Toetsing bij geschiedenis
Toetsing
In de rubriek toetsing vindt u informatie over allerlei aspecten van toetsing bij het vak geschiedenis.
Inhoud
Toetsopdrachten
Het formuleren van toetsopdrachten
Bij schriftelijke toetsing is het verstandig ook aansluiting te
zoeken bij het type vragen dat in het centraal examen aan de
orde komt. Daarvoor kan gebruik gemaakt worden van zogenaamde
handelingswerkwoorden die in het çentraal examen gebruikt
worden. Die geven aan wat een leerling bij de beantwoording van
een vraag moet doen.
Het is belangrijk de opdrachten duidelijk en eenduidig te
formuleren zodat leerlingen niet in onzekerheid verkeren over
wat er precies van hen verwacht wordt. Weten leerlingen
bijvoorbeeld wat er van hen verwacht wordt bij vragen als 'leg
uit', toon aan', 'gebruik in je antwoord de bron'? U zou aan de
hand van een of meer voorbeelden uit kunnen leggen wat bij een
bepaalde vraagstelling van hen verwacht wordt.
Taalkundige tips
• Zorg voor een eenduidige vraagstelling
• Vermijd waar mogelijk de lijdende vorm
• Vermijd waar mogelijk samengestelde zinnen
• Vermijd dubbele ontkenningen
• Gebruik geen overbodige woorden
• Vermijd tangconstructies
• Gebruik bij voorkeur geen woorden als sterk, nooit of altijd
Soorten opdrachten
Reproductievragen
Leerlingen moeten een weergave geven van verworven informatie.
De leerling moet informatie zoeken in zijn geheugen
(herinneren).
Identificatievragen
Leerlingen moeten de gegeven informatie vergelijken met
informatie die zij eerder geleerd hebben. De leerling haalt uit
bronnen (input-informatie) het antwoord met de gevraagde
kenmerken. De leerling hoeft de informatie niet toe te passen of
te bewerken (begrijpen).
Productievragen
Productie-vragen zijn vragen waarbij de geleerde kennis of
vaardigheid wordt toegepast in een nieuwe andersoortige situatie
en/of bij een ongebruikelijke presentatie van het probleem.
De leerling moet zich eerder geleerde begrippen, regels of
methodes herinneren en toepassen. (toepassen)
Tot deze categorie horen ook vragen waarbij de leerling een
probleem moet identificeren en analyseren (analyseren) en/of een
beredeneerd oordeel moet vellen (evalueren)
Vrije verwerking
De leerling moet zelfstandig, met een grote mate van
persoonlijke vrijheid, het probleem definiëren en de
bijbehorende oplosmethode kiezen. De vraag bevat nieuwe
probleemsituaties en/of is ongebruikelijk wat oplosmethode
betreft of er wordt gevraagd naar evaluatie van gegevens volgens
niet gegeven (zelfstandig gekozen) criteria. (analyse, evaluatie
en synthese/creatie)
In een goede toets worden naast kennis, begrip en inzicht ook
historisch denken en redeneren (historische vaardigheden)
getoetst.
• Voor het toetsen van kennis, begrip en inzicht kunnen
verschillende vraagvormen worden gebruikt:
o Meerkeuzevragen
o Matching-vragen
o Chronologie-vragen waarbij leerlingen bij voorkeur via
historisch redeneren tot een antwoord komen
o Vragen waarin leerlingen een korte omschrijving van een begrip
of gebeurtenis moeten geven, bij dit type vragen is het
belangrijk dat leerlingen precies weten wat er van hen verwacht
wordt
• Om historisch denken en redeneren te toetsen worden meestal
toetsitems gebruikt bij een of meer bronnen. Ook praktische
opdrachten en mondelinge presentaties lenen zich goed voor het
toetsen van deze vaardigheden.
Onderstaande vraagsoorten zijn ontleend aan vragen uit het
centraal examen.
1. Vragen met bronnen
a. Tekstbronnen. Vragen kunnen betrekking hebben op o.a.:
• bruikbaarheid van bronnen
• betrouwbaarheid van bronnen
• argumenten geven
• uitleg geven
• kennis toepassen op bronnen
• conclusies onderbouwen
• aantonen met behulp van de bron
• lezen van een tabel
• representativiteit beoordelen
• continuïteit/discontinuïteit
• oorzaak/gevolg
a. Beeldbronnen
• foto's/tekeningen/schilderijen
- uitleggen met gebruik van elementen uit de foto
- aan de foto argumenten ontlenen
• cartoons
- combineren van eigen kennis met info uit cartoon
- interpretatie van tekenaar herkennen
• tabellen
2. Vragen zonder bronnen
• vragen naar oorzaken/gevolgen
• vragen over verandering en continuïteit
• vragen waarin verbanden moeten worden gelegd
• vragen waarin geredeneerd moet worden
3. Chronologie-vragen
Handelingswerkwoorden
Hieronder staat een overzicht van handelingswerkwoorden die zijn
ontleend aan de gereviseerde taxonomie van Bloom.
Lagere denkvaardigheden
1. Herinneren (kennis)
Een kennisvraag is er op gericht dat je bepaalde feitelijke
informatie kunt onthouden en die later kunt reproduceren.
• herkennen
• opsommen
• definiëren
• beschrijven
• aangeven
• aanduiden
• noemen
2. Begrijpen (inzichtvragen)
Over inzichtvragen moet je meestal even nadenken, je moet de
relevante leerstof onderkennen en het antwoord in eigen woorden
weergeven. Je moet de leerstof kunnen uitleggen.
• Uitleggen
• Toelichten
• Selecteren en samenvatten
• Een verklaring geven
• In eigen woorden weergeven
• Een tekening maken van
• Voorspel gevolgen
• Voorbeelden geven
• Uitleggen
• Grote lijnen aangeven
• Beschrijven
• Verschillen en overeenkomsten aangeven (kan ook analyseren
zijn)
3. Toepassen
Bij toepassingsvragen moet je de leerstof in een onbekende
situatie gebruiken om een probleem op te lossen.
• Een plan ontwikkelen
• Oplossingen voorstellen
• Aantonen/bewijzen dat
• Laten zien hoe
• Kennis gebruiken in een situatie
• Concrete gevallen toetsen aan abstracte definities
• Een opgave oplossen of berekening maken
Hogere denkvaardigheden
4. Analyseren
Bij analysevragen breek je de leerstof op en breng je de
onderdelen met elkaar in verband. Daarvoor moet je kritisch en
diepgravend studeren. Analysevragen zijn essentieel om kennis
uit een leersituatie toe te kunnen passen in de praktijk.
• In delen splitsen
• Patronen beschrijven
• Bewijzen voor conclusies aangeven
• Classificeren
• Onderzoeken
• Vergelijken
5. Evalueren (beoordelingsvragen)
Een beoordelingsvraag is gericht op een beargumenteerd oordeel
en standpunt. Je beoordeelt een idee op zijn waarde, kiest uit
verschillende oplossingen voor een probleem, of je beoordeelt
een kunstwerk. Je ontwikkelt en verdedigt een opinie.
• Concluderen
• Beargumenteren
• Waarderen/waarde aangeven
• Bekritiseren
• Kiezen en de keuze rechtvaardigen
• Besluiten
6. Creëren (ontwerpvragen)
Ontwerpvragen zijn erop gericht onderdelen samen te brengen tot
iets nieuws. Je moet creatief omgaan met kennis en inzichten.
Bij ontwerpvragen zijn zeer uiteenlopende antwoorden mogelijk.
• Ontwerpen
• Scheppen
• Samenstellen
• Schrijven
• Ontwikkelen
• Voorspellen en extrapoleren
• Combineer kennis op verschillende terreinen
.