Rusland
en China : van communisme naar kapitalisme.
Sinds één à twee decennia zijn
twee giganten van het voormalige communisme in snel tempo bezig met de overgang
van een communistische maatschappij naar een kapitalistische markteconomie. In
het westen juichen we dat toe : meer vrijheid voor de mensen ginds, veel meer
mogelijkheden voor ons om van hen te kopen en bij hen te investeren.
Van
Rusland en Oost-Europa weten we al tien jaar dat die overgang ook veel naweeën
heeft. In
China lijkt het allemaal veel beter te verlopen, maar
Robert Weil ( 1 )
heeft daar veel twijfels bij. Eerst
naar Rusland
, de bakermat van het communisme. Het Russische volk is veel gewoon en heeft een
eeuwenlange traditie van rechteloosheid en
onderdrukking , maar tegelijk ook van overleven. Wie daar nog niet van
overtuigd was, kan het grondige werk van de Britse slavist
Geoffrey Hosking ( 2 )
lezen. Hij heeft het aangedurfd om
dit aspect van de Russische geschiedenis te beschrijven vanaf ca. 860 tot 2000. Hij
toont aan dat Rusland zelf ook een
“great survivor” is :
in een of andere vorm bestaat het al meer dan duizend jaar
en meestal was het in die periode ook de grootste wereldmacht op onze
planeet. Vandaag is het de indrukwekkendste
grootmacht van Eurazië en
dat zal zo nog lang blijven. Het zou dus een historische
vergissing zijn als het Westen Rusland niet langer au sérieux zou nemen
, ondanks de klappen die het de laatste tien jaar moest verwerken.
Het zou een miskenning van de Russische natuur zijn en de bedoeling van
Hoskings boek is de westerse
politici erop te wijzen, dat Rusland niet zal wegsmelten , maar een grote rol
zal blijven spelen in de 21° eeuw. Hosking
beschouwt Rusland ook als een
spiegel
voor onze cultuur en maatschappij : Rusland is tegelijk ver af en dichtbij , hun
schrijvers en musici maken deel uit van onze cultuur,
die zowel gelijkenissen als verschillen
vertoont met de onze. We spiegelen onze waarden graag aan de hunne.
Dit
boek overloopt dus twaalf
eeuwen Russische geschiedenis
, de aanvallen die het land moest verwerken aan zijn eindeloos lange en moeilijk
te verdedigen kunstmatige grenzen, zijn imperialisme tegenover de buurvolkeren en de repressie die de
leiders hun eigen volk aandeden. Hij
benadrukt ook de invloeden van het barre klimaat op het karakter van
de inwoners en de consequenties van
de verre afstanden in het land zelf en zeker naar het buitenland toe. Hosking
merkt enkele constanten
in heel de geschiedenis van de Russen : een bijna absolute macht , niet zozeer
bij een instelling, maar bij één
persoon , of dat nu een
grootvorst, tsaar, secretaris – generaal van de CPSU of huidige president
Poetin was / is. Een gebrek aan respect voor de onderdanen
en hun bezittingen. Het ontbreken van een volwaardige volksvertegenwoordiging,
van een onafhankelijke rechterlijke macht en wat de
laatste eeuw betreft, van
vrije pers en kritische berichtgeving.
Die ene, bijna oppermachtige persoon
nam in de loop der tijden beslissingen die heel het volk aanbelangden en
meesleepten.
Een paar voorbeelden : in 988 ( p. 37 –
41 , 615 )
besliste grootvorst Vladimir van Kiev ( 978 – 1015 ) om het heidendom
vaarwel te zeggen en zich en heel
zijn volk te bekeren tot het christendom.Gezien
de intense
handelsrelaties met Constantinopel,
was het vrij logisch dat de Russische vorst in
1054 aan de kant van de patriarch bleef i.p.v.
aan de zijde van de paus, dat Rusland westerse fenomenen zoals Renaissance,
humanisme, Reformatie en
Gregoriaanse kalenderhervorming ( 1582 ) aan
zich voorbij zag gaan en dat de
Russische tsaar zich na de val van
Constantinopel ( 1453 ) opwierp als
de enige verdediger van de
orthodoxe gelovigen ( 99 – 104 ). Moskou
beschouwde zichzelf dan ook enkele eeuwen als het “Derde Rome”
( 103 ), na de val van het eerste ( 476 ) en van het tweede ( 1453 ) .
Het ontleende daaraan de taak en de plicht
om alle andere Slavische volkeren onder zijn hoede te nemen , ook als ze
inde fout gingen, zoals de Serviërs in 1914 en in de jaren ’90 . Dat
messianistisch plichtgevoel was
zowel aanwezig bij de tsaar als bij Lenin. De
ommekeer die Peter de Grote
bewerkte rond 1700 ( p. 180 – 190 ), door de Russische blik naar het westen te
richten, was eveneens een
éénmansbeslissing.
De
Russen, m.n. het leger en de orthodoxe kerk , ondergingen zijn hervormingen (
195 – 200 ) . En lang voor de communistische staatsgreep van 1917 ,
onteigenden hij , Peter III ( 1762 en
Catharina II ( 174 ) een groot deel
van de bezittingen van de orthodoxe kerk ( 201 ). Balten en Polen ( 1772 , 1793
, 1795 - 1918 ) ondervonden aan den lijve de gevolgen van de legerhervorming.
De
afschaffing van de lijfeigenschap in 1861
( p. 308 ) was een initiatief van Tsaar Alexander II en gebeurde zonder dat de
lijfeigenen hierom gevraagd hadden. In
zijn tijd werd ook al even het woord “glasnost”
of openheid geïntroduceerd door de
autoriteiten ( p. 298 ) : lang voor Gorbatsjov werd dus al even de
voorafgaandelijke censuur afgeschaft . Maar als een boek of krantenartikel te
ver ging, werd het nadien wel uit de handel genomen en werd de publicist
vervolgd. Pas
rond 1989 werden glasnost en perestrojka verwezenlijkt , niet enkel in de
Sovjet-Unie, maar ook in de rest van het Oostblok ( 574 ). En
vanaf Lenin was het de gewoonte dat de partijleider
het grootste gewicht in de schaal wierp. Stalin , Chroesjtsjov, Breznjev,
Gorbatsjov, Yeltsin , Poetin waren ieder op hun manier autoritaire leiders. Hosking
heeft een prachtig overzichtswerk
geleverd, dat de lezer veel inzicht kan bezorgen in de Russische geschiedenis en
maatschappij. Hij is het sterkst in sociale geschiedenis
en illustreert duidelijk hoe
erg de gewone Russen te lijden hadden, zowel onder de tsaren als onder het
communisme. Hij
vergeet dan nog te vermelden hoeveel slavenarbeid en doden er te betreuren waren
bij grootse projecten, zoals de
bouw van St.-Petersburg of Magnitogorsk ( foto 28 ) of bij georganiseerde
hongersnoden tijdens Lenin en Stalin. Naar
de toekomst toe ( p. 612
– 613 ) is hij niet pessimist :
Rusland heeft al ergere zaken overleefd dan de huidige ( of
bijna voorbije ? ) economische problemen. Hij wenst de Russen wel bekwame
en integere leiders toe, die een einde kunnen en willen maken aan de huidige
maffiatoestanden . Wijselijk spreekt hij geen oordeel uit over Poetin. Het
boek zelf heeft bijna alles mee : een stevige kaft, een uitgebreid register met
zowel personen als zaken, een heldere chronologische tabel ( 615 – 633 ) ,
genoeg kaarten en foto’s, die helaas niet staan bij de tekst die erover
handelt.
Over
naar Peter REDDAWAY en Dmitri
GLINSKI ( 3
). Reddaway is professor in Washington en gespecialiseerd in Rusland, meer
bepaald in mensenrechtenbeweging . Dmitri Glinski Vassiliev is historicus in Moskou , was actief lid van de democratische
beweging , hunkert dus niet naar de voormalige
Sovjet-Unie en publiceerde over
binnenlandse en buitenlandse politiek van Rusland. Hun
boek is momenteel de stevigste analyse van de eerste postcommunistische decade.
Ze richten zich tot die mensen in en buiten Rusland, die ervan
overtuigd zijn dat het recente economisch, sociaal en moreel
verval
ongedaan moet worden gemaakt en dat
dit ook kan, als de buitenlandse regeringen en internationale instellingen
geen corrupte regimes meer steunen. De auteurs beginnen met een knap schema ( 20 – 21 ) , tevens hun enige vorm van didactisch of illustratief materiaal.
Het vat bijna heel hun boek samen. Het geeft een knap
overzicht van de hervormers
en de onderdrukkers sinds tsaar
Ivan IV de verschrikkelijke
( 1533 – 1584). Peter
de Grote ( 1698 – 1725 ) , Alexander II ( 1857 – 1881 ) , Lenin, Stalin,
Gorbatsjov krijgen hier een prominente plaats , net zoals bij Hosking. In
hoofdstuk I
worden deze cycli
verder uitgelegd , in II analyseren ze de reacties van het Westen op de
hervormingen in Rusland, in III e.v. de hervormingen van Gorbatsjov , de
reacties van de nomenklatura , de houding van volksmenner
Yeltsin,
hier beschreven als een man die zeer handig was in het bespelen van het volk,
maar weinig bekommerd was om de democratie, het nationaal belang of de
economische situatie
van zijn volk. Caput IV handelt over de augustuscoup van 1991 tegen
Gorbatsjov en de sluwe en grove rol die Yeltsin hierin speelde. In
V zie je hoe Yeltsin met zijn
schoktherapie
( okt. 1991 – 1992 ) de Russische traditie van revoluties van bovenuit
voortzette. Zijn revolutionaire keuze voor de vrije markt
genoot de steun van
gerenommeerde adviseurs van het IMF
en van de Amerikaanse regering. Maar het opleggen van westerse standaarden
gebeurde zonder rekening te houden met de historische , culturele en
sociale waarden
van de Russen. Yeltsin profiteerde hierbij van de verdeeldheid binnen de democraten en binnen de
nomenklatura. De auteurs noemen het “marktbolsjewisme” van een leider
zonder morele scrupules en zonder staatsmanschap.Hoofdstuk
VI beschrijft de mislukking van de verdeelde democratische oppositie en het
verlies van een hele generatie van getalenteerde en idealistische toekomstige
leiders. De coup van Zjoeganov beschouwt men niet zozeer
als een verzet tegen Yeltsin, maar wel tegen de democratische oppositie
en de resterende democraten in de regering. De winnaar was opnieuw Yeltsin. In
VII beschrijven ze hoe Yeltsin op 21 sept. 1993 op illegale wijze de grondwet
opschortte en het parlement ontbond. Hij kreeg hierbij de steun van Bush senior,
Clinton en Kohl,
die opteerden voor stabiliteit en tegen figuren zoals Zjoeganov en Zirinovsky , die ze als
gevaarlijk(er) beschouwden. Hoofdstuk VIII
vertelt met welke slinkse
technieken Yeltsin herverkozen werd
in juli 1996 , ondanks zijn falen in Tsjetsjenië en in eigen land.
In
deze periode konden oligarchen
zoals media -, auto - en Aeroflot - magnaat Boris Berezovsky
, corrupte en criminele figuren opklimmen tot invloedrijke
machtsposities.
Naast
Berezovsky, zijn er ook nog (
4 )
: Roman Abramovitsj ( olie en aluminium)
, Vagit Alekperov ( olie ) , Pjotr Aven ( olie ) , Michael Chodorovsky (
olie ) , Michael Fridman ( olie ) , Vladimir
Goesinsky ( media ) , Vladimir Potanin ( handel, leningen ) Alexander Smolensky
( bankier van Yeltsin ) , Anatoly Tsjoebais ( architect van de privatiseringen ;
elektriciteit ) , Viktor Tsjernomyrdin en Rem Vjachirev ( Gazprom , een staat in
de staat). IX
handelt over 1997 – 1998 , de “tweede
ronde in de schoktherapie” ,
geleid door Anatoly Tsjoebais en Boris Nemtsov.
Ook Yeltsins
impulsieve verwijdering van premier Tsjernomyrdin in maart 1998 en de
uiteindelijke vervanging door Vladimir Poetin komt hier aan de orde. Op
31 december 1999 gaf Yeltsin de fakkel door aan Poetin, maar zorgde er eerst nog
voor dat hem vrijstelling van vervolging werd verleend ! In maart 2000 werd
Poetin dan president, met 54 % van de stemmen. Mikhail Kasjanov werd premier.
Het is nog niet duidelijk welke veranderingen
Poetin nog wenst. Maar de
ex-KGB-er lijkt erin te slagen om meer gezag en orde te krijgen en de
persoonsverheerlijking rondom hem is perfect georganiseerd. In
de
epiloog
schetsen de auteurs een zeer
negatieve balans van het Yeltsin - tijdperk. Zij betreuren
dat Yeltsin niet wilde weten van
alternatieven voor het marktbolsjewisme , dat de jaren ’90 een verloren
decade zijn , waarin de prijzen en de roebel werden losgelaten, met als gevolg
dat de hyperinflatie het spaargeld van de gewone Rus deed wegsmelten. De
privatiseringen kwamen enkel ten goede van de bazen van fabrieken , van de olie
en het gas, die een ideologie met drie principes hanteren : het recht van de
sterkste, egoïsme en Russisch fatalisme. Het oordeel van Reddaway en
Glinski is zeer hard en
weinig genuanceerd. Bovendien signaleren ze niet dat er , na een desastreuze
periode, sinds 1999 weer een
economische groei van 3 % is, een toename van de productie met 8 % , een
handelsoverschot van 15 % , een kleiner begrotingstekort , een minder hoge
inflatie ( 30 % , i.p.v. 90 % in ’98 of 120
% in ’95 , 564 % per jaar in de jaren 1990 – 1994
) ( 5 ). Hosking
indachtig, is er dus weer een overlevingskans
voor de 145 miljoen Russen .
Momenteel
ziet hun inkomen er ongeveer
uit als volgt : 10 % “verdient”
33,5 % van het nationale inkomen ; 17,6 % verdienden
in 2001 meer dan 150 € per
maand ( in 2000 was dat nog 7,5 % ) ; 29,6 % moet rondkomen met minder dan 56
€ en 12 % met minder dan 38 € per maand
( 6 )
.
In
tegenstelling met het modelboek van Hosking ( 2 )
, is het
te gedetailleerde werk van Reddaway en Glinski één en al soberheid : een monotone lay-out,
geen foto’s , geen kaarten, bijna geen tabellen,
zelfs geen grafieken, die hier eigenlijk wel op hun plaats zouden staan .
Aan
de titels van de hoofdstukken merk je ook hoe
geëngageerd
en weinig afstandelijk de auteurs zijn ; een paar voorbeelden : “tanks als
hulpmiddelen van de hervorming , het keizerlijk presidentschap in een
geprivatiseerde staat” . Wie het verhaal van Reddaway wil lezen in een concretere versie,
adviseren we het verslag van Timothy HARPER
( 7 ). Hij
volgde een Amerikaanse ondernemer , Rick Grajirena, die in de jaren 1992 –
1998 verwoede pogingen deed om Miller Beer te verkopen
in Rusland. De moeilijkheden die
Grajirena ondervond waren divers :
serieuze, betrouwbare en stipte medewerkers
vinden, aan marktonderzoek doen,
het product lanceren, staaltjes
gratis uitdelen op straat , de
Kafkaiaanse regels en wetten die even dikwijls veranderen als de koers van de
roebel, inbraken in zijn kantoren, het bevriezen van hele schepen bier, omdat de Russische
arbeiders vergaten het te lossen, de maffia
en de onderwereld die beloofden alle problemen van Grajirena op te lossen
voor een pak geld . Grajirena
gaf niet toe, hij hield
vol en maakte er
uiteindelijk een succesverhaal van.
Hij gelooft ( 252 ) dat
er nog hoop is voor Rusland , voor
westerse ondernemers en voor een
correcte vrije markteconomie in de 21° eeuw.
Dit concreet verhaal leest veel vlotter dan de ingewikkelde studie van
Reddaway. Het boek heeft enkel een register, geen
illustraties , tabellen of grafieken.
Over naar China.
Robert WEIL ( 1 )
is een buitenbeentje in het wereldje van de Chinadeskundigen. Terwijl de meesten
de lof zingen van Deng en Jiang Zemin, kiest hij ondubbelzinnig de kant van Mao
met zijn warme menselijkheid (
p. 278 – 290 ). Hij is het
niet eens
met de uitspraak van Deng,
zelf een kat die telkens terug op het politieke toneel verscheen
: “Het maakt niet uit of een kat wit of zwart is, als ze maar muizen
vangt”. Voor hem tellen enkel de maoïstische principes en moet de kat rood
zijn. De erfenis van Mao weegt voor hem veel zwaarder dan die van Deng en Jiang
Zemin te samen. En zijn boek is één lange klaagzang
over de teloorgang van de communistische maatschappij
en de overgang naar het marktsocialisme.
Met
dit laatste bedoelt hij dat er nog steeds veel staatseigendom is in China, de
communistische leiding investeert
nog rechtstreeks in groeiende bedrijven en zorgt nog voor herverdeling van geld
tussen regio’s en sectoren. Maar
de buitenlandse en binnenlandse private ondernemers
overheersen het economische leven en dat heeft
nefaste gevolgen
voor de verworvenheden van het Maoïsme.
Enkele concrete voorbeelden
: er is nu een bovenlaag van rijken, die peperdure consumptieartikelen aanschaft
en die minachtend neerkijkt op het
gewone volk . Chefs weigeren nog langer om te gaan met het gewone proletariaat. Zij
kopen zonnebrillen die even veel kosten als het jaarinkomen van de gemiddelde
Chinees. Het lidgeld van de
golfclub in Beijing kost 12.000 dollar , dat van de Country Horse Racing Club
nog 2.000 dollar meer ( 96) . Dames
kopen dure make-up en laten plastische chirurgen los op hun lichaam om er meer
westers uit te zien ( 223 ) . Alles
en iedereen is herleid tot koopwaar ( p. 20 ) .
Corrupte
ambtenaren verkopen het staatsbezit aan buitenlanders
uit Taiwan, Macao , Zuid-Korea , Singapore, de VSA
en ze verduisteren daarbij
miljarden dollars ( 21 , 28 ) . Via
klaaglijnen probeert men het euvel in te perken. De
gezondheidszorg was vroeger gratis , nu steeds meer een voorrecht voor rijken.
De blotevoetendokters, een soort dorpsverplegers en een product van de Culturele
revolutie, zijn verdwenen ( 24 – 25 , 106 )
) . Het
betere onderwijs is niet meer gratis ( 25 , 116
). Staatsbedrijven
die niet meer mee kunnen in de concurrentie, ontslaan massaal hun werknemers :
zeventien miljoen mensen zijn overbodig geworden ( 101 ) . Deze missen de
vrijheid om onafhankelijke vakbonden op te richten ( 88 )
en proberen zich te redden
als straatventer , prostituee,
crimineel ( 36 , 120 - 122 , 134
– 135 ). De
rijken moeten hun villa’s beveiligen met alarmsystemen en gepantserde deuren ( 135 ) . De
plattelandsvlucht neemt toe ( 37 , 107 ). Kinderarbeid bestaat weer op grote
schaal : ca. 500.000 ( 99 ) .
De “derde weg”
tussen communisme en kapitalisme wordt dus meer en meer een destabiliserende
factor en een ondraaglijke last
voor de maatschappij ( 61 ) . De Chinezen zullen dus snel moeten kiezen tussen
de kapitalistische snelweg ( 78 )
of de weg terug , naar een revolutionaire socialistische maatschappij. De
21° eeuw zal niet de eeuw van China zijn ,als de Chinezen zo afhankelijk
blijven van buitenlandse economische krachten ( 270 ) . Weil
pleit zonder omwegen voor het laatste en doet een profetische
voorspelling ( 342 ) : “op
een dag zullen de arbeiders en de boeren van China met honderden miljoenen
beslissen dat ze genoeg hebben van de gsm ’s en van de luxeauto’s
en dat ze terugkeren naar de revolutionaire weg die hen zoveel
overwinningen heeft opgeleverd”.
Of
zoals Mao het zei : “het volk , en het volk alleen, is de drijvende kracht bij
het maken van de wereldgeschiedenis” ( 66 ) . De “ijzeren rijstkom” ( 89 )
of het geheel van zekerheden op werk , gezondheidszorg, onderwijs etc. moet en zal terugkeren.
Weil wil terug naar terug naar de Grote Sprong Voorwaarts en de
Culturele Revolutie ( 290
) , die voor hem geen dwalingen zijn en waaraan hij een hele lofzang
wijdt ( 301 – 332 ).
Wat
de Culturele Revolutie
betreft, zou hij er goed aan doen het verslag te lezen van de briljante Britse
sinologe Frances
Wood ( 8 ) , die
vol enthousiasme naar ginds trok, daar
studeerde tijdens deze periode, mee moest werken in de fabrieken en op de
velden en zag wat en wie
er allemaal verwoest werd. En
voor de rampzalige Grote Sprong Voorwaarts, verwijs ik naar
Jasper Becker ( 9 )
, die in zijn “Hungry ghosts” beschrijft
hoe en bewijst dat tussen 1958 en 1962
minstens 30 miljoen Chinezen stierven van honger. Dit
gegeven bleef geheim of minstens onzeker tot
in het midden van de jaren ’80 , toen
de Chinese leiders voor het eerst de bevolkingscijfers
van die periode publiceerden en toegaven dat Mao de architect van deze
hongersnood ( en van
nevenverschijnselen zoals kannibalisme ) was.
Enkele bedenkingen
: Weil gebruikt een jargon
, dat op den duur monotoon wordt ; geen enkel aspect ( onderwijs,
gezondheidszorg, inkomens , … ) wordt op één plaats uitgediept : alles komt
in stukken en brokken op vele plaatsen voor. Zo valt hij dikwijls in herhaling. Weil is heel selectief in zijn
literatuuropgave : geschriften die kritiek uiten op Mao, zoals lijfarts Li
Zhisui , zijn er niet bij , hagiografieën
zoals die van Han Suyin wel . De noten bevatten veel titels van boeken , maar
, op één keer Jonathan Spence na ( 353 )
, geen enkele bekende. Veel
gegevens zijn moeilijk te
controleren of verwarrend . Op p. 170 spreekt hij over 100 yuan ( 12 $ ) als
toegangsgeld voor parken ; ik betaalde in 1999
dagelijks hoop en al
één yuan of
0,1 € om in Beijing het
mooie Ritanpark te trainen. Op
éénzelfde pagina ( 97 ) kun je
lezen dat het gemiddeld inkomen 34 dollar is per maand en 34 dollar per jaar. Terwijl
hij de kloof tussen platteland en
stad aanklaagt,
geeft hij onbewust toe dat
het dorpsinkomen steeg van 106
dollar per jaar in 1993 naar 266 in 1999 en het
inkomen van de stadsbewoners van 266 naar 705 dollar ( 105 ) .
En
elders ( 250 ) zegt hij dat het BNP in 1990 327 dollar per persoon bedroeg, in
1994 was dat 432 en in 2.000 ongeveer 800 . De
prijs van de levensmiddelen steeg ( slechts )
met 25 % ( 112 ) . Hij
verkiest het Chinese mensenrechtenbeleid boven het Amerikaanse ( 185 – 186 )
en beschuldigt zijn eigen land ervan een anti-Chinese politiek
te voeren, o.a. door de historische vijandschap met Vietnam weer op te
rakelen ( 266 – 267 ). Positief
aan dit boek is dan weer dat Robert Weil
China en vele Chinezen van binnenuit kent : hij leefde , winkelde, doceerde er ,
samen met zijn vrouw , in 1993 en 1999 en voerde er langdurige gesprekken met
inlanders. Hij kent de douches zonder warm water en met bruin modderwater ( 253
) . Hij heeft ondervonden dat 1,2 miljard Chinezen hun water dagelijks moeten
koken voordat ze het mogen drinken of in de keuken gebruiken.
Ook
daarin verschilt hij van de toerist die voor korte tijd ginds komt en
enkel in comfortabele hotels vertoeft. Zijn kritiek op de megalomane Drie
Klovendam ( 180 – 183 ) zal wel
grotendeels terecht zijn. Hopelijk houdt de Chinese overheid rekening met zijn
waarschuwingen en doet ze wat aan de wantoestanden. Het
boek zelf tenslotte is relatief duur ( 32 € ) als je rekening houdt met het
uitzicht : slappe omslag, , sober papier, geen tabellen, statistieken, kaarten,
foto’s .
Welk systeem de Chinezen ook kiezen in de toekomst, ze zullen zichzelf
vermoedelijk wel de gruwelen van een tweede Grote Sprong Achterwaarts en
van een tweede anti- culturele revolutie besparen.
Referenties:
1
Robert WEIL ,
De kat van Deng. China en de tegenstellingen van het marktsocialisme.
Uitgeverij EPO , Berchem – Antwerpen, 2002. 359 p. ; lit. ; reg. ISBN 90 6445 217 2 ; €
32 .
2
Geoffrey HOSKING , Russia
and the Russians. A history from Rus to the Russian Federation. Uitgeverij Allen Lane /
The Penguin Press, London, 2001. XIII + 718 p. + 32 p.
foto’s , 14 kaarten, 17 p.
chronologie, lit. , reg. ISBN 0 – 713 – 99514 – 9 ;
£ 25 =
€ 41 .
3
Peter REDDAWAY – Dmitri Glinski,
The tragedy of Russia’s reforms. Market Bolshevism against democracy. Uitgeverij United States Institute of Peace, Washington, 2001.
XVI + 749 p. ; lit. , reg. ISBN 1 – 929 223 – 07 – 2 ( hb) ; 1 – 929 223 – 06 – 4 ( pb ).
55 $ = 63,25 € ( hb) ; $ 10 = € 11,50 ( pb ) .
4
De Standaard , 28 juli 2.000 en
Foreign
Affairs, maart –april 2.000 en www.foreignaffairs.org:
Russia’s Plundering Plutocrats.
5
a) Elseviers Weekblad, 25 maart 2.000 en
b)
Erik Bruyland, Rusland. Barensweeën.
in “Trends”, 4 november 1999 , p. 44 – 48 .
c)
Anders Äslund, Volgt er nu een Poetin – boom ?
in
“Trends”, 13 april 2.000 .
d) Michael
Wilson, Russia on the
rebound. in
“Investment International” , dec. 2000,
p. 17 – 19.
e)
Jan Bohets,
Structurele hervormingen in Rusland indrukwekkend.
in
De Standaard , 13 februari 2002
6
Vacature / F.E.T. , 12 januari 2002 .
7
Timothy HARPER , Moscow madness.
Crime
, corruption , and one man’s pursuit of profit in the new Russia. Uitgeverij McGraw-Hill,
London, 1999 .
XI + 259 p. ; reg. ISBN 0 – 07 – 026700 – 6 ;
£ 20 =
€ 30,30 .
8
Frances WOOD,
Hand-grenade practice in
Peking.
My
part in the Cultural Revolution. Uitgeverij
John Murray, London, 2.000. 224 p. ; tek.
ISBN 0 – 7195 – 5781 – X ;
£ 16,99 = €
25,50 .
9
Jasper BECKER
, Hungry Ghosts.
China’s secret famine. Uitgeverij John Murray, London, 1997.
XVI + 352 p. ; kaart ,
foto’s, biografieën, noten, bibl. , reg. ISBN
0 – 7195 – 5440 – 3; £ 13
= € 19,50 .
Jef
Abbeel, januari – februari 2002 .