Jonkvrouw
Jean-Claude van Rijckeghem & Pat van Beirs, Amsterdam-Hasselt, Facet, 2006, 280
blz. Goedkope heruitgave in de reeks Boektoppers 2008-2009, Uitg. Van In,
Wommelgem
Thea Beckmanprijs 2005; Boekenleeuw 2006; Prijs
Jeugdliteratuur van de Vlaamse Provincies 2007.
Doelgroep: 14+
Hoofdstuk 1
MIJN VADER WIL EEN JONGEN.
EEN ZOON.
De ridders van Vlaanderen en Brabant zullen de
zuigeling trouw zweren aan de wieg. De hoofdmannen van de vrije steden
zullen het kind binnen hun poorten ontvangen en hem geluk, gezondheid en
wijsheid wensen. De handelaars uit het oosten zullen de jonker voor zijn
vermaak woestijnmuizen en slingeraapjes schenken.
Nog voor hij zeven jaar oud is, zullen de koningen
van Frankrijk en Engeland hem hun mooiste dochters aanbieden en met zijn
vader een huwelijk arrangeren. De paus, Gods vaartuig op de zee van de
mensheid, zal de jongen zegenen in zijn gebeden. De zoon van mijn vader
zal graaf van Vlaanderen worden. Hij zal een aanvoerder zijn, een
krijger en een diplomaat. Hij zal bewonderd worden om zijn kennis van de
wereld en haar geheimen.
Hij zal in het Frans, het Vlaams en het Latijn
kunnen zingen en over de sterren kunnen spreken alsof hij ze persoonlijk
in de hemel had uitgestrooid. Hij zal in volle galop een everzwijn
kunnen vellen en nooit een overbodige vraag stellen. Hij zal hard zijn
in de oorlog en zacht in de liefde. Hij zal een man zijn. Een ridder.
Op de laatste dag van het jaar één duizend
driehonderdzevenenveertig, voelt mijn moeder, de hertogin van Brabant,
krampen in haar slaap. Ze ligt in het vrouwenvertrek van het kasteel van
Male, in een breed bed tussen hofdames en wasvrouwen. De vrouwen liggen
er naast elkaar op zakken van stro en onder dekens van schapenvacht. Ze
liggen huid tegen huid. Het is immers winter en er mag geen zuchtje
warmte verloren gaan. Het is niet stil in het vertrek. De vrouwen
hoesten, grommen, niezen en snuiven. Hun kelen zijn rauw als
slagersvlees enhun neuzen verstopt als de hals van een smalle oliekruik.
Mijn moeder voelt ineens een golf warm water tussen
haar dijen. Ze gaat met een schok rechtop zitten. Ze voelt hoe de kou
zich op haar naakte rug werpt. Ze realiseert zich onmiddellijk dat ik
tijdens die stervenskoude nacht geboren zal worden. Ze heeft geen idee
hoever de nacht is gevorderd. De wereld zweeft tussen de completen en de
lauden, op een moment dat de tijd vaag is en de nacht geen naam heeft.
Een hofdame opent haar ogen en vraagt wat er is. Mijn moeder rilt. Er
ontsnapt damp uit haar mond. Ze zegt dat het kind komt. Iemand kreunt
‘eindelijk’.
Het is de kraamvrouw Hanne die al een maand met
haar dochter op het kasteel verblijft om de bevalling te verzorgen. Een
ogenblik later komt het hele bed tot leven. Hofdames en wasvrouwen staan
op en trekken, bevend van de kou, hemden over hun blote lijven. Ze
brengen mijn moeder naar de keukens waar de warme ovens nog nagloeien.
Het is de enige plek in het kasteel waar het nog een beetje warm is. Ze
trappen de keukenjongens wakker en sturen hen weg. Ze leggen rode
kussens op de lange tafel en mijn moeder gaat erop liggen. Een wasvrouw
rent over de binnenplaats naar het hoofdgebouw.
Ze beukt op de deur van mijn vaders kamer. ‘Het is
zover, heer graaf,’ roept ze. Er klinkt gegrom en gestommel uit de
kamer. Een ogenblik later gaat de deur open. Mijn vader is naakt. De
wasvrouw wendt haar ogen af. ‘Laat de chirurgijn wekken,’ gromt hij.
|
Bespreking
Van brutaal nest tot
edelvrouw
Jonkvrouw
kreeg in 2005 de Thea Beckman Prijs voor historische jeugdboeken. Terecht, zeker
als je bekijkt hoe het veertiende-eeuwse Vlaanderen, van Gent tot de kust, - met
Brugge als voornaamste plaats van gebeuren - in dit boek voor de lezer oprijst.
Het middeleeuwse leven van volk en heren wordt hier in geuren en kleuren met
woorden geschilderd. Van geboorte tot dood, in alle jaargetijden, in de stad en
op het platteland, met zijn mooie en zijn lelijke kanten, met aandacht voor het
ideale en het triviale. De realistische beschrijvingen van een geboorte, van
openbare executies, van de verschrikkingen van het slagveld, van de gesel van de
pestilentie grijpen de lezer naar de keel. Maar ook het gewone dagelijkse leven
krijgt hij voorgetoverd: met de bijgelovige praktijken van het volk, de
technieken van de heelmeesters, het Spartaanse leven in de kille burchten, de
geur van ongewassen lijven, de doodgevroren mensen langs de weg, het ontvlooien
van de burchtzalen, de badhuisesbattementen… en natuurlijk ook de feesten, de
keukenwerkzaamheden, het werk van de smid, het trainen van een oorlogshengst
enz. Daar hoort ook bij wat mensen elkaar toen vertelden, wat de dorpspriester
of de reizende monnik of de graaf van Vlaanderen beweerden over de waarde van de
vrouw (“een nutteloos aanhangsel”), hoe de Vlamingen en de Franse heren de
Engelsen geen mensen vonden, hoe politieke bondgenootschappen gesmeed werden uit
huwelijksbanden, hoe de Graaf winst boekte uit het hersmelten en lichter
hermunten van de zilveren Vlaamse ponden, hoe de stadsgilden voortdurend
proberen de adel een hak te zetten… De lezer ontmoet in dit boek o.a. de
pezewevers (die hun bogen te koop aanbieden), de bibliotheekkatten (die de
muizen moeten beletten de boeken stuk te knagen), de Brugse bankiersfamilie Van
der Beurze, die in vele talen haar naam gaf aan de gebouwen waar kooplieden
handel drijven… Tegen deze realistisch getekende en soms hallucinante
achtergrond speelt zich de jeugd af van Margareta, de dochter van de graaf van
Vlaanderen. In 1361, ze is veertien, blikt ze, als belevend ik (in de
tegenwoordige tijd), terug op haar verleden. Het behoort tot de literaire
conventie dat ze daarbij niet alleen vertelt wat ze zelf bewust deed of
meemaakte, maar ook hoe ze geboren werd - alsof ze die gebeurtenis als
toeschouwer bijwoonde en tegelijk als ik-personage met alle zintuigen beleefde.
Haar vader wou per se een zoon en is dus diep ontgoocheld in zijn vrouw en
dochter. Omdat er nu geen zoon is om voor hem als ridder ten strijde te trekken,
moet zijn dwarsgeboren dochter maar een hoge troefkaart worden in het spel om de
macht, waarin vooral Frankrijk en Engeland de beste kaarten hebben. Margareta is
echter geen kind dat braafjes in het lijntje loopt. Ze gaat vooral met jongens
om en haalt allerlei kattenkwaad uit. Als haar moeder, na weer een misval,
psychisch verward raakt en in een klooster opgesloten wordt, is voor Margareta
de maat vol. Ze haat haar cholerische vader, voor wie vrouwen niets te willen
hebben, en wenst hem alle onheil toe. Als de graaf in Frankrijk met zijn ridders
verslagen wordt in een botsing met de Engelsen, voelt ze zich schuldig. Haar
verzet laait op als hij haar dwingt tot een huwelijk met de Engelse prins
Edmund. Ze slaagt erin de paus de verbintenis te laten verbieden, op grond van
een verre verwantschap. Dan trouwt ze in stilte met de Franse prins Filips van
Rouvres, een goede vriend en bondgenoot in ondeugende aangelegenheden. Als de
pestepidemie ook in Vlaanderen woedt, vluchten ze “naar het einde van de wereld”
in Frankrijk, maar daar blijkt Filips besmet te zijn. Ze worden opgesloten in
een dichtgespijkerde kluis, maar Margareta overleeft de ziekte. Haar leven is
ten einde. Ze voelt zich vervloekt, “een speeltuig van de duivel” en omdat ze
wil boeten voor haar “lichtzinnigheid en praalzucht en het kwaad dat ze heeft
aangericht”, trekt ze zich, nog geen vijftien jaar oud, terug in een klooster.
Daar komt haar vader haar halen. Ze verzet zich met heftige woorden maar ook met
het rapier, dat een Italiaanse schermmeester haar perfect heeft leren hanteren.
Zij doorsteekt haar vader maar hij slaat haar neer. Voor hem is zij de enige die
kan heersen over Vlaanderen als hij er niet meer is. Als Margareta voldoende
hersteld is, wil ze niet meer opgesloten zitten in het klooster. Ze wil haar
leven terug en vertrekt met haar vader in de groene jurk die hij haar gaf.
Middeleeuwenkenner Pat van Beirs verschafte Jean-Claude van
Rijckeghem m.i. historisch correct materiaal voor de evocatie van het leven in
Vlaanderen rond het midden van de veertiende eeuw en voor de tekening van de
Vlaamse en Europese politieke situatie in die periode. Daarnaast is het boek ook
een treffende psychologische tekening van een bijzonder meisje, vooral in haar
relatie met haar vader. Het kleine meisje Margareta mist haar moeder en begint
stilaan haar vader te haten, de man die haar moeder naar het klooster verbande
en die haar alle vrijheid ontzegt, die haar in het gareel van de huwbare
edeldame wil wringen en niet van haar houdt. Margareta is geen doetje, ze stoort
zich niet aan de etiquette, ze haalt kattenkwaad uit met haar kameraden en
deinst niet terug voor een knokpartij, ze leert het rapier hanteren als de beste
en rijdt schrijlings op haar vaders oorlogspaard, ook al wil de graaf van haar
een kasteeldame maken. Mooi vindt ze zichzelf niet - ze lijkt teveel op haar
vader - maar haar oprechtheid, moed, openhartigheid boeien de jongens, en zij
weet ze aan zich te binden: haar zoenvriend Willem, haar badhuisgezel Filips,
met wie ze zal trouwen… Ze valt eerst voor de romantische schrijfsels en de
glanzende parels van haar Engelse huwelijkskandidaat, prins Edmund, maar wijst
hem resoluut af als ze hem echt ontmoet, met al zijn lelijkheid, arrogantie,
onbehouwenheid. Voor haar is een verstandshuwelijk of een politieke alliantie
geen optie: ze wil alleen uit liefde trouwen. Als haar geliefde sterft aan de
pest, heeft het leven voor haar geen zin meer… tot haar vader haar hardhandig
laat zien dat de dood in het klooster ook geen oplossing is. Margareta weet wat
liefde is en wil die niet inruilen voor politieke of maatschappelijke zekerheid,
maar ze weet ook wat haat is. Ze haat haar vader zo hartsgrondig om wat die zijn
zieke vrouw en zijn dochter aandoet, dat ze in de afgelegen kapel van
Onze-Lieve-Vrouw van de Haat om zijn ondergang gaat bidden, en later doet ze
hetzelfde voor de Engelse Edmund. Daardoor tonen de auteurs meteen hoe
christendom en heidendom in het veertiende-eeuwse volksgeloof met elkaar
verweven waren.
De auteurs bieden de lezer dit caleidoscopische beeld van de
middeleeuwen, deze intelligente beschrijving van een decennium in de
geschiedenis van Vlaanderen en dit boeiende portret van een zelfbewust meisje,
in een zeer aanschouwelijke taal, met reële dialogen (waarin ook levensecht
gescholden en gevloekt wordt) en soms ook treffende beelden, zoals in “de
onmetelijkheid van de polders waar het land zo vlak is dat aarde en hemel aan de
einder met elkaar de liefde lijken te bedrijven”. De auteurs tonen zich het
sterkst in de beschrijving van pijnlijke of gruwelijke gebeurtenissen: de
langdurige moeilijke geboorte van Margareta, het bloedige strijdgewoel op het
slagveld, de afgrijselijke slachting door de pestepidemie… Meesterlijk hanteren
ze soms de techniek van de veelzeggende verzwijging: aan de geboorte van
Margareta worden dertien pagina’s gewijd, waarin de uitbundige vreugde van de
graaf om een nieuwe zoon breed uitgemeten wordt, en pas in de laatste zin beseft
hij wat de aandachtige lezer al tussen de regels gelezen had: het is een meisje.
En in het badhuis deelt de waard zijn gasten opgeruimd mee dat “het water nog
schoon is. Het is nog maar twee keer gebruikt.” Van de auteurs geen commentaar,
voor de lezer voldoende stof tot doordenken. Overigens maakt de geboortescène in
dit boek meer duidelijk dan welk biologie- of verlichtingsboek ook. Jean-Claude
van Rijckeghem en Pat van Beirs zijn met dit boek niet aan hun proefstuk toe.
Van hen verschenen al de jeugdromans
Duivelsoog en De zevende sluier,
mysterieuze verhalen over de veertienjarige Spijker, op speurtocht in de Gentse
onderwereld. Met Jonkvrouw bewijzen
ze dat ze ook een meisje van veertien tot geloofwaardig hoofdpersonage kunnen
maken in een historisch verantwoorde, mooi vertelde en boeiende roman die niet
alleen de jeugd maar ook volwassen lezers aan hun leesstoel kluistert en hen
meermaals diep raakt door zijn onverbloemde directheid en de weigering de gruwel
te verfraaien. Een krachtig boek over een intrigerende jonkvrouw.
Herman De Graef
(Verschenen in: De
Leeswelp, 8/2005)
Aan de uitstekende recensie van Herman De Graef hebben wij
niets toe te voegen, alleen enkele korte fragmenten
uit andere besprekingen.
Strijdbaar
Soms is dit wilde meisje wel érg strijdbaar voor haar tijd:
als haar vader haar verloving aankondigt, durft ze het in een volle eetzaal
tegen hem op te nemen. Toch krijg je niet het gevoel dat ze door een tijmachine
is over geflitst uit de eenentwintigste eeuw, zoals in historische boeken vaak
het geval is. (Denk aan Kruistocht in
spijkerbroek van Thea Beckman.) Marguerite is een overtuigende middeleeuwse.
Met veel plezier kijkt ze naar bloederige riddergevechten en executies, en
vloekt haar keel schor - een zonde waarvoor je kunt branden in de hel. Dus
probeert ze dit wel te beperken tot zo'n tien of vijftien keer per dag - alleen
'als het echt nodig is'.
Vraag aan de lezers:
ben je het hier mee eens? Handelt
Margareta echt als een kind van haar tijd?Motiveer je antwoord. Duid de
bladzijde(n) aan waar je de bewijzen vandaan haalt. (J.M.)
Heidense cirkels
Die Middeleeuwse logica is heel knap in het verhaal
verwerkt. Hoe machtig de katholieke kerk ook is, belangrijke zaken worden liever
niet aan heiligen overgelaten. Voor iedere gelegenheid is een bijgelovig
ritueel. Wanneer Marguerites moeder ligt te kreunen in haar kraambed worden de
sterren geraadpleegd, wordt de plas van de gravin geproefd en gezwaaid met
basilicum en een ganzenveer. Wanneer de bevalling toch niet wil vlotten, laat de
graaf een oude toverkol halen. Zij schrijft heidense cirkels op de buik van de
zwangere, bijt de navelstreng door en redt zo het leven van de baby.
Film
Jonkvrouw is geschreven door twee scenarioschrijvers en zit
vol grappige scènes. Hoe Marguerite op haar hengst galoppeert en met Filips van
Bourgondië het badhuis in Brugge op zijn kop zet, zie je voor je als in een
film. De soepele zinnen en prachtige taal maken dat je dit boek in razende vaart
uitleest. Tot het einde toe blijf je nieuwsgierig naar wie Marguerite
uiteindelijk zal huwen.
Tips voor didactische verwerking:
Meer informatie over de auteurs en hun werkwijze vind je op
www.jonkvrouw.be
Er is een een zeer
bruikbare en uitvoerige
lesbrief
beschikbaar. Hij geeft je
de kans om op een aantal (ook materiële) aspecten van het dagelijks leven in te
gaan.
Wil je de roman toetsen aan de mening van een
geschiedschrijver, lees dan over Margareta en haar tijd in het boek van Edward
De Maesschalck,
De Bourgondische vorsten (2008). Welk beeld krijg
je hier van Margareta? Is er overeenkomst met roman? Of juist niet?
Zoek op internet afbeeldingen over Margareta en haar
naasten, plus historische informatie (bijvoorbeeld op Wikipedia, maar ook op
andere sites).
In het boek van De Maesschalck vind je op p. 28 over de
17-jarige Johanna, de zus van Filips van Rouvres: “Zij liet scharlakenrode
stoffen aankopen voor een schitterend kleed en bestelde bij een bontwerker niet
minder dan 2000 eekhoornvachten voor enkele mantels.”
Gaia en andere dierenrechtenorganisaties zouden niet erg
gelukkig geweest zijn met de wintermode van die tijd!
Kun je uit de openingsscène van het boek (hierboven, bij
het begin van de bespreking) afleiden waarom de mensen in deze tijd zoveel bont
droegen?
Toets je antwoord dan aan de gegevens op de
Joos de Rijcke-site. Lees wat je hier vindt over bont in deze eeuwen. In dit
artikel vind je ook meer over verwarming in vroegere eeuwen.
Jos Martens
|