U kunt onderstaande brochure downloaden op de
site http://www.daens.org. Klik op brochure
Daens en het Daensisme en scroll helemaal naar beneden.
Vanaf de stichting in 1830 was het koninkrijk België een staat
waarin de liberale regeringen de kapitalistische
belangen behartigden. De rooms-katholieke Kerk steunde tot in de tweede helft
van de eeuw het absolute beginsel van
vrijheid dat voor alle sectoren in de grondwet werd vastgelegd. België
begunstigde de steenkool- en de metaalindustrie, de zware industrie van de
Borinage en Luik, waardoor het na Engeland
een van de eerste geïndustrialiseerde landen op het continent werd. De textielindustrie,
vooral in Vlaanderen gevestigd, kreeg door de verlate mechanisering harde
klappen. Tegen halfweg de 19de eeuw verdrong
de grote industrialisering dramatisch de landbouw in Vlaanderen,
evenals de huisnijverheid. Bovendien waren er de mislukte oogsten van 1845-1847
en 1853-1855 die in Vlaanderen hongersnood
veroorzaakten. Cholera en tyfusepidemieën troffen de verzwakte
armen het meest. Door de politiek van het
liberalisme werd de economische, noch de sociale, noch de culturele teloorgang in Vlaanderen bestreden. De crisis betrof niet
alleen het materiële, maar evenzeer het mentale vlak:
er was weinig beroepskennis en geletterdheid. Nog
tot een eind in de tweede helft van de eeuw was er geen enkele vorm van
arbeidsbescherming, waren er geen sociale
wetten, dus geen pensioenen of verzekeringen. En nog veel erger: er bestond geen enkele arbeidsregeling voor vrouwen en
kinderen in spinnerijen en in mijnschachten: wie stierf of
ziek was, werd vervangen. Door zedenverwildering en alcoholisme was er veel
vrouwen- en kindermishandeling. De
zedeloosheid in Vlaanderen was veel groter dan in Wallonië. De
oproepen tot Vlaams verzet tegen de uitbuiting, voor geletterdheid, voor een
menswaardig bestaan wierpen lange tijd geen
vruchten af. Het enige wat de bezitlozen
konden doen, was nog langer en nog harder werken en de kinderen er steeds
sterker bij betrekken. Het proletariaat werd trouwens gewezen op de waarde van
de arbeid; wie niet hard wilde werken, werd
lang voor luiaard uitgescholden. Jonge meisjes deden zwaar huishoudelijk werk
of moesten spinnen en kantklossen. De helft van de bevolking was op de duur
analfabeet. Vele ambachtslui en
plattelandsbewoners werden intussen fabrieksarbeiders; door de grote toevloed waren er veel werklozen, en de lonen voor lange
arbeidsdagen waren laag. Velen leefden van de openbare
weldadigheid. Door die afhankelijkheid, een nieuwe vorm van slavernij, werden
vrouwen en heel jonge kinderen tegen zeer
lage lonen en in ongezonde, onveilige omstandigheden vooral in de
textielsector ingeschakeld. Het gebrek aan onderwijs van de kleine manende
overheersing van het Frans als de taal van
de hogere klasse, vergrootten de achterstelling die in Vlaanderen generaties lang zou nawerken. Na de onderdrukking door de
grootgrondbezitters, was er die van de industriëlen. Vlaanderen
leverde bijkomende werkkrachten voor Walloniës grootindustrie. De grote
crisissen leidden ook tot emigratie naar
Noord-Amerika en elders, zoals we eind 20ste eeuw-begin 21ste
eeuw de immigratie van politieke en economische vluchtelingen uit het Verre
Oosten, uit Afrikaanse landen en uit Oost-
en Midden-Europa kennen. Tot het begin van
de tweede helft van de 19de eeuw konden kinderen, officieel vanaf 11 jaar,
voltijds arbeiden, maar vaak waren ze veel
jonger en aan onderwijs viel weinig te denken. Kinderen moesten een
vervangingsinkomen opbrengen. Zo ontstond een vicieuze cirkel: gebrek aan
onderwijs betekent economische achterstand.
Geestelijke en materiële armoede was alom. 12
tot 14 uren moeilijke arbeid als kantwerkster brachten 0,80 tot 1,25 fr. op;
tussenpersonen streken de winst op.
Terloops: mannen verdienden overal veel meer dan vrouwen. Het kantklossen kon vanaf 9 jaar aangeleerd worden op kantscholen,
bijna steeds scholen van zusters die bijna de hele opbrengst
behielden. Wat het onderwijs betreft: de organieke wet van 1842 maakte het
mogelijk dat overal in Vlaanderen
basisonderwijs georganiseerd werd. De
opstanding van het Vlaamse volk zou na midden 19de eeuw moeizaam verlopen.
Lodewijk De Raet zou het bondig uitdrukken:
"Taalbelang is stoffelijk belang en sociaal belang". Bij het veroveren
van een menswaardig bestaan hebben figuren als Emiel Moyson, Eduard Anseele en later de daensisten een belangrijke rol
gespeeld.
Verloop van de gebeurtenissen
Vooral in Gent brachten pioniers reeds vanaf 1848
(omwentelingsjaar) langzaam een arbeidersbeweging op
gang. Er kwamen coöperatieven van bakkers (het dagelijks brood) en meetings. De
loonstrijd evolueerde tot een strijd voor sociale
rechten. Het verschil tussen de steden was aanvankelijk groot. In 1874 werd in Gent een meeting over vrouwen- en
kinderarbeid georganiseerd. Anseele, toen 18 jaar,
kwam sterk onder de indruk van het lot van de arbeiderskinderen, en met Louis
Bertrand uit Brussel zou hij alle
vakverenigingen meer en meer organiseren om macht te krijgen. Anseele
contacteerde Antwerpen en Gent om samen een groot petitionnement te organiseren
voor een beperking van de vrouwen- en
kinderarbeid. Het idee voor een
socialistische partij groeide. Het eerste doel van een Vlaamse socialistische werkliedenpartij was: uitbreiding van de politieke
rechten van de arbeider, van het verenigingsrecht en
de vrijheid van gedachte, leerplicht en algemeen stemrecht, en de beperking van
de arbeid voor vrouwen en kinderen. In
1885 werd in Brussel de Belgische Werkliedenpartij gesticht. In
1886 viel de liberale regering. Het was het jaar van de Waalse opstand met 24
doden. In 1887 aanvaardde men in fabrieken
nog altijd kinderen van 11 jaar en jonger! Arbeiders verdienden voor
6 lange werkdagen (van 14 uren) bijna nooit meer dan 16 fr. De
strijd voor het stemrecht zou met vele stakingen gepaard gaan. In 1895 waren er
verkiezingen. Socialisten werkten samen met
progressisten; dankzij Wallonië waren er 28 verkozenen voor het parlement,
meer dan de liberalen er hadden, maar de katholieken overheersten. Ook
radicalen en christen-democraten kwamen in de Kamer; voor Aalst kwam priester
Daens er tegelijk met de katholieke
tegenstrever Woeste zetelen. Door
onophoudelijke socialistische agitatie, deels ook door de encycliek Rerum
Novarum van 1891, en mede door de actie van het daensisme in het laatste
decennium van de 19de eeuw, kon een menswaardig
bestaan veroverd worden. In 1893 was er de
goedkeuring van het algemeen meervoudig stemrecht. Een reeks wetsontwerpen met sociale strekking werden voorgelegd, o.a.
arbeidscontracten, verzekeringen, reglementen in de werkhuizen. In 1889 werd al een reglementering aanvaard op de
vrouwenen kinderarbeid. De lonen stegen, er
was een langzame positieve ontwikkeling over heel Vlaanderen, met meer aandacht voor onderwijs en vorming en culturele waarden.
En verder
Vóór het bestaan van de VN en de verklaring van de Rechten van
het Kind (een verdrag met juridische verplichtingen
voor de staten die het aanvaarden), zag men de rechten van het kind in de context van maatregelen tegen kinderarbeid,
slavernij, handel in en prostitutie van minderjarigen. De Verdragsartikels
verwerpen elke vorm van exploitatie, en waarborgen blijvende opvoeding voor kinderen. Principieel wordt onder het Verdrag
iedereen beneden 18 jaar verstaan. Zij mogen niet verplicht
op de arbeidsmarkt komen. De Vrouwenbeweging
van de jaren ’60 werd opgevolgd door acties binnen bestaande instellingen. Voor de meisjes in het BSO en TSO werden eind jaren
’80 alle traditioneel mannelijke studierichtingen opengegooid. Reeds in 1972 werden alle Rijksscholen gemengd, de
andere volgden. Er moeten nog steeds veel
ongelijkheden weggewerkt worden, zeker als men de situaties internationaal bekijkt. Op de Wereldvrouwenconferentie in Peking
in 1995 werden de mannen opgeroepen om samen
op te komen voor gelijkheid.
Bron: http://www.daens.org
|