"In de eerste nacht van zijn gevangenschap werd hij (Gerards) aan een
paal gehangen en vervolgens met zwepen gegeseld. Daarna werden zijn
wonden met honing ingesmeerd en werd een bok gehaald die met zijn
scherpe tong de honing van zijn gekwetste vel zou moeten likken. Maar
het ging zoals met Daniel in de leeuwenkuil; de bok weigerde het
gekwetste lichaam van de veroordeelde aan te raken.
Na deze wrede geseling en andere martelingen is hij tenslotte de rest
van de nacht met handen en voeten aan elkaar gebonden, als een bal,
zodat hij niet zou kunnen slapen. De volgende drie dagen en nachten is
hij, na veel bespottingen, opnieuw aan de paal gehangen, met zijn handen
op zijn rug gebonden. Gedurende een half uur werd aan elk van zijn grote
tenen een gewicht bevestigd van driehonderd pond.
Na dit half uur werden hem schoenen aangetrokken van ruw hondenleer,
goed gesmeerd, en twee vingers korter dan zijn voeten. Zo werd hij voor
een vuur gezet. Zodra de schoenen de brand voelden zijn ze, samen met de
voeten, geheel stomp geworden en ineengekrompen. Bij het uittrekken van
de schoenen werd op een afgrijselijke manier het half gebraden vel mee
afgetrokken.
Nadat zijn voeten zo beschadigd waren hebben ze zijn oksels met
brandmerken gebrand en, nog niet tevreden gesteld, hebben ze een hemd
natgemaakt met alcohol ("levende water") aangetrokken en het hemd
aangestoken. Hij werd met brandend spekvet overgoten en tussen het vlees
en de nagels van handen en voeten werden scherpe naalden diep
ingestoken.
Niettemin is onze Balthasar tijdens al deze gruwelijke pijnigingen
kalm gebleven. Hij heeft alles zonder kreunen en zonder enig teken van
smart met een wonderlijk geduld gedragen. Zo dat die wrede wetsdienaren
en beulen, in hun boosheid nog wreder te werk gingen en hem met oude
stinkende pis overgoten."
Bron: Nanne Bosma, Balthazar Gerards, moordenaar en martelaar.
Amsterdam 1983, 110-111
|