De hand van de schilder
Wolfram Fleischhauer, Houten, Van Holkema en
Warendorf, 2006, 408 blz. Vert. van: Die Purpurlinie door Jan Smit.
Persoonlijke waardering: ****/4
Ergens,
begin april 1974 - president Pompidou was net gestorven- stond ik voor de eerste
keer in mijn leven in het Louvre voor een merkwaardig gekunsteld schilderij in
een der eerste gangen: twee vrouwen in een stenen bad, de linker vrouw houdt de
tepel van de rechter tussen de vingers terwijl de rechterdame in haar linkerhand
een ring vasthoudt. Ineens hoorde ik de stem van mijn toenmalige baas achter
mij: “Wat eigenaardig! Wat doet ze? Is ze de radio beter aan het afstemmen?”
Hoofdschuddend kwam hij naderbij. En samen bekeken we een poos het schilderij.
“Sorry, ik raak er evenmin uit wijs.”
Minstens een decennium later zag ik soortgelijke afbeelding
weer, ik meen in Chenonceau, het ‘dameskasteel’ op de Cher, dat traditioneel bij
de Loirekastelen wordt gerekend en dat ik toen en bij volgende bezoeken steeds
tot het laatst bewaarde. (Ironisch genoeg tevens het kasteel dat koning Hendrik
II schonk aan zijn maîtresse Diane de Poitiers. Na het overlijden van Hendrik in
1559 liet zijn echtgenote Catharina de' Medici Diana uit het kasteel zetten.)
Het leek een enigszins onbeholpen kopie van het schilderij in het Louvre, maar
nu met slechts één dame in het bad. Mijn gezellin van toen zei: “Wat een
merkwaardig schilderij.” Ik antwoordde toen en de volgende keren: “Moet vrij
veel zijn afgebeeld in die tijd. Ongeveer hetzelfde hangt in het Louvre. En
neen, ik heb geen idee van de betekenis.”
Wolfram Fleischhauer, schrijver, vertaler - tolk bij de EU
in Brussel moet ongeveer hetzelfde parcours hebben afgelegd. Maar bij hem
groeide dat “geen idee, merkwaardige voorstelling” uit tot fascinatie, tot een
obsessie. Waar ik stopte, begon hij pas goed.
Inhoud
Andreas Michelis, een uitgebluste reizende docent Amerikaanse
letterkunde ontmoet in Duitsland zijn vriend Nicolas Koszinski. Deze heeft via
familie een onvoltooid manuscript in handen gekregen, dat handelt over de
raadselen rond dit doek en geschreven is door de 19de-eeuwse
Zwitserse historicus Jonathan Morstadt.
Een tweede deel bevat het genoemde manuscript, een roman,
die bestaat uit verhalende gedeelten, gerechtelijke verslagen van ondervragingen
en correspondentie.
Wij schrijven Frankrijk 1590. De afschuwelijke
godsdienstoorlogen tussen protestantse hugenoten en de Katholieke Liga beleven
hun laatste stuiptrekkingen. De leider van de hugenoten, Hendrik van Navarra,
ontmoet op het einde van het jaar de zeventienjarige Gabrielle d’Estrées en
wordt prompt smoorverliefd (zowat zijn specialiteit). Het jaar daarvoor is de
Drie Hendrikenoorlog geëindigd doordat koning Hendrik III, de laatste Valois en
de laatste mannelijke afstammeling van het gebroed van de infame koningin
Catharina de Medici, op zijn beurt vermoord is. Nu is Hendrik van Navarra de
enige legitieme troonpretendent. Vermits de koning van Frankrijk katholiek moet
zijn, verandert Hendrik nog maar eens van godsdienst: “Paris vaut bien une
messe” - Parijs is wel een mis waard. In 1594 kan hij eindelijk Parijs
binnentrekken. Datzelfde jaar bevalt zijn maîtresse Gabrielle van haar eerste
kind, Caesar.
Centraal in het verhaal staat de schilder Vignac. Hij
schilderde het eerder genoemde tafereel waarop Gabrielle, maîtresse van koning
Hendrik IV en moeder van zijn drie kinderen, afgebeeld is. Het schilderij kwam
tot stand kort na de dood van Gabrielle, omstreeks 1600. Een periode van
relatieve rust in Frankrijk, nadat Hendrik IV de vrede herstelde door het Edict
van Nantes dat godsdienstvrijheid en vrijplaatsen garandeerde voor de hugenoten.
In 1599 belooft Hendrik dat hij, met Gabrielle zal trouwen, zodra de paus
toestemming heeft gegeven voor ontbinding van zijn huwelijk met de losbandige
Margaretha (la
Reine Margot), de zus van de vorige koning. Veel personen
in de omgeving van de koning zijn tegen deze verbintenis en voorzien een periode
van politieke instabiliteit als hij zijn plannen doorzet. Wanneer Gabrielle,
zwanger van haar vierde kind, kort voor de huwelijksdag na een vreselijk ziekbed
van slechts enkele dagen sterft, rijst dan ook de vraag of haar plotselinge
overlijden juist op dat moment een natuurlijke dood was of dat er sprake is van
moord door vergiftiging.
Het verhaal wordt herhaaldelijk onderbroken door verslagen
van een gerechtelijk onderzoek. Het atelier waar Vignac in het geheim aan de
verschillende versies van zijn schilderij werkte is vernield door een brand. In
het puin lag het onherkenbaar verkoolde lijk van iemand die zelfmoord zou kunnen
gepleegd hebben.
Alles wijst erop dat Vignac is vermoord om hem het zwijgen
op te leggen en dat ‘men’ zijn vriend Lussac die moord in de schoenen wil
schuiven. Maar waarom? Wie was de geheimzinnige opdrachtgeefster? Wat was de
bedoeling van de reeks schilderijen?
Deel drie vertelt de belevenissen van de ik-persoon als hij
in bibliotheken en archieven in verschillende Europese steden probeert de
leemten in het verhaal op te vullen.
In de bijlage, Een
kunsthistorische krimi? vallen de fictieve ik-persoon van de roman en de
auteur Wolfram Fleischhauer samen. Hij vertelt hoe zijn onderzoek verliep, welke
moeilijkheden en raadsels hij tegenkwam, wat realiteit is en wat fictie en welke
conclusies hij uiteindelijk getrokken heeft. Bijzonder interessant voor
archivarissen of historici, maar niet alleen voor hen. Zo gaan wij ook te werk
als we tenminste evenveel vrije tijd, geld en connecties hebben! Wanneer hij als
tolk voor de EU in Brussel verblijft en zijn naspeuringen na vijf jaar muurvast
zitten, komt het toeval hem ter hulp in de vorm van een oude bladwijzer. Die is
achtergelaten in een boek in de Brusselse Koninklijke Bibliotheek door een
zekere Bolle, wiens warrige boekje hij jaren vroeger in Parijs had ingekeken.
(En hij levert er fotokopies van het document bij.)
Uit zijn onderzoek concludeert hij dat de schilder in het
doek op subtiele symbolische wijze de oplossing van een vierhonderd jaar oud
raadsel rond de mysterieuze dood van Gabrielle d'Estrées verwerkt zou hebben.
Dit derde deel is geïllustreerd met afbeeldingen en bespreking
van de 9 in het boek genoemde schilderijen, die eerder
al in kleur waren afgedrukt na p. 216.
Gaandeweg raak je echt gegrepen door het verhaal. Geen
enkel detail blijkt achteraf overbodig. Als hij uitvoerig de blaasoperatie van
Hendrik beschrijft is dat informatief voor de toenmalige stand van de
geneeskunde, maar zal het later zware consequenties hebben waarvan de
hoofdpersonen zich schijnbaar niet eens bewust zijn. De vele
perspectiefwisselingen maken het boek afwisselend en boeiend. Daarbij dateert
het van lang voor de hedendaagse hype in het zog van Dan Brown en talloze
epigonen.
Wat dit werk met kop en schouders doet uitsteken boven dat
recente aanbod ‘kunsthistorische thrillers’, is de gedegen historische evocatie
en de subtiele interpretatie van een kunstwerk. Elementen die evenwel geen
afbreuk doen aan het spanningsgehalte inherent aan politieke complottheorieën.
Een
kunsthistorische krimi?
Sinds het verschijnen van
Die Purpurlinie in 1996 is
mij steeds weer de vraag gesteld: Is het echt zo gegaan? Het antwoord
daarop is niet zo eenvoudig te geven.
Alle vermelde historische bijzonderheden rond de
mysterieuze dood van Gabrielle d'Estrées zijn ontleend aan bronnen uit
die tijd. Even authentiek zijn de in het boek beschreven documenten en
de misschien wel meest verbluffende herkomst daarvan: de geheime
correspondentie tussen Bonciani en Ferdinand de Medici.
Het centrale deel van de roman, het zogenaamde
'Kehler manuscript' , is uit historische bronnen samengesteld. De
beschrijving van het beleg van La Rochelle volgt de ooggetuigenverslagen
uit de hugenotenoorlogen. Vignacs dagboekaantekeningen zijn gebaseerd op
reisverslagen (1598-1600) van de medicijnenstudent Felix Platter uit
Basel.
Ook de wetenschappelijke, medische en
sociaal-historische achtergronden van de roman berusten op een
jarenlange bronnenstudie. Ambroise Parés
Boeken der chirurgie (1563)
bevatten de gedetailleerde aanwijzingen voor de verwijdering van
blaasstenen. En de toentertijd gebruikelijke amputatietechniek is
ontleend aan Fabricius Hildanus'
De Gangraena et Sphacelo (1617) - om maar twee bijzonder
fascinerende werken te noemen.
Ook rond de raadselachtige portretserie is
eigenlijk niets verzonnen. Integendeel. Het probleem was eerder de grote
hoeveelheid materiaal tot een overzichtelijk geheel terug te brengen.
p. 379
|
Jos Martens
|