De militaire dictatuur, waartegen de senaat zich eeuwen had
verzet, was nu een feit en betekende het einde van de Republiek.
Opmerkelijk
is dat hier niets gezegd wordt over de Cherusk Arminius,
die in 9 n.C. drie legoenen van Varus vernietigde
bij Kalkriese, tussen
Münster en Osnabrück. Daardoor werd Augustus wel gedwongen om
massaal soldaten te rekruteren . Ook
de opstand van de Bataaf Julius Claudius
Civilis, na de
dood van Nero in het vierkeizersjaar
69 en in 70 n.C. , blijft hier
onbesproken.
Behalve
vergoedingen, waren er ook allerlei decoraties en onderscheidingen en
bij wangedrag ook straffen.
De dienstplicht, waarvan filosofen, leraren, redenaars, priesters en
artsen vrijgesteld waren ( 62 ) , bleef bestaan, maar men werkte voortaan liever
en steeds meer met vrijwilligers.
Deze
werden steeds minder uit Italië gehaald en steeds meer in heel het rijk
gerekruteerd, liefst in de gebieden waar ze gestationeerd werden. De tabel op p.
65 – 66 toont aan hoe
multicultureel
het leger was : de soldaten kwamen uit alle landen van het imperium, beginnend
met Engeland in het westen en eindigend met oostelijk Turkije en Syrië.
Vegetius,
auteur van een militair handboek, beschrijft
de ideale vrijwilliger als volgt ( p. 61 ) : een jongeman met levendige ogen,het
hoofd rechtop, brede borstkas, gespierde schouders, sterke armen, lange vingers
, een buik van bescheiden omvang, een slank achterwerk , pezige voeten en
kuiten. Volgens Van Daele was de ideale lengte
1 m
80 , maar zo groot waren de
meesten niet. Drie op de vijf soldaten bereikten levend het einde van hun
loopbaan ( 63).
De
training
was grotendeels gebaseerd op uithouding : grote
afstanden te voet afleggen, met wapens en bagage, samen 40 à
45 kg
; verder was er uiteraard
ook wapenkunde en andere technische aspecten .De
ligging van de garnizoenen en van de vloot kunnen we eveneens uit tabellen
afleiden ( 91, 96, 97 ) .
Indrukwekkend
zijn de hoeveelheden levensmiddelen, die door soldaten, paarden en ezels verbruikt
werden ( 126, 229 ) , de bevoorradingskampen ( 128 ) , het transport naar alle
uithoeken van het rijk , de muziekinstrumenten en veldtekens, het
communicatiesysteem, waarbij koeriers
150 à
180 km
per dag aflegden te paard of
60 à 70 te voet ( 130 – 138 ). Er
waren tijdelijke mars- of tentenkampen, met omvang van 800 bij
800 m
, die dikwijls maar
voor één nacht aangelegd werden ; permanent
bewoonde legioenkampen (castra) ,
castella
voor hulptroepen, soms ook mini-castella van 0,2 tot
0,8 ha
, kazernes in de steden,
kampdorpen
of canabae, vici of kleine nederzettingen van burgers rondom de castella ( 138
– 160 ) . Van
Daele vertelt ook over het dagelijks leven in de kampen , het leven
van de veteranen, het toenemend aantal vreemde soldaten in de gevaarlijke
3° - 5° eeuw ( 189 – 209 ) , de speciale interventie-eenheden ( 204, 214 ) ,
het pijnlijke einde van het leger in het westen na 476 n.C. (
238 – 239 ). De kracht
van het leger
verklaart hij niet vanuit het aantal soldaten; meestal waren er minder dan
150.000 om zoveel inwoners en grenzen te controleren ; in de 1° e. n.C. steeg
dit tot 300.000 , in de 4° tot 500.000.
Van
Daele schrijft de sterkte
toe aan de perfecte organisatie, opleiding, discipline, de aanleg van een kamp,
ook al was het maar voor één nacht , het doorzettingsvermogen, groepsgeest,
technische vaardigheden, de bouw van nederzettingen midden in het gebied van de
verslagen vijanden en vooral de
niet te onderschatten bereidwilligheid
en bekwaamheid om niet-Romeinen erin op te nemen ( 37, 242 ) : eerst
Italische bondgenoten, later ook Grieken, Klein- Aziaten, Noord- Afrikanen ,
Iberiërs, Galliërs, Germanen, Britten . De vijanden van vandaag vormden ze om
tot de Romeinse soldaten van morgen. Men kan zich hierbij wel de vraag stellen
hoe loyaal die waren wanneer de Volksverhuizingen op gang kwamen en met hen
bevriende volkeren het Imperium binnenvielen. De voorbeelden van Arminius en
Julius Civilis hadden al aangetoond dat ook geromaniseerde Germanen zeer
gevaarlijk konden zijn. De
Romeinen namen ook veel van de
vijanden over : helmen van Kelten, Etrusken en Grieken ( 46 ) , zwaard en
dolk van de Spanjaarden ( 48-49 ) , oorlogsschepen van de Carthagers ( 52 ) ,
katapulten ook van de Carthagers, die ze op hun beurt van de Assyriërs hadden (
56 ) . Als conclusie
kunnen we stellen dat de Romeinen met hun leger, meer dan elke andere
veroveraar, een definitieve
stempel gedrukt
hebben op het grootste deel van de toen bekende wereld, door de verspreiding van
hun taal, van de Griekse en Romeinse cultuur, het Romeinse recht, hun
300.000 km
heirbanen, aquaducten en
vele andere monumenten en in de 4°
- 5° eeuw het christendom. De vele steden waar nu nog materiële overblijfselen
zijn, cultiveren deze en zijn er trots op. Napoleon,
de legers van Pruisen en Rusland, de VSA namen materialen zoals de helm en
symbolen zoals de adelaar van hen
over. Door kolonisatie en emigratie zijn die
culturele componenten dan
weer over andere grote delen van de wereld verspreid. De waarde
van dit handboek
zit vooral in de genuanceerde uitleg bij de diverse ontwikkelingsfasen van het
leger, de degelijke verklaringen voor de successen, de vele foto’s en tabellen
waarmee de lezer zich een concreet beeld kan vormen van de wapens, de kampen en
de andere militaire en burgerlijke gebouwen.
Het
eindigt met “vae
victis”, wee de
overwonnenen ( 242 ), zonder dat er een paragraaf gewijd is aan het soms wrede
lot van de slachtoffers. Denk maar aan de Galliër Vercingetorix, die in 52 v.C.
na de uithongering van zijn stad
Alesia ( Alise Sainte Reine, in Auvergne ) in triomfstoet door Rome werd
gesleept , zes jaar werd opgesloten
en nadien werd vermoord. Voor
meer wreedheden verwijzen we naar het boek van Robert Nouwen, Caesar in Gallië,
p. 186 – 188 ( 2 ) . Enkele opmerkingen
: in dit boek komen veel plaatsnamen voor, maar geen volwaardige kaart ; die van
p. 82 is zeer onvolledig ; “Veü” ( 21 ) is een drukfout voor Veii ; de
zwart-wit afbeeldingen zijn meestal grauw, zelden glanzend ; de bibliografie is
veel te academisch : er is geen enkel vulgariserend werk over het leger in
opgenomen ; Van Daele verwijst dikwijls naar Vegetius, maar de Nederlandse
vertaling van zijn “Epitoma rei militaris” staat er niet bij ( 2002 , bij
Athenaeum en WPG ) ; idem voor “Caesar in Gallië”, maar dit verscheen pas
in 2003 ; een register ontbreekt
helaas , maar de lange verklarende woordenlijst
( 243 – 249 ) is een zegen.
Al met al schreef Van Daele een
zeer
boeiend boek ,
waar classici en historici, studenten, scholieren, militairen en geïnteresseerde
leken ten zeerste van zullen genieten.
Referentie
:
1
Bernard
van Daele,
Het Romeinse
leger. Uitgeverij
Davidsfonds, Leuven,
2003 . 252 p. ; 60 afb. , 7 tab. , wdl. , bibliografie.
ISBN 90 5826 224 3 ;
25 € .
2
Robert Nouwen,
Caesar in Gallië. Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2003.
208 p. ; wdl. ,bibliografie. ISBN
90 5826 232 4 25 € .
Jef
Abbeel, 17 – 21 januari 2004.
|