Recensies

Home    |    Docent    |    Leerling    |    Recensies  |  Historische links   |   Zoekmachines   |   Contact

   

deel 1   |  deel 2  |  deel 3

   

Toerisme bij de Romeinen  

    Tony Perrottet is een Australiër, die met zijn vrouw Lesley Thelander ( “Les” ) in 
New York woont. Hun interesse voor reizen bracht hen ertoe in 2001 de “Grand Tour” van de welgestelde Romeinen over te doen. Voordien hadden zij al een ander stuk van de wereld gezien : India, Latijns-Amerika, Tanzania. Hij baseert zich voor dit boek op twee standaardwerken : Ludwig Friedländer , Darstellungen aus der Sittengeschichte Roms , in 1913 vertaald als “Roman Life and Manners under the Early Empire en vooral Lionel Casson , Travel in the Ancient World , Londen, 1974. Verder verwijst hij heel graag naar Pausanias (2° e.nC.), de bekendste reisgids voor Griekenland in de Oudheid. 

De Grand Tour was een modeverschijnsel in de 1° en 2° eeuw n.C. De Romeinen gebruikten daarvoor de knappe, maar onhandige muurkaart van Agrippa , vriend en militair medewerker van Augustus. De kaart was te zien in de Porticus Vipsania. Die reis duurde twee tot vijf jaar en zag eruit als volgt : op wagens met wielen van hout en ijzer , trokken ze over de Via Appia van Rome naar de Golf van Napels. Daar bezocht men de decadente badplaatsen Baiae, Puteoli en Capri , met maar één doel : een ongebreidelde ars amatoria. Over land ging het gezelschap dan verder naar Brundisium, waar men de boot nam naar Griekenland, het hoogtepunt van de beschaving. 
Vanaf hier stond de cultuur op het voorplan : Corinthe, Epidauros, Argos, Sparta, Pylos, Olympia, Patrae, Eleusis, Athene ( met een toen nog intacte Acropolis ), Thebe, Delphi. 
Sommige steden kende men al, omdat men er gestudeerd had. En in Olympia probeerde men aanwezig te zijn op het moment van de Spelen, de grootste attractie uit de Oudheid, met vijf dagen lang wel 40.000 toeschouwers, die verbleven op een camping zonder sanitair . Olympus, de berg van de goden in Thessalië, was er niet bij; de titel kan dus misleiden. 

Vanuit de Piraeus voer men naar Delos en Rhodos; daar stak men over naar de kust van Klein-Azië en bewonderde men Halikarnassos, Ephese, Smyrna, Pergamon en Troje, waar andere grootheden zoals Xerxes, Alexander, Caesar en Hadrianus waren geweest. 
Dan volgde een lange zeereis naar Alexandrië ; langs de Nijl kwamen ze o.m. in Gizeh, Memphis, Thebe ( Luxor ), Aswan , Philae. Ze zagen de piramiden en de koningsgraven. 
Kortom : een culturele trip waar we vandaag nog jaloers op kunnen zijn. Bekende Romeinen zoals Germanicus, Nero en Hadrianus gaven het voorbeeld. Germanicus bleef vijf jaar weg, wsch. een record. De anderen waren rijke burgers, die rondtrokken met één of twee makkers en een handvol slaven. Vrouwelijke reizigers waren zeldzaam. 
Voortekenen bepaalden de dag van vertrek of het uitstel van de reis. Men waagde het dus niet om te reizen op een “dies ater” of zwarte dag zoals 18 juli ( 387 v.C. : nederlaag bij de Allia tegen Brennus ) of 2 augustus ( 216 v.C. : nederlaag bij Cannae tegen Hannibal). De auteur maakt dezelfde reis , uiteraard met eindeloos veel meer comfort. Hij toont daarbij een heel groot inlevingsvermogen, om niet te zeggen fantasie. 
Hij vertolkt permanent de gedachten, gevoelens, bekommernissen en vreugdemomenten van de Romeinse toerist, maar hij weet hierin geen maat te houden. 
De pedante toon, de bewuste verwarring van heden en verleden nemen soms irritante vormen aan. Hij laat Romeinen klagen over files, slecht rijgedrag, overtredingen van verkeersregels die in de Wet der Twaalf Tafelen zouden staan, net alsof dit toen allemaal al was zoals nu. De Nederlandse vertaler doet er nog een anachronistisch schepje bovenop door er namen zoals Erica Terpstra of krasloterij bij te slepen. 

In zijn drang om zoveel mogelijk feitenkennis te etaleren, leert hij de lezer wel veel over de Oudheid : het gebouwenbestand in Rome, Athene, Rhodos etc. ; de omvang van Egyptische tempels, vergeleken met het Parthenon, de goed georganiseerde graanaanvoer, de koopvaardijhandel, de angst voor ziekte en schipbreuk bij de reis over zee, de drang van rijke Romeinen om exotische spullen te kopen, de bureaucratie aan de provinciegrenzen. Maar als lezer moet je wel de waarheid en de fictie uit elkaar proberen te houden. Hij hanteert ook veel te veel de ik-vorm : het krioelt van “ik” en “Les” en van alles wat die twee ondervinden vanaf hun start tot hun aankomst , inclusief heel het verloop van de zwangerschap en de geboorte van Juno. Hij hanteert veel te veel lange zinnen, zonder komma’s tussen hoofd- en bijzinnen. Uitspraken zoals “de meeste mannen waren biseksueel” ( p. 34 ) , kunnen we best nuanceren. Zijn obsessie voor het ongebreidelde seksleven van de Romeinen is groot. Auteurs zoals Cicero en Ovidius, rekent hij bij de “mondaine Romeinen” ( 93 ). Latijnse citaten vertaalt hij erg vrij en een bronvermelding is voor hem overbodig. Zo mag de lezer zelf uitzoeken óf en waar Caesar in Gallië zei : “ik keek, ik onderzocht, ik kwam , ik stond verbaasd” ( 243 ). Ik ben bijna zeker dat het een leuke vondst van Perrottet zelf is. Maria bracht volgens hem een groot deel van haar leven door in Ephese ( 177 ) ; daar staat wel een “huis van Maria”, maar of zij daar ook verbleef en hoe lang, is een open vraag. Hij beweert ook dat Ephese momenteel evenveel bezoekers heeft als Pompeï ( 185 ) . De Grieken in Klein -Azië waren volgens hem even bloeddorstig als de Romeinen, maar allicht was dit wat minder, want in het oosten van het Romeinse rijk vindt men weinig amfitheaters ( zie Meijer, Gladiatoren, p. 228 – 230). Over de geschiedenis en huidige plek van de schat van Schliemann (212 ) vernemen we niets. Socrates pleegde zogezegd “zelfmoord” ( 300 ) , Princeps ( 301) vertaalt hij als “eerste burger” i.p.v. eerste van de senaat, de verwoesting van Carthago ontbreekt in de chronologische tabel (301), Hercules situeert hij lang voor de Trojaanse oorlog ( 241) , maar tegelijk laat hij hem discus werpen op de Olympische Spelen (23) , die pas in 776 v.C. begonnen. Aan de piraterij kwam al een einde dank zij Pompeius in 67 v.C. , niet door Augustus ( p. 163). De val van Troje situeert hij zowel in 1260 v.C. ( p. 199, 213 ) als in 1184 ( 300) , Jason en zijn Argonauten lang vóór de Trojaanse oorlog (241 ) en elders rond 1100 v.C. , dus erna. 
Jammer dat hij geen hoofdstuk besteedt aan het toerisme in Gallië en andere rijksdelen en aan de vele wegen die naar Rome leidden vanuit de rest van het imperium. 

Een register van de talrijke eigennamen ontbreekt helaas. Gelukkig is er wel een kaart met de reisroute(p.8) , een chronologie (300) , een selectieve “Wie is wie” van politici, geleerden, kunstenaars en schrijvers uit Egypte, Griekenland en Rome (303) en een literatuurlijst (313). Samengevat: Perrottet houdt van spektakel, geleerde woorden, maar hij leert ons tegelijk veel bij over het leven in de Oudheid. Het boek mist structuur, maar het biedt veel details , leuke anekdotes en het houdt de interesse voor de klassieke Oudheid levendig. 

Referentie :

Tony Perrottet, De weg naar Olympus. In het voetspoor van de Romeinse toeristen uit de Oudheid. Uitgeverij Byblos / Roularta, Amsterdam / Roeselare, 2004. Oorspr. titel : Route 66 A.D. , Random House , New York , 2002. 317 p. ; kaarten , namen, chron. , bibl. ISBN 90 5466 744 3; NUR 508; 20 € . 

Jef Abbeel, mei 2004

   

© 1998-2004 Albert van der Kaap, Enschede. Alle rechten voorbehouden.