home inleiding opdracht werkwijze bronnen beoordeling reflectie docent


Balthasar Gerards

Bron 1
Bron 2
Bron 3
Bron 4
Bron 5
Bron 6
Bron 7
Bron 8
Bron 9
Bron 10

Bron 7
 

"In de eerste nacht van zijn gevangenschap werd hij (Gerards) aan een paal gehangen en vervolgens met zwepen gegeseld. Daarna werden zijn wonden met honing ingesmeerd en werd een bok gehaald die met zijn scherpe tong de honing van zijn gekwetste vel zou moeten likken. Maar het ging zoals met Daniel in de leeuwenkuil; de bok weigerde het gekwetste lichaam van de veroordeelde aan te raken.

Na deze wrede geseling en andere martelingen is hij tenslotte de rest van de nacht met handen en voeten aan elkaar gebonden, als een bal, zodat hij niet zou kunnen slapen. De volgende drie dagen en nachten is hij, na veel bespottingen, opnieuw aan de paal gehangen, met zijn handen op zijn rug gebonden. Gedurende een half uur werd aan elk van zijn grote tenen een gewicht bevestigd van driehonderd pond.

Na dit half uur werden hem schoenen aangetrokken van ruw hondenleer, goed gesmeerd, en twee vingers korter dan zijn voeten. Zo werd hij voor een vuur gezet. Zodra de schoenen de brand voelden zijn ze, samen met de voeten, geheel stomp geworden en ineengekrompen. Bij het uittrekken van de schoenen werd op een afgrijselijke manier het half gebraden vel mee afgetrokken.

Nadat zijn voeten zo beschadigd waren hebben ze zijn oksels met brandmerken gebrand en, nog niet tevreden gesteld, hebben ze een hemd natgemaakt met alcohol ("levende water") aangetrokken en het hemd aangestoken. Hij werd met brandend spekvet overgoten en tussen het vlees en de nagels van handen en voeten werden scherpe naalden diep ingestoken.

Niettemin is onze Balthasar tijdens al deze gruwelijke pijnigingen kalm gebleven. Hij heeft alles zonder kreunen en zonder enig teken van smart met een wonderlijk geduld gedragen. Zo dat die wrede wetsdienaren en beulen, in hun boosheid nog wreder te werk gingen en hem met oude stinkende pis overgoten."

Bron: Nanne Bosma, Balthazar Gerards, moordenaar en martelaar. Amsterdam 1983, 110-111