Jan de Vries is lerarenopleider en vakdidacticus
geschiedenis en staatsinrichting aan het Instituut voor Leraar en School
(ILS) van de Radboud Universiteit Nijmegen. Voor meer informatie over
dit artikel, de docentenwerkgroep ‘Actief Historisch Denken’ en
andere motiverende leerlingactiviteiten:
j.devries@ils.kun.nl |
Met historische speelfilms vormen leerlingen zich een
beeld van het verleden. Een les met een historische speelfilm levert leerlingen
ook een beeld op van wat en hoe er geleerd wordt. In de lessen uit de beginjaren
van mijn docentloopbaan, waarin ik video’s - en tegenwoordig dvd’s, van
historische speelfilms liet zien - stuitte ik op een aantal problemen. De
leerlingen gingen er enthousiast voor zitten, maar na een half uur begonnen ze
toch wat onrustiger te worden. Zeker bij lange speelfilms met ‘trage scènes’
deed zich dit voor. Een tweede knelpunt was dat leerlingen vooral de les
beleefden als het kijken naar een ‘spannende film’ keken, terwijl het mij ook om
de historische inhoud ging. In de derde plaats zagen leerlingen zaken die ik
niet belangrijk vond en onderdelen uit de film die ik wilde bespreken, waren de
meeste leerlingen niet of nauwelijks opgevallen. In de bespreking waren het
natuurlijk ook altijd dezelfde leerlingen die meededen.
Dus dat was de uitdaging: leerlingen gericht laten
kijken, waarbij alle leerlingen betrokken worden en waarbij ‘beeldvorming van
het verleden door speelfilms’ voorop stond. Natuurlijk wilde ik niet dat met
het oplossen van de problemen de kracht van de speelfilm, een motiverend
onderwijsmedium, onderuit werd gehaald.
Effectieve
instructie
In mijn ‘gewone’ lessen
had ik inmiddels veel plezier en nut ondervonden van de aanpak die in de
literatuur wordt omschreven als ‘ directe’ of ‘ effectieve instructie’.[1]
In deze lesbenadering heeft de docent nog de touwtjes redelijk strak in handen,
maar is zijn instructie/uitleg erop gericht om zoveel mogelijk leerlingen, op
een actieve wijze te laten leren. Ideaal voor leerlingen die veel structuur,
aanmoediging en controle nodig hebben: mijn VMBO-KB/GT-onderbouwgroepen. In de
loop van de jaren heb ik voor hen bij diverse speelfilms de principes van
‘effectieve instructie’ verwerkt in opdrachtenbladen, waarvan ik nu het
voorbeeld bij de speelfilm Daens bespreek. Alle opdrachten bespreken zou hier te
ver voeren. Ik beperk me tot de instructie voordat de film wordt getoond, één
serie opdrachten rondom een bepaald filmfragment en de afsluiting van de
opdrachten.
Voorbereiden
Voordat ik met deze opdrachtenbladen werkte, gaf ik een
mondelinge toelichting op wat de leerlingen te wachten stond. Daarbij merkte ik
dat leerlingen iedere keer na een filmfragment weer aan die introductie
herinnerd moesten worden. De leerlingen gingen meestal zo op in het verhaal en
de personages van de film dat ik aan het herinneren en herhalen bleef. Dat hield
de les op en zorgde voor een onprettige werksfeer. Leerlingen kregen het idee
dat ze dom waren, omdat ze steeds maar weer de instructie vergaten. In feite was
dit gedrag een compliment voor de keuze van de film. Leerlingen vonden de film
zo boeiend dat al het andere daarbij vergeten werd.
Door de toelichting (zie figuur 1) op het opdrachtenblad te
zetten, konden - met een simpele verwijzing naar de instructie - de leerlingen
zelf het doel, de inhoud en de werkwijze voor de geest halen.
De mondelinge toelichting werd niet geschrapt, want juist
VMBO-KGT-leerlingen hebben baat bij een variërende herhaling. De instructie werd
binnen korte tijd met verschillende werkvormen en uiteenlopend
onderwijsmateriaal enkele keren voor het voetlicht gebracht: schriftelijke
instructie, mondelinge toelichting door docent, mondelinge herhaling door
leerlingen, gebruik van afbeeldingen (zie verderop) en een schema op het
schoolbord.
De instructie oogt niet spectaculair, maar het meerwaarde
van het onderwijs zit soms in kleine details.
Als leerlingen weten dat ze hun naam op het
opdrachtenblad moeten schrijven, weten ze dat ze persoonlijk kunnen worden
aangesproken op hun werk.
Door aan het eind van het opdrachtenblad nogmaals
leerlingen hun naam in te laten vullen, worden ze hier aan herinnerd. Bij het
nakijken scheelt zo’n naamsvermelding aan het slot van de opdrachten de docent
ook weer het terugbladeren naar het begin om te zien van welke leerlingen de
opdrachten ook al weer waren.
Figuur 1
Naam:
_________________________________________________ klas: 1
___PRIVATE
‘DAENS’
Wat je vooraf moet weten
We gaan kijken naar een groot gedeelte van de film
‘Daens’. Het is een spannende film met gedeeltes waar je erg om kunt
lachen, maar ook met stukken waar je over na moet denken.
De film is te lang om alles te
bekijken, daarom gebruiken we alleen de spannende stukken en de
gedeeltes waarvan je veel kunt leren.
In de film worden een aantal dingen uit het
geschiedenisboek behandeld. Je snapt de film beter, als je uit Sfinx VM1
het volgende leest:
Hoofdstuk 8, De industriële revolutie.
bladzijde 118 en 119, paragraaf 8.1, Alles uit
de machine
bladzijde 124 en 125, paragraaf 8.4, Welke
gevolgen had de vraag naar arbeiders?
bladzijde 126 en 127, paragraaf 8.5, De vraag
naar huizen.
bladzijde 128 en 129, paragraaf 8.6, De vraag
naar rechtvaardigheid.
Maar als je naar de film kijkt en de
opdrachten goed maakt, dan snap je het schoolboek – en dus de toets
straks - ook beter.
Het is de bedoeling dat we van de film wat
leren, daarom moet je goed kijken en er opdrachten bij maken. Om te
zorgen dat dat goed gaat, is het volgende belangrijk:
1)
Doe altijd precies wat in de hokjes staat. Het vooraf lezen van
de opdrachten zorgt er voor dat je weet waar je op moet letten.
2)
Probeer tijdens het kijken geen antwoorden op te schrijven, dan
mis je misschien andere belangrijke dingen van de film.
3)
Schrijf de antwoorden netjes met potlood op. Eventuele fouten
kun je dan later netjes en makkelijk verbeteren.
De vragen en antwoorden met een ! moet je
leren voor de toets.
|
De instructie is in de
eerste plaats motiverend. Een klas vindt een speelfilm veelal al motiverend
genoeg, maar door expliciet te vertellen dat de film spannende en humoristische
fragmenten bevat, wordt dit concreter gemaakt. Leerlingen die hun uitdaging
zoeken in de inhoud worden ook bediend door de vermelding dat over een aantal
filmgedeeltes nagedacht moet worden. Dat geeft ook houvast voor die leerlingen
die een aantal fragmenten of opdrachten moeilijk vinden. Met de opmerking dat er
straks nagedacht moet worden krijgen de leerlingen wat meer vertrouwen. Dat
wordt versterkt door van de leerlingen te vragen om antwoorden met potlood op te
schrijven. Dat maakt het corrigeren makkelijker, maar geeft leerlingen vooral
het idee dat ‘fouten maken mag”. In de instructie wordt daarmee gewerkt aan
veiligheid, vertrouwen en verwachtingen.
De motivatie zit ook op
een ander vlak: door expliciet te verwijzen naar het schoolboek en de toets
(proefwerk) wordt voor leerlingen helder dat de komende lessen niet alleen maar
‘leuk’ video wordt gekeken. Daarnaast worden leerlingen niet overvraagd: door
een uitroepteken bij die opdrachten te plaatsen die terugkomen op de toets
kunnen leerlingen gericht zich op het proefwerk voorbereiden. Dit alles wordt
versterkt door de uitdrukkelijke vermelding dat ‘we van de film wat leren’.
Door de aansluiting bij
het lesboek wordt ook een verbinding gelegd met de voorkennis van leerlingen. De
inhoud van de film staat niet los van de andere lesinhouden en leerlingen
krijgen verschillende aanknopingspunten (film en schoolboek) om dezelfde
informatie vast te leggen in hun geheugen en vervolgens weer op te roepen.[2]
De leerlingen krijgen
vanaf de eerste videoles in de brugklas dit type opdrachtenbladen. Aan het eind
van leerjaar 1, als ze met ‘Daens’ werken, zijn ze dan volledig gewend aan deze
aanpak. Dat geeft de mogelijkheid om een groep leerlingen geheel zelfstandig met
de opdrachten en de video te laten werken. De opdrachtenbladen bereiden hen dus
ook voor op zelfwerkzaamheid.
Van belang blijft de
instructie met de leerlingen te bespreken en bij een eerste gebruik samen met
het de procedure te oefenen. Door dit bij elke film systematisch te doen, wordt
de instructie vanzelfsprekender en kan steeds sneller direct naar de film toe
worden gegaan. Dit geldt met name voor de passage waarin staat dat niet de
gehele film wordt getoond. Leerlingen vinden het vaak heel vervelend dat een
film wordt onderbroken, soms omdat de film boeiend is, soms omdat ze liever film
kijken dan opdrachten maken. Door dit vooraf al aan hen duidelijk te maken,
kunnen de discussies in de les daarover snel afgekapt worden.
Het belangrijkste van
de instructie is dat leerlingen eerst de opdrachten bij een fragment lezen en
dan pas het fragment gaan/mogen bekijken. Leerlingen kijken dan gericht, wat het
leerresultaat versterkt. Dit betekent ook dat leerlingen tijdens het kijken
eigenlijk niets op mogen schrijven. Enerzijds is dit niet meer nodig, want
doordat ze de opdrachten vooraf weten, lukt het hen makkelijker om na afloop van
het fragment de antwoorden op de opdrachten te noteren. Anderzijds missen de
leerlingen door deze aanpak niets van de film. Veel leerlingen zijn zo
opdrachtgericht dat ze vooral geïnteresseerd zijn in de opdracht zelf (dat
betekent veelal geen huiswerk) en niet in het leereffect wat de opdracht beoogt.
Door hen erop te wijzen dat tijdens het kijken niets opgeschreven mag worden,
wordt dit tegen gegaan. Het blijft wel zaak dat de docent tijdens het vertonen
van de film hier op let.
Aandacht richten
Figuur 2 laat een
gedeelte van het opdrachtenboekje (negen pagina’s) zien. De opdrachten zijn
gecentreerd rond verschillende filmscènes. Rondom zo’n scène is een vaste opbouw
van instructie en opdrachten. Wat in de eerste plaats opvalt, is de vormgeving.
Door gebruik te maken van ruime invullijnen en afbeeldingen ziet het
opdrachtenblad er aantrekkelijker uit dan het gemiddelde werkblad. De
afbeeldingen verwijzen direct naar de activiteiten die de leerlingen geacht
worden te doen: lezen, schrijven en kijken.
Als de leerlingen de
vragen 1 t/m 6 bij filmfragment 1 hebben gemaakt, krijgen ze de opdracht om de
volgende opdrachten te bestuderen. Daaraan voorafgaand lezen ze wat er in de
film is gebeurd tussen de fragmenten 1 en 2. Dit levert in de eerste plaats de
voorkennis voor de leerlingen op om het fragment te plaatsen en anderzijds
houden zij zo greep op het ‘verhaal van de film”. In de derde plaats voorkomt de
beschrijving dat leerlingen vragen ‘Maar, wat slaan we nu over in de film?”
Als de leerlingen de
opdrachten hebben gelezen, worden ze voorbereid op de eerste scène van de film
(man aan de telefoon), zodat ze precies weten waar ze in de film ‘vallen’.
Doordat in de
aanwijzingen precies het begin en het eind van het fragment wordt vermeld, is
het makkelijk voor de docent, en later voor zelfstandige en verantwoordelijke
leerlingen, om snel het bewuste fragment op de dvd of video te traceren.
De opbouw en de inhoud
van de opdrachten zijn erop gericht om de leerlingen voor te bereiden op het
leren. Hun aandacht wordt enerzijds gericht op datgene wat de docent belangrijk
vindt en anderzijds op die filmscènes die in emotionele zin veel stof zal doen
opwaaien (dood van jongetje en het uiteenslaan van de demonstratie). Om dit te
bereiken zijn een aantal opdrachten strak voorgestructureerd, zodat leerlingen
nog gerichter naar het gewenste antwoord worden gestuurd. In klassen met een
hoger niveau zal zo’n strakke aanpak niet nodig zijn.
Figuur 2
|
FILM GEZIEN deel 1?
MAAK DE VRAGEN 1 t/m 6
VRAGEN GEMAAKT? |
|
LEES: het stuk Daens deel 2 t/m
vraag 13. |
|
|
Daens deel 2.
Priester Adolf Daens is erg geschrokken van de
toestanden in de textielfabrieken in Aalst. Hij schrijft erover in de
krant van zijn broer Pieter. Daardoor begint de Belgische regering een
onderzoek. In de textielfabriek komt een ‘Inspectiecommissie’ op bezoek. |
|
|
7. |
Wat gebeurt er met de kinderen in de fabriek? Leg
uit waarom |
|
De kinderen worden |
|
|
omdat |
|
|
|
|
|
8. |
Waarom lukt het fabrieksmeisje (Nette) het niet om
te vertellen wat er in de fabriek aan de hand is? Noem drie dingen.
|
|
1)
|
|
|
|
|
2)
|
|
|
|
|
3)
|
|
9. ! |
In de toneelvoorstelling wordt een gezin gespeeld.
Wat voor soort gezin en waar kun je dat aan zien?
|
|
Een |
|
gezin , omdat
|
|
|
|
|
|
|
|
10. |
Waarom stoppen de vrouwen met werken? |
|
|
|
|
11. |
Waarom gaan de vrouwen in optocht door de stad? |
|
|
|
|
12. ! |
Hoe reageert de politie op de optocht van de
vrouwen door de stad. Leg ook uit waarom ze zo reageren. |
|
De politie |
|
|
omdat |
|
|
|
|
|
13. |
Denk je in: Jij bent commissaris van politie in
Aalst. Zou jij de politie hetzelfde laten doen als wat in de film
gebeurt? Leg je antwoord uit. |
|
Ja / Nee , omdat |
|
|
|
|
|
|
|
In het begin zien we de fabrieksdirecteur aan de
telefoon. Hij hoort dat de Inspectiecommissie zijn fabriek komt
controleren. |
|
$ |
GELEZEN? |
|
|
BEKIJK DE FILM deel 2
(vanaf 0.35.43 tot 0.52.44) |
|
FILM GEZIEN deel 1?
MAAK DE VRAGEN 7 t/m 13.
VRAGEN GEMAAKT? |
|
LEES: het stuk Daens deel 3 t/m
vraag 20. |
Daens deel 3.
Na heel veel problemen mogen ook de arbeiders bij
de politieke verkiezingen op iemand stemmen.
Daens wil in het parlement proberen om het leven
van de textielarbeiders te verbeteren. Hij stelt zich daarom
verkiesbaar. Zijn grote tegenstander is Charles Woeste, die weinig wil
veranderen. Charles Woeste is rijk en praat vaak met de koning en de
kerkbestuurders. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Einde Figuur 2
Beeldvorming en
inleving
De opdrachten voor
VMBO-GT in figuur 2 zijn vooral beschrijvend van aard, waarbij leerlingen hun
eigen mening geven. In de opdrachten wordt toegewerkt naar de ‘beeldvormende’
opdracht 13. Leerlingen moeten zich daarbij inleven in het standpunt van de
commissaris van politie van Aalst.
In ‘Daens’ wordt de
tegenstelling tussen ‘goed en kwaad’ tussen ‘rijk en arm’ tussen ‘socialist en
conservatief’ zwaar aangezet. Dit maakt de mogelijkheid tot identificatie voor
de leerlingen heel groot. De nuance wordt in de film echter zelden gezocht. Zo
wordt een beeld gecreëerd van een uitgebuite arbeidersgroep die overgeleverd is
aan de luimen van de harteloze bezittende klasse.
Leerlingen schrijven in
eerste instantie dan ook bijna allemaal dat zij als commissaris van politie
nooit de opdracht zouden geven om de demonstrerende arbeidsters met sabels uit
elkaar zouden laten slaan.
Bij de behandeling van
de opdrachten, kan dan vervolgd worden met:
“Is dit antwoord nu van
de commissaris van politie of een antwoord van een leerling die denkt dat hij de
commissaris is? Stap nu even helemaal uit de hedendaagse wereld en zorg dat je
de commissaris bent. Wie is je baas, hoe denk je over de socialisten, wat
vind je ervan dat arbeiders zomaar belangrijke en rijke mensen lastig vallen,
wat vind je ervan dat de demonstranten niet naar de politie luisteren?”
Zo’n aanpak maakt de
leerlingen bewust van de verschillende stappen die je moet zetten om echt tot
inleving te komen. Dat kan alleen maar als ze zich enerzijds bewust zijn van hun
eigen rol en houding en anderzijds van het beeld wat door de film, inhoud,
montage, opbouw en muziek, wordt opgeroepen.
Daarmee is ook een
beperking van dit type opdrachtenblad aangegeven. Niet alles is in schriftelijke
opdrachten te vatten. Juist het gesprek tussen leerlingen onderling en van
leerlingen met de leraar geeft een verdieping aan van de individueel verwoorde
opvattingen. Daarbij komt dat VMBO-GT leerlingen vaak makkelijker praten dan in
schriftelijke vorm iets bondigs kunnen vastleggen. De ervaring echter met ‘Na
het fragment, praten we erover’ leidt vaak tot een gemakzuchtige houding van de
leerling. De combinatie van een gerichte opdracht en een verdiepend gesprek
leidt tot een beter resultaat. Daarbij wordt een leerling zich bewust van de
beeldvorming waartoe een speelfilm oproept, maar ook tot het beeld dat een
videoles meer is dan alleen naar een spannende film kijken.
[1]
In Nederland hebben vooral Simon Veenman en Sebo Ebbens ‘effectieve
instructie’ beschreven in praktische lessituaties:
Ebbens, S.O.,
Ettekoven, S. & Rooijen, J. van (1996). Effectief leren in de les.
Basisvaardigheden voor docenten. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Ebbens, S. &
Ettekoven, S. (2000). Actief leren. Bevorderen van
verantwoordelijkheid van leerlingen voor hun eigen leerproces.
Groningen: Wolters-Noordhoff.
Veenman, S., Boer,
G. de (Eds.), Bakermans, J., Franzen, Y. & Hoof, M. van (1997).
Effectieve instructie in het voortgezet onderwijs: Leren onderwijzen met
behulp van het directe-instructiemodel. Amersfoort: CPS.
Veenman, S.
(1998). Leraargeleid onderwijs: directe instructie. In: Vermunt, J.D. &
Verschaffel, L. (Eds.). Onderwijzen van kennis en vaardigheden.
Onderwijskundig Lexicon, Editie III, pp. 27-47. Alphen aan den Rijn:
Samson.
[2]
Voor informatieverwerkingstheorieën zie, naast Ebbens (2000), o.a.:
Boekaerts, M. &
Simons, P. R-J. (1995). Leren en instructie. Psychologie van de
leerlingen en het leerproces. Assen: Van Gorcum (2e
druk).
Gagné, R.M. (1978).
Hoofdzaken uit de leertheorie
voor onderwijsgevende.
Groningen: Wolters-Noordhoff.
Joyce, B. & Weil, M.
(1980). Strategieën voor onderwijzen. Theorie in praktijk.
Apeldoorn: Van Walraven. (1e druk 1972 New Jersey: Prentice
Hall)
Veen, T. van der &
Wal, J. van der (1994). Van leertheorie naar praktijk. Groningen:
Wolters-Noordhoff.
|