|
|
Bron 2
Jan-Baptist Jelie
'Een nog fantastischer verhaal hoorde ik over Jan-Baptist Jelie. Hijzelf zei
steeds, dat hij gewoon twijnder was geweest in een fabriekje te Ninove, maar
achter zijn rug om werd gefluisterd, dat hij begon als doodarme leurder met
garen en spelden: een schooier, die van deur tot deur aanklopte om zijn schamele
koopwaar aan te bieden.
Maar aan de Denderbrug, waarover de bewoners van de wijk Mijkbeek de stad
bereikten, lag een mestvaalt die hij goedkoop en met gemak van betaling uit
handen van het stadsbestuur kreeg en waarop hij een spinnerijtje bouwde. Ik was
zowat tien jaar geworden, toen het al uitgegroeid was tot een grote fabriek die
hij Filature du Canal noemde, maar in de volksmond "de fabriek van Jelie’s"
bleef. Ook hij liet een grote stoommachine plaatsen en alles groeide zo
overrompelend vlug, dat er echt geen tijd was zich om veiligheid of zelfs een
minimum aan hygiëne te bekommeren. In de spinnerijen stonden de vrouwen, meisjes
en kinderen in wolken dwarrelend pluk, bijna dagelijks raakten handen vermorzeld
bij het "indraaien" en in werkplaatsen waar men omgeven was van natte dampen,
kregen de meeste vrouwen
een ziekte die men waterkanker noemde......
Wij schonken er in het stadje weinig aandacht aan, want veel raakte nog
verdoezeld door een zekere gemoedelijkheid, waarmee het er in deze
fabrieken-in-opkomst toeging. De vrouwen brachten in de levensgevaarlijke
werkplaatsen hun kleinste kinderen van huis mee en lieten ze rondkruipen in
vuil, stof en stank. En elk jaar gaf Jelie een
feestje voor zijn arbeiders, op de onbebouwde rest van de mestvaalt, maar elk
van hen moest eigen lepel en vork meebrengen.
Wat niet belette, dat hij de volgende ochtend reeds in de vroege uren aan de
fabriekspoort stond, met in de hand een stok die hij dreigend ophief naar
telaatkomers. Ook koning Leopold keek deze bedrijvigheid goedkeurend aan en
sloeg de gewezen leurder tot ridder in de Leopoldsorde. Jelie bouwde steeds
nieuwe hallen, tot de fabriek het ganse blik aan de Sintannabrug besloeg. In
1867 verschafte hij werk aan 550 fabrieksarbeiders, en drie grote stoomtuigen
dreven hen en de machines aan.
Alhoewel ik nog een knaap was en vooral aan spel en grapjes dacht, kon het me
niet ontgaan hoe deze fabriekseigenaars stilaan de nieuwe adel van de stad
werden. Ik had het meegemaakt hoe de dochter van Eliaert-Cools barones werd, ik
kon nu zien hoe de zoon van Jelie een der dochters van baron Van der Noot de
Vreckem trouwde. De kinderen der Aalsterse garenfabriek gingen op kastelen
wonen: zoon Eugeen Jelie betrok met Elisa Van der Noot de Vreckem het Kasteel
Ter Linden, en zijn zuster Marie-Francoise Jelie trouwde de zoon van een der
oudste families der stand Alexander-Andreus Van Langenhove, die gemeenteraadslid
werd, voorzitter van handelsrechtbank en burgemeester der stad. Mevrouw Van
Langenhove-Jelie bewoonde
toen het mooiste herenhuis der ganse stad, het beroemde Huis Van Langenhove,
waar zij als burgemeestersvouw optrad.
Jelie wordt door de koning geëerd en geridderd. Hij wordt gewaardeerd als een
ondernemer die het land (en de koning) nieuwe rijkdommen zou kunnen brengen. Dat
kan door een nieuwe manier van het inzetten van de productiemiddelen natuur,
kapitaal en arbeid.'
Bron: Boek Pieter Daens
Opdrachten
a. Welke productiefactor wordt door Jelie ingezet? Hoe heeft hij die
productiefactor tot zijn beschikking gekregen? Hoe wordt hij beloond voor die
inzet?
b. Hoe blijkt uit dit fragment opnieuw dat er sprake is van een nieuwe tijd met
nieuwe machthebbers en ook nieuwe tegenstellingen?
|
|
|
|
|