
Hans Spikmans (2025). Germania Inferior. Cartobibliografie
van de zeventien provincies der Nederlanden 1548-1831. Uitgever
Hans Spikmans, Kessel (NL), 2025. Twee delen, XIII + 1.096
pagina’s, 410 landkaarten, prenten, bibliografie, registers.
Grootformaat hardcover: 230 x 320 mm (geopend 460 x 320 mm).
Genaaid gebonden, voorzien van leeslinten, omslag bedrukt met
goudfolie. ISBN 978-90-903-8956-1; € 279,50.
www.germania-inferior.nl
.
Germania Inferior. Cartobibliografie van de zeventien provincies
der Nederlanden 1548-1831.
Germania Inferior of lager gelegen Germania was tussen 85 n.C.
en de 4de eeuw n.C. de benaming voor een Romeinse provincie
tussen de Rijn en de Noordzee, met Keulen als hoofdstad. Daar
hoorden bij: Nederland ten zuiden van de Rijn, een deel van
België, heel Luxemburg en het deel van Duitsland ten westen van
de Rijn.
Daar gaat het hier niet over, maar wel over de 17 provincies,
dus ook die boven de Rijn, met Brussel als hoofdstad.
Inhoud
Germania Inferior. Cartobibliografie van de zeventien provincies
der Nederlanden 1548-1831.
Het is een indrukwekkende collectie van 410 historische landkaarten uit de periode 1548-1831, waarvan 80 nieuwe die niet eerder beschreven zijn. De auteur heeft ook ca. 200 nieuwe ‘staten’/aanpassingen van al bestaande kaarten ontdekt. Deze zijn van belang om de juiste leeftijd van de kaart te bepalen.
Spikmans noemt de tijd van de Tachtigjarige Oorlog en de
bloeiperiode daarna de interessantste uit onze geschiedenis (p.
VIII). Ik vind de periode daarvoor, de tijd van de Bourgondiërs
en van Karel V, interessanter: na hem begon de onrust met de
Beeldenstorm (1566), de komst van Alva (1567), de onthoofding
van Egmont en Horne (1568), de vlucht van tienduizenden uit de
Zuidelijke Nederlanden naar het Noorden.
Toen Karel V de Nederlanden erfde, gaf hij aan Jacob van
Deventer de opdracht om ze in kaart te brengen met behulp van de
in Leuven uitgevonden ‘driehoeksmeting’.
De eerste kaarten hadden o.a. als titel: ‘Germania Inferior’.
Vandaar de titel van dit boek. De auteur verdeelt zijn
levenswerk in vier bewust uitgekozen periodes: het ontstaan van
de Nederlanden (1363-1543), de korte periode van de
eenheidsstaat (1544-1579), de scheiding van noord en zuid
(1580-1648), de evolutie tussen 1648 en 1831. 1543 was het jaar
waarin alle 17 provincies onder één bestuur kwamen met Brussel
als hoofdstad. 1648 was het jaar van de juridische scheiding.
De inleiding begint in 1363 met Filips de Stoute, hertog van
Bourgondië, die in 1369 trouwde met de Vlaamse (maar wellicht
Franssprekende) Margaretha van Male. Na de dood van zijn
schoonvader werd hij ook graaf van Vlaanderen. De aanwinsten van
de andere hertogen, graven, koningen en één keizer worden ook
opgesomd en overzichtelijk weergegeven in een tabel en op een
kaart (p. 8-9).
We krijgen ook uitleg over het bestuur, de economie, de
cartografen van elke periode. De economie was van levensbelang
voor de cartografie: koperplaten en papier waren zeer duur en
daardoor floreerde de cartografie in de steden waar welvaart
was. Vandaar ook de verschuiving van de Italiaanse steden naar
Brugge, vervolgens naar Antwerpen, vandaar met de vlucht van de
welgestelde zuiderlingen en kunstenaars naar Amsterdam, dat toen
zijn Gouden Eeuw beleefde met kaartenmakers zoals Blaeu en
Hondius. Daarna was Parijs aan de beurt, met dank aan
cartografen uit de 17 provincies.
In de 18de eeuw kwamen er schoolkaarten en schoolatlasjes, met
dank aan de Jezuïeten. Die kaarten waren wel hulpmiddelen voor
de leraren aardrijkskunde. Voorbeelden hiervan zijn de kaarten
231, 233, 271, 279, 321. Voor de reizigers waren en kaarten en
kleine atlasjes.
Na de zeer uitvoerige inleiding bespreekt Spikmans de
cartografie in Italië, Frankrijk en in de Nederlanden. Hij zegt
ook aan welke criteria een kaart moet voldoen (p. 55) en welke
daar niet aan beantwoorden (p. 57). Die inleiding volgt ook nog
eens in het Engels (p. 59-89).
Vanaf p. 93 krijgen we de echte cartobibliografie, gelukkig in
chronologische volgorde, met kaarten gemaakt tussen 1548 en
1831, deze laatste op p. 966-967. Bij alle kaarten worden de
ontwerper, tekenaar, graveur, uitgever, privilege, schaalstokken
en afmetingen vermeld en de literatuur die erover verschenen is.
Het valt me op dat vele trotse makers graag beweren dat hun
kaart accurater is dan die van hun voorgangers.
In het begin waren kaarten inderdaad minder precies. Geregeld
werd er ook plagiaat gepleegd, wat de auteur aantoont op p.
43-45 met de kaarten 126 en 127.
Op vele kaarten staan ook figuren : schepen, maskers, personen,
wapenschilden, stadszichten, iets wat we vandaag niet meer
kennen. Kaarten waren kunstwerken, geen hulpmiddelen voor de
leraar aardrijkskunde of voor de reizigers. Vaak hadden ze de
vorm van een leeuw, de Leo Belgicus. Die leeuw is dikwijls
liggend afgebeeld, zodat het noorden rechts ligt en het zuiden
links. Aan de bovenzijde lag dan de zee met allerlei figuren.
Door die ligging wordt de interpretatie van de kaart voor ons
bemoeilijkt.
Hoewel de Nederlanden in 1648 uiteenvielen, bleven er tot 1831
kaarten van bestaan. Spikmans geeft daarvoor verschillende
redenen: Frankrijk had in 1633 voorgesteld om de Zuidelijke
Nederlanden te verdelen tussen Frankrijk en het Noorden. In 1748
eindigde die Franse veroveringsdrift voorlopig met de Vrede van
Aken.
Maar in 1792/95 veroverden de Fransen toch de Nederlanden en
bleven er de baas tot 1815.
In 1672 verscheen in Parijs de eerste kaart (kaart 132) waarop
de grens tussen Noord en Zuid duidelijk was aangegeven.
Een tweede reden was de grote vlucht van zuiderlingen naar het
noorden: ca. 150.000 op 2 miljoen. Zij hoopten op de hereniging
en op hun terugkeer, maar op de politiek hadden ze weinig
invloed. Een derde reden was dat de bevolking begreep dat de
scheiding nadelig was voor de internationale concurrentie met
Frankrijk. Een vierde reden was dat het produceren van
koperplaten erg duur was en dat ze daarom vele jaren ongewijzigd
in de handel bleven. Een laatste reden was dat in buitenlandse
atlassen, vooral Franse en Engelse, de Nederlanden in hun geheel
werden weergegeven op één blad.
Bij een aantal kaarten zie je wel dat vele steden en gemeenten
niet liggen waar ze nu liggen, b.v. p. 110-111: Antwerpen ligt
daar bijna op dezelfde noorderbreedte als Breda, terwijl het 50
km ten zuiden daarvan ligt.
Kleine dorpen of gehuchten staan er soms wel op, bepaalde steden
niet: b.v. p. 644-645, 768-769, 774-775, 830-831, 858, 942:
Tielen, Sint-Lenaerts , Ravels-Eel en Arendonk wel, Turnhout
niet.
Na de kaart van 1831 volgen nog kaarten van de Romeinse
Nederlanden voor de periode van 362 tot 408 met de toenmalige
volksstammen. Die kaarten dateren uit de 16–18de eeuw, de eerste
uit 1584.
Dan komen de bijlagen: een register van de kaarttitels, een
indrukwekkende lijst van de geraadpleegde bibliotheken over heel
de wereld, een register met de namen van de kaartenmakers en van
de belangrijke personen, de geraadpleegde literatuur en
eindnoten.
Beoordeling
Dit boek is een staaltje van geschiedschrijving, van kunst en
van zorgvuldigheid tegelijk, zoals je er nog zelden een te zien
krijgt in deze haastige tijden. Ik bekijk altijd de weinige oude
kaarten op kunstbeurzen zoals Antica Namur, Hasselt Fine Art,
Brafa en Tefaf, maar daar zijn het enkel losse kaarten, zonder
enige toelichting. Hier zitten er 410 in twee stevige kaften met
vakkundige uitleg. De kaarten zijn duidelijk weergegeven en een
genot voor het oog. Het geheel straalt grote klasse uit.
Kennis van het Latijn, Italiaans, Frans en Duits komt goed van
pas, evenals een vergrootglas. Er staan wel vertalingen bij. Wie
interesse heeft voor de geschiedenis van de Nederlanden of als
heemkundige voor zijn/haar eigen stad of gemeente, zal aan deze
boeken veel deugd beleven.
De twee delen samen wegen 6,3 kilogram.
© Jef Abbeel maart-april 2025
www.jefabbeel.be