|
Daens, een 'vrije' priester |
Als de onrechtvaardigheid gewaarborgd wordt door de wet, dan is het tijd dat
het volk, die grote rechtspleger, opstaat en met een stamp van de voet heel die
boel van modder en onrechtvaardigheid omverwerpt.
Zo keek priester Adolf Daens op het einde van de negentiende eeuw aan tegen het
kapitalisme. De kapitalistische samenleving (waar hij deel van uitmaakte) in het
algemeen en de Belgische industriestad Aalst (waar hij woonde) in het bijzonder.
Daens zag (samen met zijn broer Pieter, schrijver en uitgever) veel armoede en
vooral veel onrecht in Aalst. Fabrikanten leefden in grote weelde, arbeiders in
diepe armoede. Een situatie die in stand werd gehouden door de wetten waaraan
met name de katholieken niet alleen veel hadden bijgedragen maar die ze ook in
stand wilden houden. Daens keerde zich geleidelijk aan af van de katholieke
kerk. Hij vond dat de kerk in de sociale kwestie verkeerde standpunten innam.
Hij zelf koos voor het volk en voor een christelijk socialisme.
Bron 1
Het nieuwe Aalst
'Veel meer hield ik ervan door de straatjes te dwalen, langs de kromming van de
rivier
de Dender te slenteren en de buitenwijk te verkennen. Ik zag de wijk Schaarbeek
met
haar wieden en velden, ik waagde me in de wijk Osbroeck met op haar moerasgrond
dichte begroeiing van warrelhout, en aan de overkant van de Dender drong ik door
tot
de wijk Mijlbeek, wier bewoners men buitenlieden noemde, of zelfs minachtend
"deze
van over de Rijn".
Maar wat me meest boeide was het leven en lawaai langs de Dender, waar steeds
meer
fabrieken oprezen. Aalst matigde zich de naam van Keizerlijke Stede aan, maar
bleek
voorbestemd om gewoon een fabrieksstadje te worden. Naast de kerken en kloosters
schoten als giftige paddestoelen deze fabrieken uit de grond op. In het begin
waren zij
maar een schuur of bergplaats, maar als knaap kon ik reeds vaststellen, dat het
niet
meer de kerktorens waren die het stadje domineerden, doch hun rokende
schoorstenen.
Ik kon horen hoe niet meer het geklingel van de beiaard en het kleppen der Sint-Maartenskerk de dagtijd bepaalde, maar het loeien der fabrieksirenen. Vanaf vijf
en
zes uur in de kille en nog duistere ochtend hoorde ik dit haast dierlijke
huilen. Ik werd
erdoor gewekt, en over de hobbelige stenen in de smalle straatjes hoorde ik het
klepperen der klompen van mannen, vrouwen, kinderen, die zich naar de fabrieken
repten.'
Bron: Boek Pieter Daens
Opdracht
Waaruit blijkt in bovenstaand fragment dat een oude tijd plaats aan het maken is
voor een nieuwe tijd ?
|
|
|
|
|