Frits van 0ostrom, De Reynaert. Leven met een middeleeuws
meesterwerk. Met een nieuwe editie van de Middelnederlandse
tekst naar alle bekende bronnen door Ingrid Biesheuvel en Frits
van Oostrom. Amsterdam: Prometheus, 2023.
Ingebonden met leeslintje, geïllustreerd in kleur, 592 p. Bron:
Uitgeverij Prometheus (Publiek domein).
De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk
Er zijn de laatste tijd maar weinig publicaties op het terrein van de Nederlandse literatuurstudie geweest, die niet alleen met zoveel tamtam zijn aangekondigd, maar ook zoveel weerklank gekregen hebben als De Reynaert van Frits van Oostrom. Om te beginnen werd er veel ruchtbaarheid gegeven aan zijn afscheid als hoogleraar, naar aanleiding waarvan het boek verscheen. Van Oostrom hield zijn afscheidscollege op 12 mei 2023 en op exact dezelfde dag verscheen zijn boek, dat maanden eerder al was aangekondigd.
.
Inhoud
De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk
Daarnaast kwam er een intussen haast niet meer te tellen aantal
interviews met de auteur over het boek (zie Youtube) en
verscheen er een bijna eindeloze artikelenstroom op
Neerlandistiek. Natuurlijk was Van Oostrom al een publieke
figuur vóór het verschijnen van het boek., onder meer als
voorzitter van de Nederlandse
canoncommissie. Maar naar aanleiding van het boek en zijn
emeritaat ging Van Oostrom zo intensief op lezingen- en
signeertournees in Vlaanderen en Nederland in boekhandels,
culturele centra, theaters enz., dat we mogen veronderstellen
dat hij intussen geweldig aan bekendheid moet hebben gewonnen.
Terecht overigens, want elk interview zorgt telkens weer voor
verbaal vuurwerk en het boek wordt ook evenzeer terecht de kroon
op zijn wetenschappelijke carrière en zijn schrijverschap
genoemd.
Het Reynaertboek van Van Oostrom heeft als ondertitel Leven met een middeleeuws meesterwerk, en zoals voorspeld kon worden, is het boek zelf ook door iedereen verwelkomd als een meesterwerk. Maar wat maakt dit boek nu zo speciaal en zo uniek, en waarom is het in alle opzichten een meesterwerk? Die vraag is niet één twee drie te beantwoorden. Om te beginnen moet ik signaleren (wat niet op de kaft, maar wel op de titelpagina staat) dat het ook een nieuwe editie van de Middelnederlandse tekst bevat ‘naar alle bekende bronnen door Ingrid Biesheuvel en Frits van 0ostrom’. Zoals iedereen weet, bestaan er twee volledige handschriften van Van den vos Reynaerde: het Comburgse handschrift (1370-1420) en het Dyckse handschrift (rond 1340). Eerdere moderne editeurs, zoals Lulofs, Janssens en Bouwman & Besamusca hadden resoluut gekozen voor het Comburgse handschrift, maar Biesheuvel en Van Oostrom namen weliswaar ook Comburg als grondslag, maar kozen daarnaast voor wat ze de ‘beste lezing’ noemen, en dat bleek in de praktijk vaak die van het handschrift Dyck te zijn. Het spreekt vanzelf dat deze rehabilitatie van het Dyckse handschrift onder vakgenoten discussie heeft uitgelokt. Daar ga ik in deze bespreking niet op in, omdat die discussie wel interessant voer voor vakgenoten biedt, maar voor de gemiddelde leraar niet zo’n aantrekkelijk voedsel is. Wie de discussie wil volgen, kan daarvoor terecht op de website van Neerlandistiek. Ik moet wel zeggen dat ik de woordverklaring van Biesheuvel en Van Oostrom vaak erg minimaal vind. De woordverklaring van Janssens en Uyttersprot (in Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift) stelt me vaak beter in staat om al lezend het Middelnederlands meteen om te zetten in hedendaags Nederlands, wat er per slot van rekening de bedoeling van is.
In zijn ‘woord vooraf’ (door Van Oostrom met een knipoogje ‘proloog’ genoemd) gaat de auteur in op het imago van de vos als een uitzonderlijk intelligent dier. Voor de biologen klopt dit duidelijk niet en Van Oostrom betoogt dat die reputatie van de ‘sluwe’ vos geheel te danken is aan het beeld van de vos in literaire teksten door de eeuwen heen. Bovendien is de Middelnederlandse Reynaert het absolute toppunt van zijn genre. Dat klopt natuurlijk, maar toch lijkt me ook de biologische vos ‘slimmer’ te zijn dan Van Oostrom ons wil laten geloven. Jacob van Maerlant schreef in de tijd van het ontstaan van Van de Vos Reynaerde een dierenencyclopedie, waarin hij beweert dat er geen ‘sluwer dier’ dan de vos bestaat. Een van de bewijzen die hij daarvoor geeft, is het gedrag van de vos, die zich, als hij honger heeft, in de rode aarde wentelt en dan doet alsof hij dood is om de aasvogels te bedriegen. Op die manier probeert hij die vogels in de val te lokken Welnu, dat ‘verhaal’ bleek in 1961 echt waar te zijn: een Russisch biologenteam legde toen op film het beeld vast van een schijndode vos, die een kraai kon verschalken. Als we dat geen ‘slimme streek’ kunnen noemen van een buitengewoon gemeen en bedrieglijk dier, dan doen we de waarheid toch wat geweld aan, vind ik.
In zijn proloog geeft Van Oostrom ook aan welke thema’s in zijn boek worden besproken: in de eerste plaats de betekenis en de interpretatie van de Middelnederlandse Reynaert zelf, in de twee plaats wat het verhaal allemaal heeft losgemaakt bij academici, schrijvers en andere mensen en in de derde plaats het persoonlijke verhaal van Van Oostrom zelf: zijn eigen loopbaan in het vakgebied van de medioneerlandistiek, geprojecteerd tegen de achtergrond van de Reynaert. Deze thema’s bepalen mede de indeling van het boek in drie delen: I. Oud goud, II. De tekst en III. Horizon.
We volgen de drie delen van het boek en beginnen bij ‘Oud goud’. Die titel verwijst naar een serie voor de jeugd, waarin de eerste versie van de Reynaert verscheen, die Van Oostrom als kind leerde kennen. In het hoofdstuk ‘Onderwijzers’ maken we op een nogal anekdotische wijze kennis met een aantal leraren en hoogleraren, die zijn belangstelling voor het werk verder ontwikkeld hebben. Vervolgens ontmoeten we in het hoofdstuk ‘Vlaanderens mooiste’ een aantal figuren, die bewijzen dat men voor de wetenschappelijke studie van de Reynaert vooral in Nederland moet zijn (waarvan deze publicatie nog maar eens het bewijs levert!), maar dat het werk ‘volbloed Vlaams erfgoed is, en dat er zonder Vlaanderen geen Reynaert was geweest’ (p. 83). (Over de Reynaert als Vlaams erfgoed valt natuurlijk nog veel meer te zeggen. We verwijzen daarvoor naar de publicaties van Rik van Daele en van het Reynaertgenootschap.) Ten slotte laat Van Oostrom zien dat het werk nog altijd een ‘levende klassieker’ genoemd mag worden: geen enkel ander werk uit onze literaire canon slaagt erin om vandaag de dag nog zoveel respons op te roepen en zoveel navertellingen en bewerkingen tot stand te brengen.
In het tweede deel komen we eindelijk bij ‘De (originele) tekst’ terecht. Daarin analyseert en interpreteert Van Oostrom zeven hoogtepunten uit het oorspronkelijke verhaal: de proloog, de hofdag, de eerste, tweede en derde indaging, het proces en het eindspel. Hij brengt voor alle scènes telkens alle bestaande interpretaties in kaart en voorziet die van zijn commentaar. Daarbij vergelijkt hij ook zorgvuldig de versie van Willem met zijn Oudfranse bron, de Roman de Renart en die vergelijking leidt telkens tot dezelfde conclusie: Willem maakt bepaalde episodes minstens dubbel zo lang om zijn tekst kleurrijker, beeldender, pregnanter en vooral geestiger dan het origineel te maken. In het tweede deel van zijn roman vertelt hij zelfs een compleet nieuw verhaal, waarvoor hij maar enkele elementen aan de Oudfranse versie ontleent. Vanaf het proces komt vrijwel alles, om met Van Oostrom te spreken, ‘uit Willems koker’. Steeds in gesprek met oudere reynaerdisten formuleert Van Oostrom heel wat nieuwe inzichten in zijn commentaar bij de laatste twee scènes, het proces en het eindspel, die de meeste oorspronkelijke ideeën van Willem bevatten.
In het derde deel verbreedt Van Oostrom zijn ‘horizon’ (titel van dit deel) om apart aandacht te besteden aan de dichter, zijn roman en de figuur van Reynaert zelf. Wie was om te beginnen de dichter? Van Oostrom schetst zijn profiel: We weten dat hij een goede opleiding moet hebben gehad. Hij kende zeker goed Frans, want zijn tekst is gebaseerd op een Frans origineel. Waarschijnlijk kende hij ook Latijn, want er komen Latijnse citaten in voor. Hij was op de hoogte van het rechtssysteem, want hij gebruikt juridische taal. Hij bezat ook Bijbelkennis, want op diverse plaatsen in het verhaal verwijst hij naar de Bijbel. Welnu, kloosters waren in die tijd de enige plaatsen waar mensen een intellectuele opleiding konden krijgen. We moeten die Willem dus in een klooster gaan zoeken. De Oost-Vlaming Willem van Baudelo of Willem Corthals, een cisterciënzer lekenbroeder van de Baudelo-abdij in Klein-Sinaai, blijkt aan alle criteria te voldoen. En toch denkt Van Oostrom dat die man niet in aanmerking komt voor het auteurschap. Voor hem maakt het per slot van rekening niet veel uit wie precies die Willem geweest is: ‘Uiteindelijk gaat het bij literatuur meer om de tekst dan om de schrijver. (…) Niet wie de Reynaert schreef is essentieel, maar dat iemand hem schreef. Deze tekst is tot de toppen van de canon doorgedrongen op zijn eigen kracht, niet geholpen door een grote naam. (…) Laten we daar vooral het mooie van blijven zien.’ (p. 293.)
Onder de titel ‘De roman’ worden de literaire kwaliteiten van Van den vos Reynaerde breed uitgemeten: de structuur, de stijl, de versvorm, de humor en de moraal van het verhaal. Daarbij wordt naar mijn mening wel iets te weinig aandacht besteed aan het parodistische karakter van het werk. Op p. 170 kunnen we lezen dat het verhaal meer een ‘maatschappelijke satire’ is dan een ‘literaire parodie’. Op p. 280 heet het dan, dat Willems tekst ‘geregeld speelt met de conventies van de ridderroman’, maar wat verder lezen we, dat deze ‘parodistische dimensie ‘ in het Oudfrans veel nadrukkelijker aanwezig is dan in ons verhaal. Dat wordt onder meer bewezen door het feit dat in de Roman de Renart de dieren voorzien worden van ridderlijke attributen zoals bereden paarden en zwaardgevechten, wat in de Reynaert niet het geval is. (Zie de afbeelding hieronder.)
Het komt me voor dat Van Oostrom de Reynaert als parodie van de ridderepiek, en dan met name van de epische teksten rond koning Arthur en zijn ridders van de Ronde Tafel, een beetje onderschat. De Arthurroman was het belangrijkste literaire genre in de tijd van het ontstaan van Van den Vos Reynaerde. Die verhalen rond de legendarische Britse Koning Arthur hadden een educatieve en gedragsoriënterende bedoeling. Het waren spiegels van hoofsheid. Ze wilden het waardencomplex van de hoofsheid propageren. Vanuit een optimistische visie op mens en maatschappij laten ze zien dat mensen op een harmonische wijze met mekaar kunnen samenleven. Maar dat kan alleen op voorwaarde dat ze zich niet laten leiden door het eigenbelang, maar door het hoofse waardencomplex. Daartoe behoren eigenschappen zoals zelfbeheersing, mildheid, moed, respect, hulpvaardigheid enz. Maar de belangrijkste eigenschap van iemand die hoofs is, is de ‘mate’ of de zelfbeheersing, een gedrag dat bepaald wordt door de rede en niet door gevoelens of emoties. Arthur is in deze verhalen niet alleen de Brits-Keltische vorst uit de zesde eeuw, maar ook de belichaming van het hoofse ideaal. Dat ideaal van een hoofse samenleving was ooit ten tijde van Koning Arthur werkelijkheid geweest, en het moest nu, in de eigen tijd, dienen als lichtendvoorbeeld.
Afbeelding: Illustratie uit een Frans handschrift van ca.
1300. (Publiek domein)
Welnu, zoals heel wat reynaerdisten hebben aangetoond (in het
recente verleden vooral Jef Janssens en Rik van Daele) bevat
Van den Vos Reynaerde talrijke signalen, die verwijzen naar
het contemporaine genre van de Arthurroman. Die begint vrijwel
altijd met een initiële hofscène tijdens een
Pinksterfeest. Er ontbreekt echter een ridder op het appel en
een van de ridders van de Ronde Tafel moet op zoektocht gaan, op
‘queeste’ (een woord dat ik in het boek van Van Oostrom niet heb
aangetroffen). Die rondetafelridder komt daarbij terecht in een
wereld vol gevaren, de zogenaamde Andere Wereld. Maar dankzij
zijn hoofse deugden kan hij alle problemen oplossen. Tijdens
zijn tocht verwijst hij voortdurend naar de hoofse deugd bij
uitstek: de ‘mate’ of de zelfbeheersing. Hij ontmoet daarbij ook
hoofse dames, die respectvol met Vrouwe worden aangesproken en
hun liefde wordt beschreven in termen van de hoofse minne. De
Arthurroman eindigt ook altijd met een finale hofscène. Uit de
laatste scène blijkt dan, dat alle onrecht is hersteld en dat er
een hoofse harmonie tot stand is gekomen. ‘Si maecten pais van
allen dingen’ is meestal de laatste zin van een Arthurroman. Het
betekent: Ze maakten vrede van alle zaken, d.w.z. ze verzoenden
zich volledig met mekaar. En met dezelfde zin eindigt ook niet
toevallig Van den Vos Reynaerde!
Het verwachtingspatroon van een hoofse ridderroman wordt echter in Van den Vos Reynaerde voortdurend doorgeprikt. Nobel is niet de belichaming van de hoofsheid zoals Arthur, maar een vorst die alleen nobel is in naam. De zogezegde ‘mate’ of zelfbeheersing van Bruun, de eerste queesteridder, is een eufemisme, dat alleen dient om zijn vraatzucht goed te praten. De zogezegde ‘hoofse liefde’ van Reinaert voor de wolvin beperkt zich tot de bevrediging van elementaire driften. Enz. Via het doorprikken van een hoofs verwachtingspatroon wordt de bedoeling van Willem duidelijk. Hij neemt kritisch afstand van al die hooggestemde idealen en laat zien hoe het er in de wereld werkelijk aan toegaat. Daarbij distantieert hij zich vooral van de hoofsheid als samenlevingsmodel en hij toont aan dat in feite overal het eigenbelang hoogtij viert. Van Oostrom schrijft weliswaar: ‘De ridderroman toont hoe de mens zou willen zijn; het dierenverhaal toont hoe hij is.’ (p. 320), maar hij werkt deze stelling naar mijn oordeel onvoldoende uit. De waarschuwende boodschap van Willem kon alleen maar begrepen worden door een publiek dat goed vertrouwd was met de hoofse Arthurromans. De doelgroep van het werk zal dus wellicht een hofpubliek geweest zijn. In een publicatie uit 1983 bleek Van Oostrom daar ook van overtuigd te zijn, maar nu neemt hij daar enige afstand van en maakt hij aannemelijk dat de Reynaert niet alleen een tekst voor de aristocratie, maar ook voor de rijke, geletterde burgerij geweest zou kunnen zijn. Daarover is het laatste woord nog lang niet gezegd.
In het laatste hoofdstuk ‘Reynaert’ toont Van Oostrom nog maar eens aan dat de trickster Reynaert een ‘intens perfide personage’ (p. 327) is. Maar hoe komt het dan toch dat we hem zo sympathiek vinden en dat we ons zelfs met Reynaert kunnen identificeren? Die vraag probeert hij door middel van een korte receptiegeschiedenis van het werk te beantwoorden.
De Reynaert van Frits van Oostrom is een unieke
publicatie. Terugblikkend op dit boek weet ik eigenlijk niet
goed wat ik er het meeste aan waardeer: de enorme eruditie van
de schrijver, zijn aanstekelijk enthousiasme of zijn briljante
stijl? Het is dat alles samen, denk ik, en nog véél, heel véél
meer. Het is aan de lezer (en in het bijzonder aan de leraar
Nederlands) om dat allemaal te ontdekken.
Geraadpleegd:
https://dereynaert.nl/
J. Janssens, R. van Daele, V. Uyttersprot & J. de Vos, Van den
vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift. Davidsfonds, Leuven,
1991.
F. van Oostrom, ‘Rondom de Reynaert. Oud Goud, nieuwe inzichten
en een brief van Maartje Draak’. In: Tiecelijn. Jaarboek 13
(jaargang 33) (2020). Zie:
https://www.dbnl.org/tekst/_tie002202001_01/_tie002202001_01_0002.php
Zie ook:
Mijn leermiddel over Van den vos Reynaerde op KlasCement:
https://www.klascement.net/downloadbaar-lesmateriaal/98380/van-den-vos-reynaerde-vragen-en-opdrachten/
Copyright: Jan Uyttendaele
Afbeelding: Reynaertbank in Daknam (Lokeren). (Eigen foto)