Garrie van Pinxteren (2024). Verplicht gelukkig. Dagelijks leven in een communistische heilstaat.
Uitgeverij Pluim, Amsterdam/Antwerpen, augustus 2024. Paperback, 206 pagina’s, 12 x 20 cm.
ISBN 978-94-933-3983-5, € 20.

Verplicht gelukkig. Dagelijks leven in een communistische heilstaat

De schrijfster studeerde Chinees, kwam in 1982 aan in China, werd er in 2001 correspondente voor de NRC en de NOS en woonde sinds 2018 tot 2024 opnieuw in China. Ze zag hoe het land steeds onvrijer werd.

Verplicht gelukkig. Dagelijks leven in een communistische heilstaat

Jef Abbeel

Xi heeft alle macht naar zich toe getrokken, hij controleert alles en voor het eerst sinds Mao worden mensen weer opgeroepen om elkaar te verklikken. In 29 hoofdstukjes beschrijft ze diverse aspecten van het leven daar.

Ze begint in Liangjiake, het dorp in de provincie Shaanxi, waar Xi tijdens de Culturele Revolutie zeven jaar lang (1969-1976) in een grot verbleef. In 1968 was zijn vader afgeranseld en gevangen gezet. Nu is dat dorp een bedevaartsoord vol camera’s. De Chinezen hebben een app op hun telefoon: daarmee bestuderen ze de leer van Xi en worden ze ook in de gaten gehouden.
Het lidmaatschap van de CPC biedt aan de 97 miljoen leden vele voordelen: toegang tot de universiteit, reisjes naar het buitenland, een betere baan. In de filmzalen en op school wordt het leger verheerlijkt en de VS afgeschilderd als schuldige voor de oorlog in Oekraïne (p. 28). Die propagandafilms bereiden de Chinezen voor op de inval in Taiwan.

Ook na de afschaffing van de éénkindpolitiek willen de meeste Chinezen maar één kind: er zijn problemen met melkpoeder, de kinderopvang en de bijlessen nadien zijn te duur. De bevolking daalt dus, hoewel de overheid de ouders nu aanspoort om twee à drie kinderen te krijgen.
Telecom-bedrijven zoals China Mobile moeten de gezichten van hun 900 miljoen klanten scannen als ze een simkaart kopen. Bovendien wordt ook steeds meer de stem opgeslagen. Hotels, banken, de metro, de treinen en de vliegtuigen werken er ook aan mee. Maar de meeste Chinezen hebben er geen enkel probleem mee.

Corona heeft weinig veranderd in de omgang met wilde dieren, hoewel die waarschijnlijk covid-19 overgebracht hebben van vleermuizen op de mens: er zijn wasbeercafés en ijsbeerhotels waar bezoekers en toeristen deze dieren kunnen ontmoeten(p. 49-52).
De schrijfster bezoekt ook Xinjiang: daar zitten 1,5 miljoen Oeigoeren - meer dan 10% dus - in heropvoedingskampen. 65% van de moskeeën zijn vernield of beschadigd, vooral sinds 2017. De bevolking wordt er verplicht gelukkig te zijn. De overheid vernietigt bewust de Oeigoerse cultuur. Toch steunen vijftig islamitische landen het Chinese beleid (p. 59-67).

Het Zweedse H&M wil geen katoen uit China wegens de dwangarbeid in Xinjiang, waar 20% van het wereldwijde katoen vandaan komt. Chinezen begrijpen H&M niet en geloven niet dat er dwangarbeid is (p. 106-108).

De auteur bezoekt ook de Naxi, ca. 325.000 bergbewoners in Sichuan en Yunnan, één van de 56 minderheden. Op school wordt enkel in het Mandarijn les gegeven. Het toerisme zorgt er wel voor werk en inkomen.

Slechts 20% van de Chinezen woont en werkt nog op het platteland. Het dorpsbestuur beslist er collectief wat er met de grond gebeurt.

In Hongkong heeft China stevig ingegrepen: de persvrijheid is zo ingeperkt, dat het op dat vlak van de 18de plaats op de wereldranglijst naar de 158ste getuimeld is. Duizend journalisten zitten nu zonder werk omdat hun media verdwenen zijn (p. 81-82). Aan de universiteiten wordt de sfeer steeds onvrijer voor studenten en professoren. Het vak ‘Maatschappijleer’, met kritiek op o.a. Tian-an-Men 1989, is afgeschaft en vervangen door ‘Burgerschap’, dat vaderlandsliefde promoot en geen ruimte laat voor discussie of debat. Sinds 2019 zijn al veel Hongkongers vertrokken. Ook in het buitenland worden ze geïntimideerd door de CPC (p. 81-94 en 116-122).

Taiwan dan: tussen 1958 en 1978 vuurde China al 500.000 granaten, gevuld met propaganda, af op het eiland Kinmen, één van de 168 eilanden van Taiwan. Soms waren er wel die ontploften. De pogingen om Taiwan te heroveren zijn dus niet nieuw. Sinds Xi zijn ze sterk toegenomen. Er is ook een minderheid die wel bij China wil aansluiten (p. 97-99).

China claimt 90% van de Zuid-Chinese Zee. Het heeft er militaire bases aangelegd, o.a. op de Spratly-eilanden, die ook opgeëist worden door Taiwan, Maleisië, Brunei, Vietnam en de Filippijnen en die volgens het internationale zeerecht en volgens het Hof van Arbitrage niet bij China horen. Uit deze zee komt 12% van de wereldwijde vis, er liggen belangrijke scheepvaartroutes, er is olie en gas te vinden. De VS eisen er vrije doorvaart (p. 110-115). China eist ook de Diaoyu- of Senkaku-eilanden op. Ze liggen 170 km ten noordoosten van Taiwan. Japan bestuurt ze sinds 1895, uitgezonderd tussen 1945 en 1972, toen ze onder Amerikaans gezag vielen. Ook hier liggen scheepvaartroutes, visserijgronden, olie en gas. Op school leren alle Chinese kinderen dat beide eilandengroepen Chinees zijn (p. 127-128).
De Chinese overheid en het leger geven hoge salarissen aan hackers, die ‘vaderlandslievende aanvallen’ uitvoeren op westerse bedrijven en instellingen. China levert hen nooit uit. Via spionage wil China zo snel mogelijk de wereldtop bereiken (p.130-136).

Seks is in China een thema waar je niet zomaar over mag schrijven. Tot 1997 was seks-buiten-het-huwelijk bij wet verboden. Sinds 2019 worden prostituees niet langer naar heropvoedingskampen gestuurd. Nu is seks voor (of zonder) het huwelijk bijna de algemene regel geworden onder jongeren. Homohuwelijken blijven verboden (p. 143-148).

De gaokao is het eindexamen dat beslist of 10 miljoen scholieren naar een goede of minder goede universiteit mogen. Zes jaar lang bereiden ze zich daarop voor, ook met dure bijlessen en elke dag drie uur huiswerk. Slechts 1% mag naar een topuniversiteit, 3 miljoen mogen naar geen enkele universiteit. De schrijfster zegt er niet bij dat slechte uitslagen jaarlijks tot grote aantallen zelfmoorden leiden. Ook voor de beste middelbare scholen is er een toegangsexamen. Gamen wordt door de overheid ingeperkt tot anderhalf uur per dag. Privéscholen voor bijlessen zijn succesvol, maar worden door de overheid tegengewerkt. 25% van de gezinsbudgetten gaat naar onderwijs (p. 163).
De werkloosheidscijfers voor stedelijke jongeren met een universitair diploma zijn momenteel zeer hoog.
Veel (welgestelde) jongeren kiezen nu voor ‘tangping’ of platliggen: d.w.z. zo weinig mogelijk werken en zo weinig mogelijk geld uitgeven om een rustiger leven te leiden. De CPC keurt dat stellig af. De wil om hard te werken tref je nog wel aan bij jongeren van het platteland: die werken soms van 9 tot 24 u (p. 175-177).

Het gebruik van camera’s is algemeen, dus ook in de klaslokalen. Leraren die afwijken van de leer van Xi zijn dus makkelijk op te sporen. Scholieren en studenten spelen daardoor niet met hun gsm tijdens de les. In Taiwan hangen er geen camera’s in de klassen. Enkel jongeren met een VPN (snelle en veilige internetverbinding) weten nog dat in 1989 een opstand werd neergeslagen: die wordt overal verzwegen. En zelfstandig denken doen weinig jongeren (p. 182-183).

In haar afscheidswoord zegt de schrijfster dat de Olympische Spelen van 2008 tijdelijk voor meer vrijheid en openheid zorgden, maar dat Xi daar vanaf 2013 weer een einde aan maakte. Nu worden journalisten weer overal gecontroleerd door ‘stillen’ en academici krijgen de raad niet met buitenlanders te spreken. Er komen ook steeds minder buitenlanders op bezoek en kinderen wijzen ze weer na zoals in 1982. Toen was alles nog op de bon: rijst, olie, fietsen. Er was honger. Nu is er overal meer rijkdom. De grote groei is helaas voorbij: groei staat voor Xi niet meer op één, veiligheid wel. Xi bereidt zich voor op een oorlog met de VS. Hij denkt dat de VS niet zullen tolereren dat China Amerika overvleugelt. Hij wil dat de wereld afhankelijk wordt van China, maar China onafhankelijk van de wereld.

Beoordeling
De schrijfster benadert op een luchtige, maar wel kritische manier zeer uiteenlopende thema’s die representatief zijn voor de Chinese maatschappij en politiek. Eenzelfde thema staat soms wel op meerdere plaatsen, b.v. de Oeigoeren op p. 59-67 en 106-108; de emigratie uit Hongkong op p. 81-94 en 116-122; minder hard werken op p. 166-170 en p. 175-180.
Soms mis ik cijfers, b.v. over het aantal mensen die Hongkong verlaten of over het steeds hogere budget voor het leger.


In elk artikel staan interviews met Chinezen van alle leeftijden en streken. Van Pinxteren beschikt over een groot netwerk. Haar boek is zeer vlot geschreven en voor iedereen toegankelijk.

 

©Jef Abbeel, november 2024 www.jefabbeel.be