home      de gezanten      bronnen    

Het echtpaar Arnolfini

De meeste informatie op deze pagina is afkomstig van Jos Martens.

Klik hier voor een PowerPoint presentatie over dit schilderij en hier voor een word-versie.

Het echtpaar Arnolfini 1434

Op de voorgrond: een man, die een jonge vrouw bij de hand houdt. De man draagt een lange, donkere, met bont afgezette tabbaard, korte laarsjes en een grote zwarte strohoed; de jonge vrouw, die zwanger lijkt, is gehuld in een zwaar gedrapeerd groen overkleed met wijde mouwen, waaronder ze een blauw kleed draagt. Op het hoofd heeft zij een hoofddoek afgeboord met een soort kant, waaronder een bruin kapje te zien is.

Op de voorgrond, in het midden, een hondje; links een paar witte, houten ‘klompen’; rechts op de achtergrond een bed met open gordijnen; achteraan, naast het bed een gebeeldhouwde houten zetel met hoge leuning en daarnaast (niet zo goed zichtbaar) een bank, bedekt met een rood kleed en een rood kussen, met rode pantoffels ervoor; aan het plafond een prachtige koperen luchter met één brandende kaars; aan de muur een ronde, bolle spiegel met daarboven een tekst; links daarvan een soort kralensnoer met kwastjes; aan de leuning van de zetel bij het bed een handborsteltje, links voor het raam op de kist en op het raamkozijn: fruit.

Patijnen zijn houten overschoenen voor modderige straten. Ze zijn ook te zien op het beroemde schilderij van Pieter Bruegel over spreekwoorden:

Te patijne staan = wankel, niet vast in zijn schoenen staan (andere interpretatie is tevergeefs wachten).

Het interieur

Het interieur is dat van een rijke Vlaamse patriciërsfamilie uit die tijd. De vloer is vervaardigd uit genagelde houten planken, waarvan elke nerf zichtbaar is. Het zou kunnen gaan om een vertrek op een bovenverdieping. Het is aardig een vergelijking te maken met twee andere schilderijen.

Het laatste avondmal van Dirk Bouts

Het schilderij "Het laatste avondmaal' is van iets latere datum. Onderstaande afbeelding is het middenstuk van een altaarstuk in de Sint-Pieterskerk te Leuven.

Anders dan in de meeste voorstellingen van het laatste avondmaal, legt Bouts niet de aandacht op het verraad van Judas (Judas zit zoals gewoonlijk aan de overzijde van Christus, hier is het de apostel die uitdagend de linkerhand in de lende houdt). Hij stelt de instelling van de eucharistie centraal. Dit vindt zijn oorsprong bij de opdrachtgevers van het paneel: de Broederschap van het Heilig Sacrament van de Sint-Pieterskerk in Leuven wilde de eucharistische beleving stimuleren. Bij het bekijken van het centrale paneel valt ook meteen op dat het geheel niet bij duisternis geschilderd is, zoals de bijbeltekst vermeldt, maar wel bij klaarlichte dag. Hierachter schuilt de idee dat Christus het licht van de wereld is en dat hij al het natuurlijke licht doet verbleken door zijn aanwezigheid. De vier andere personen zijn de opdrachtgevers van de triptiek, allen lid van de Broederschap van het Heilig Sacrament.

Deze vijf taferelen zijn onderling met elkaar verbonden door hun betekenis. De vier scènes op de zijluiken zijn taferelen uit het Oude Testament. Elk van hen verwijzen zij naar het schilderij op het centrale paneel met de instelling van de eucharistie tijdens het laatste avondmaal. Dit gebeurde aan het einde van Christus’ leven en kunnen we daardoor in het Nieuwe Testament plaatsen. De gebeurtenissen uit het Oude Testament kondigen de instelling van de eucharistie aan. Ten eerste worden de vijf schilderingen onderling verbonden door de aanwezigheid van het brood. Anderzijds verwijzen alle taferelen op een specifieke wijze naar wat komen zal in het Nieuwe Testament.

"De ontmoeting van Abraham en Melchisdek" situeert zich aan de poort van het Rijk van Melchisedek. Hij verwelkomt Abraham met brood en wijn. Door brood en wijn is de link naar het laaste avondmaal meteen gelegd. Onder die scène vinden we een voorstelling van het joods paasmaal. Omdat Christus met het laatste avondmaal het joods paasmaal herdenkt, is ook hier de link met de eucharistie meteen gelegd. Wat later werd Christus in de literatuur vergeleken met het Lam dat moest geofferd worden.

De Boodschap aan Maria van de Meester van Flèmalle

Dit schilderij is iets vroeger (ca 1427) geschilderd. dan het schilderij van Van Eyck.

Op de schilderijen van Bouts en de meester van Flèmalle hebben de kamers een tegelvloer. Bij Bouts is dat een vloer van schitterende majolica-tegels. Op de drie panelen bezitten de kamers een fraaie gelambriseerde zoldering, die rust op zware eikenhouten balken. Op de bovenverdiepingen legde men bijna nooit een stenen vloer, omwille van het gewicht.  Uit archeologische opgravingen weten we dat de schilders zich door werkelijk bestaande tegelvloeren hebben laten inspireren.

Links op de voorgrond staan een paar witte, ongeverfde overschoenen, die men trippen of patijnen noemde. Ze komen ook voor in de Spreekwoorden van Bruegel (zie de ppt), links, in een vensteropening van de taveerne. Trippen zijn een soort voorlopers van de klompen. Zij lijken op wat men in japan heden nog draagt als sandalen bij de traditionele klederkracht. In Vlaanderen werden ze gedragen in de modderige straten van de steden, om de fraaie leren laarzen of puntschoenen te beschermen. Tussen het paar in kan je op de achtergrond nog een stel rode schoentjes zien. Dit zijn waarschijnlijk geen trippen, maar slippers (van de vrouw) voor binnenshuis. Zij symboliseren huiselijkheid (tegenover uithuizigheid dat beschouwd werd als een ondeugd).

Links, naast de man, staat een kist, met daarop fruit. In de weerspiegeling van de spiegel kan je de vorm van de kist beter zien. Het is een dekenkist, een voorloper van de kleerkast, waarin men beddengoed en kleren bewaarde, met geurige en mottenwerende kruiden ertussen gelegd.

Op de kist en het raamkozijn liggen sinaasappelen. Die kwamen in deze periode voor het eerst bij ons op de markt. Het is duur luxefruit uit Zuid-Europa, en dus een statussymbool, zoals zoveel op dit schilderij. Maar zij hebben tevens een symbolische betekenis: vruchtbaarheid (= kinderzegen). Zij zouden ook verwijzen naar de zondeval van Adam, en zo de appel van Eva vervangen.

De personen

Het schilderij is lang beschouwd als een zelfportret van Jan van Eyck en zijn vrouw Margaretha. Tegenwoordig wordt aangenomen dat het een huwelijksportret is van de rijke Italiaanse koopman-bankier Giovanni Arnolfini en zijn bruid Giovanna Cenami (hoewel de controversen nog steeds voortduren). Giovanni was afkomstig uit Lucca en vestigde zich in 1420 in Brugge, waar hij de grote concurrent was van Tommaso Portinari van de Florentijnse Medici-bank. Hertog Filips de Goede benoemde hem tot ridder en tot raadsheer bij de Grote Raad te Mechelen (alleszins vóór juli 1454) en hij bleef deze positie behouden onder Karel de Stoute. Zijn bank leende aanzienlijke sommen aan de Bourgondische hertogen en zal waarschijnlijk veel geld verloren hebben in de militaire avonturen van Karel de Stoute. Maar anders dan de Medici-bank, ging ze er niet aan failliet. Zijn vrouw, Giovanna Cenami, was eveneens afkomstig uit Lucca en zou in 1490 nog in leven geweest zijn.

Niet zwanger

Giovanna Cenami is niet zwanger, zoals men op het eerste gezicht zou denken, doch draagt een met [bont] gevoerde groene "houppelande" uit zwaar Vlaams laken, die volgens de heersende mode vooraan is opgenomen en aan de gordel bevestigd. Onder het overkleed is haar blauw gedamasseerd kleed zichtbaar. Haar haar is opgebonden in twee vlechten, die opgeborgen zitten in een kap, bestaande uit twee lederen ‘horens’, zoals we ook kunnen zien op het portret van Margaretha van Eyck uit 1439. Het kapje is bedekt door een witte hoofddoek met gepijpte rand.

Boven de spiegel is heel opvallend in gotische kalligrafie geschilderd: Johannes de Eyck fuit hic 1434 (Jan van Eyck was hier). De spiegel weerkaatst twee personen: een man in een blauw kostuum (die geïdentificeerd wordt met de schilder) en een jongeman in het rood.

Alles duidt erop dat het schilderij een plechtig huwelijksportret is, waarin alle onderdelen verwijzen naar de heiligheid van het sacrament van het huwelijk: de zegenende hand van de echtgenoot, de uitdrukkelijke handtekening van de getuige op de muur, de twee getuigen in de spiegel (voor het Concilie van Trente (1560) was een priester bij een huwelijk niet strikt nodig), tenslotte de talrijke symbolen. Tel dit alles samen en je begrijpt waarom men dit schilderij vroeger betitelde als ‘De hymne aan de echtelijke trouw.’

Echtelijke trouw?

Nu wil de ironie van de geschiedenis dat in de archieven van de Grote Raad enkele stukken berusten die Arnolfini, dit voorbeeld van echtelijke trouw, in een ander daglicht plaatsen. In 1458 doodde een Vlaamse koopman te Brugge iemand tijdens een twist. Hiervoor werd hij levenslang verbannen. Zijn mooie jonge vrouw, Christina van der Wijc, riep de hulp in van raadsheer Arnolfini, die toen reeds meer dan 60 jaar oud was. Zij belandde in het bed van Arnolfini. (Volgens haar versie nogal letterlijk: zijn bedienden grepen haar beet, kleedden haar uit en deponeerden haar tussen de lakens.) Dit leidde tot een verhouding met de raadsheer. Hij nam haar driemaal mee op zakenreizen naar Italië en tekende een verbintenis waarin hij beloofde haar na zijn dood te begiftigen met een aanzienlijke lijfrente en twee rijk gestoffeerde paleizen, een in Brussel en een in Brugge. Korte tijd later brak Arnolfini de verhouding af. Zij verweet hem dat hij haar eerst nog onder valse voorwendsels haar juwelen had ontnomen en eiste die in 1471 op, samen met de beloofde lijfrente en de beide woonhuizen, in een vordering voor de Grote Raad. De Raad wees eerst de eis op de huizen af en later die op de juwelen. In 1472 overleed Arnolfini in Brugge. Christina heeft de zaak dan blijkbaar laten rusten.

Bronnen

 Jan van Eyck

Vermoedelijk is dit een zelfportret van Jan van Eyck.

 Dirk Bouts


Copyright:  Albert van der Kaap, 2012