1914. Dagen van hoop
Macdonald, Lyn, Anthos - Antwerpen, Manteau, 2005, 468 blz.,
vertaling van 1914. Days of Hope (1987) door N. Groen en I. den
Hollander.
Van Lyn Macdonald zijn de volgende boeken over de Eerste
Wereldoorlog vertaald in het Nederlands:
-
Passendale 1917
- Engels origineel 1978; Nederlandse vertaling 2004.
-
Somme 1916
- Engels origineel 1983; Nederlandse vertaling 2003.
-
1914. Dagen van hoop - Engels origineel 1987; Nederlandse vertaling
2005.
-
Voorjaar 1918. Tot de laatste man
- Nederlandse vertaling 2006.
-
Rozen van het niemandsland
(over de frontverpleegsters) - Engels origineel 1980; Nederlandse
vertaling 2008.
Elk jaar wordt in de Vlaamse Westhoek nog 300.000 kilogram
munitie uit de grond gehaald, bijna een eeuw na de Groote Oorlog, voor
velen (waaronder ondergetekende) de meest overbodige bloedige slachting
van een bloedige 20ste eeuw. Ik schrijf dit op 11 november,
dus erg objectief of onthecht zijn mijn gevoelens niet op deze
herdenkingsdag.
In 1914. Dagen van hoop
beschrijft Lyn Macdonald hoe de Eerste Wereldoorlog begon na de moord op
de Oostenrijks-Hongaarse kroonprins Franz Ferdinand, en zich na de
eerste maanden ontwikkelde tot een loopgravenoorlog waarvan de
stellingen in de volgende jaren slechts marginaal verschoven. Miljoenen
soldaten lieten het leven in de strijd.
Een titel als Dagen van hoop
kan cynisch overkomen. Toch tekent de auteur adequaat de tijdgeest in de
oorlogvoerende landen. Lyn Macdonald is niet voor niets Engelands
beroemdste chroniqueur van de Eerste Wereldoorlog, wat Britse
oorlogsinspanningen en Brits soldatenleed betreft. In 1973 verliet ze de
BBC om zich aan haar levenswerk te wijden. Niets te vroeg, want het
aantal overlevenden werd snel te oud en hun aantal liep nog sneller
terug. (De laatste drie Britse oud-strijders zijn in 2009 overleden, elk
meer dan honderd jaar oud!) Aan de hand van ooggetuigenverslagen van
talloze soldaten laat ze zien hoe de hoop en het optimisme van de eerste
dagen en weken algauw omsloegen in het besef dat de strijd lang en
uitputtend zou worden. Het is een somber, maar bijzonder meeslepend
verhaal. Nooit heb ik het verslag van de Slag bij Mons op een dergelijke
manier meebeleefd. En ditmaal is er geen sprake van engelen of
Sint-Joris die de Britten kwam helpen in hun hopeloze strijd tegen een
overmacht van Duitse ‘Hunnen’. Wel een relaas van hopeloos volhouden,
een nimmer eindigende terugtocht te voet naar Frankrijk, misverstanden,
fouten, chaos. Een tocht die alleen maar relatief goed afliep omdat het
Duitse opperbevel dezelfde fouten en verkeerde inschattingen maakte als
de tegenstander. Nauwelijks op adem gekomen en gehergroepeerd werden de
overlevenden in september ingezet bij de Slag aan de Marne en daarna,
begin oktober, naar België gedirigeerd, om de vesting Antwerpen te
helpen verdedigen. ‘Het lot had voorbeschikt dat Vlaanderen althans voor
de Britten het slagveld, de vuurproef én het Golgotha van de oorlog zou
worden (p. 348).’ Toen de situatie hier onhoudbaar werd, ontsnapten ze
in een nachtelijke terugtocht op het nippertje aan de Duitsers. Dan ging
het richting Ieper, waar ze het Belgisch leger konden helpen om de
eerste grootscheepse Duitse aanvallen tot stilstand te brengen. Hier ook
een verslag van de beruchte aanval van overenthousiaste jonge Duitse
regimenten, voornamelijk studenten, bij Langemark, waar ze praktisch
uitgeroeid werden: een van de grote mythes van de Eerste Wereldoorlog.
Het werd kantje boordje en alleen doordat de Belgen de IJzervlakte onder
water konden zetten hield de veel te dunne linie het uit.
De manier waarop Macdonald vroegere studies, legerdocumenten en
soldatendagboeken tot één coherent geheel weet te smeden is meesterlijk,
onovertroffen. Zij doet dit in een plastische, zintuiglijke, filmische
stijl, waardoor je in het verhaal gezogen wordt en meeleeft zowel met de
onvoorstelbare luchthartigheid van de naïeve jonge soldaten als met hun
ellende in de modder, de honger en de eeuwige, dodelijke vermoeidheid.
Gelukkig is er na de bibliografie een degelijk register (iets wat in
Nederlandstalige boeken helaas zo vaak ontbreekt) en zijn er benevens de
foto’s de talrijke situatiekaartjes die het mogelijk maken de talrijke
veldslagen en verplaatsingen van legeronderdelen te volgen.
In tegenstelling met de gigantische miljoenenlegers van dienstplichtigen
bij de andere Europese grootmachten ging Groot-Brittannië de oorlog in
met een klein beroepsleger, weldra aangevuld door lichtingen
vrijwilligers. Aan het einde van 1914 was dat beroepsleger praktisch
vernietigd. Het werd duidelijk dat de oude manier van oorlogvoeren
definitief had plaatsgemaakt voor nieuwe, industriële methodes, waarbij
voor het eerst op grote schaal gebruik zou worden gemaakt van wapens als
mosterdgas, tanks, vlammenwerpers en vliegtuigen.
Macdonald besluit haar omvangrijke boek als volgt:
In Groot-Brittannië had men er het volste vertrouwen in gehad dat de
overwinning met Kerstmis gevierd zou worden, maar het was nu wel
duidelijk dat de oorlog dan niet zou zijn gewonnen. Toch had men nog
niet direct in de gaten dat er een tijdperk was afgesloten. Het houwen
en steken van het oorlogvoeren oude stijl, de betoverende romantiek van
blinkende sabels, glanzende lansen, de vliegende vaandels, de klanken
van trommels en bugels, het gekletter van paardenhoeven, de bravoure en
heldhaftigheid van de charge - dit alles was nog niet helemaal dood,
maar het afsterven was al wel begonnen. Dat was ook het geval met de
feodale begrippen dienstbaarheid en plichtsbesef, die een ieder al zo
lang met de paplepel ingegoten had gekregen.
Eind 1914 bedroeg het percentage slachtoffers in het Britse leger
negentig procent. Ze waren natuurlijk niet allemaal dood. Velen, zoals
soldaat Godley, die de brug bij Mons had verdedigd, of de Gordons die
bij Le Cateau waren achtergelaten, waren gevangengenomen en werden
afgemarcheerd naar Duitsland waar ze langdurig in krijgsgevangenschap
zouden blijven. Veel van de gewonden, zoals Rory Macleod, werden weer
genezen verklaard en keerden na enige tijd terug naar het slagveld. En
er was een kern bestaande uit officieren en manschappen die het
overleefd hadden en nu grote groepen zorgeloze burgers gingen opleiden
tot soldaat, en die de ruggengraat vormde van de uit burgers bestaande
legers als deze uiteindelijk te velde trokken. Met het beroepsleger als
afzonderlijke krijgsmacht was het echter afgelopen.
Het handboek voor de adel van Debrett,
Peerage, verscheen deze keer
niet zoals gebruikelijk in het vroege voorjaar; er waren zo veel zonen
van aristocratische families gesneuveld, zo veel baronets, graven en
ridders, er waren zo veel erfgenamen van grote landgoederen en adellijke
titels dood, dat het de uitgever vele maanden kostte om de tekst te
herzien die handelde over de leden van vrijwel elke adellijke familie in
het Verenigd Koninkrijk. De families Grosvenor, Worsley, Desborough,
Gordon-Lennox, Crichton, Dawnay, Fitzclarence, Cecil en Cholmeley,
Manners en Wellesley- de lijst leek eindeloos. Toen de editie voor het
jaar 1915 van de Debrett ten slotte toch verscheen, was ze uitgesproken
deprimerend om te lezen.
Ook de families Smith, Brown, Robinson, Jones en Atkins hadden verliezen
geleden. Maar hun verlies kwam uitsluitend in de getallen van de
statistieken naar voren. Gesneuveld: 8631. Vermist: 40.342. Gewond:
37.264. Tegen het eind van het jaar waren de verliezen, inclusief de
officieren, opgelopen tot negentigduizend man.
De periode waarin men de oorlog als in een roes beleefde was nog niet
helemaal voorbij, maar van nu af aan zou de oorlog definitief een ander
karakter dragen. De manschappen aan het smalle front installeerden zich
voor de winter door langs de linie versterkingen aan te brengen en zich
als dieren in te graven. Daar zouden ze, inderdaad bijna als dieren,
overleven of sterven in de ellende en tussen de gevaren die het verblijf
in de loopgraven met zich meebracht Het enige wat voorbij was met
Kerstmis was de eerste onstuimige golfillusies. Een grimmig besef begon
te dagen dat deze oorlog gewonnen zou worden door volharding en niet
door heldenmoed.
(p. 455-456)
|
Tijdgeest
Sophie de Schaepdrijver (auteur van
De Groote Oorlog. Het koninkrijk
België tijdens de Eerste Wereldoorlog.),
Woord vooraf bij
Passendale 1917 van Lyn
Macdonald.
Het succes van de oorlogskronieken van Macdonald (een voormalige
BBC-radioproducente, die in 1973 ontslag nam om zich helemaal aan het
onderzoek naar de Britse frontervaring in '14-'18 te wijden) wijst op
een verschuiving in de moderne geschiedvraag. Macdonalds complexe
weefsel getuigenissen heeft militaire geschiedschrijving relevant
gemaakt voor een breder publiek dan dat van de hobbystrategen en
verzamelaars van miniatuurtanks. Dit is oorlogsgeschiedschrijving over
tijdgenoten, voor tijdgenoten - tijdgenoten die zich voor een antwoord
op de vraag 'hoe het nu wérkelijk was' niet langer wenden tot militaire
expertise, maar tot de rauwe ervaring op de grond (voor zover
reconstrueerbaar met getuigenissen achteraf). De moderne gevoeligheid
voor '14-'18 heeft weinig geduld voor de abstracties van strategen. Het
hedendaagse Groote-Oorlogsgevoel wil geen expertise, maar ervaring. De
contemporaine tijdgeest velt trouwens een vernietigend oordeel over de
'expertise' van de strategen van '14-'18: op zijn best irrelevant, op
zijn slechtst misdadig. (Een treffende expressie van het moderne oordeel
is de BBC-satire Blackadder Goes
Forth (1989), die zich afspeelt aan het westelijke front in 1917. Na
het zoveelste moordende offensief zoekt veldmaarschalk Haig naar een
middel om de troepen wat op te beuren. Kapitein Blackadder: 'Haig de
troepen opbeuren? Dat is simpel. Hij hoeft alleen maar ontslag te nemen
en zich van kant te maken. ') Nu is dat een wat overtrokken beeld:
bepaald niet alle generaals van '14-'18 waren incompetente bruten. Het
is echter wel zo dat hun vakkennis niet opgewassen bleek tegen de
monsterlijke realiteit van een op industriële schaal gevoerde oorlog, en
dat er dus een kloof gaapte tussen hun strategische en tactische
blauwdrukken aan de ene de ondergelopen bomkraters aan de andere kant-
een kloof die met mensenlevens werd gedicht, en nergens meer dan in
Passendale.
Die bittere ironie is voor altijd, en terecht, ons beeld van '14-'18
binnengeslopen.
Want de cultuur van infanterist
B. is de onze niet meer: de zijne was nog de cultuur van de
dienstplicht. Het idee 'dienstplicht' in West-Europa - ik bedoel hiermee
niet zozeer het formele bestaan van een militiewetgeving als wel de
notie dat de gewone burger in principe het zijne moet bijdragen tot het
welslagen van een door zijn staat gevoerde oorlog - is geen tijdloos
idee, maar heeft een afgebakende geschiedenis, met een begin en een
einde. Grof geschetst: van de 'levée en masse' in de Franse Revolutie
tot de tweede twintigste-eeuwse na-oorlog; van Valmy tot Korea. Een
tijdperk waarin de 'dienstplicht' weliswaar door zeer velen werd
verafschuwd, maar niettemin geheel en al tot de geestelijke horizon
behoorde. Ondenkbaar is de
dienstplicht pas weer geworden in het laatste derde van de twintigste
eeuw. Toen de eerste gewonde Britse soldaat vanuit de Falklands naar
huis terugkeerde, sprak zijn vrouw tegenover de BBc-journalisten haar
verontwaardiging uit: 'Mijn man is niet bij het leger gegaan om
beschoten te worden!' Zij ontzegde hiermee de staat elk recht op lijf en
leden van zijn mannelijke burgers (ook al zijn het beroepsmilitairen).
Dat is culturele demobilisatie.
En dat was niet de cultuur van infanterist
B. De oorlog die hem naar Ieper bracht, was juist een hoogtepunt in de
vanzelfsprekendheid van de notie 'dienstplicht', al helemaal voor de
legers die aan het westelijke front stonden. Daarom is dat front een
tragedie, en infanterist B. een mysterie. Hoe dicht we zijn extreme
ervaring ook trachten te benaderen, helemaal
begrijpen zullen we zo'n
jongen nooit. Dus blijven we luisteren.
|
Aanvullende informatie
Films
Een
selectie goede documentaires en speelfilms op Histoforum.
Fictie
Een hele reeks goede (Jeugd)romans op de
site van de VVLG
en op
deze site.
De magistrale roman van
Willy Spillebeen,
De heuvel, Leuven,
Davidsfonds 2002, 419 blz.
Met didactische verwerking en links naar sites en dvd’s
Non fiction
Er bestaat enorm veel over W.O. I. Een kleine greep geschikte boeken:
De Schaepdrijver, S., De Groote
Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog,
Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 1999, 4de druk, 366 blz.
Tuchman, B., De kanonnen van
augustus, Amsterdam, Agon, 1989, 5de druk, 539 blz.
Durnez, G., Zeg mij waar de bloemen zijn. Beelden uit de Eerste Wereldoorlog in
Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 1988, 240 blz.
Dossiers W.O. I op geschiedenis.nl
Jos Martens
11 november 2009
|