Het goud van de koning. De avonturen van kapitein Alatriste
Arturo Pérez-Reverte. Uithoven, Uitg. Karakter, 2009, 240 blz. vertaling van
El oro del Rey (2000) door Jean
Schalekamp.
Plaats en tijd: Spanje, Cadiz, omstreeks 1625.
Inleiding
Alatriste,
een Spaanse kijk op de Tachtigjarige Oorlog
Nederlandse boeken, studies, (jeugd)romans over De Opstand
zijn er bij dozijnen. Bibliotheken vol. Vanaf de 16de eeuw reeds.
Geen wonder: voor de Nederlanders vormt de opstand tegen Spanje zowat de basis
van hun natievorming, voor hun regerende vorstenhuis, de Oranjes zowat de
legitimatie van hun recht op regeren en zelfs voortbestaan.
Ook in Spanje heeft De Opstand vanaf het begin een stroom van
publicaties op gang gebracht, vooral toneelstukken: Lope de Vega, Calderon de la
Barca…
In de Nederlanden is Alva, de IJzeren Hertog, iets als de
baardelijke duivel in hoogsteigen persoon; in Spanje is hij als de Grote Hertog
een nationale held. Tijdens het laatste Oranje-jaar, 1984, wilde de huidige
hertog van Alva voor een tentoonstelling alleen unieke stukken uit het (nog
steeds fenomenale) familiepatrimonium uitlenen, als er een colloquium kwam over
de rol van zijn illustere voorvader. Dit werd afgewimpeld. M.i. een gemiste
kans. De tentoonstelling ging door, maar zonder de unieke Spaanse stukken.
De meest recente biografie die wij persoonlijk lazen,
Alva, een biografie (2005) is van H. Kamen, een Engelsman.
Toch treft het dat in de televisiereeks over
Willem van Oranje,
die in hetzelfde jaar 1984 werd uitgezonden, Alva eerder genuanceerd werd
opgevoerd. In onze bibliografie bij het artikel over deze televisiereeks zat
oorspronkelijk slechts één Spaans boek: de biografie van Filips II door H.
Vazques de Prada (1975).
Kortom, de Spaanse kijk op de Opstand bleef voor ons quasi
ontoegankelijk. De boeken van Arturo Pérez-Reverte over kapitein Alatriste (en
de
gelijknamige film) kunnen dit vacuüm opvullen. Des te meer
verbazingwekkend dat ze tot voor kort in de Nederlanden slechts op weinig bijval
konden rekenen. Jarenlang was De zon van
Breda het enige van de reeks dat in het Nederlands vertaald was. Daar
schijnt nu definitief verandering in te komen, dankzij Uitgeverij Karakter.
De populaire Alatriste-reeks is in 2007
verfilmd met niemand
minder dan Viggo Mortensen (‘Aragorn’ in
The Lord of the Rings) in de titelrol.
In Vlaanderen is de film slechts in enkele zalen vertoond.
De DVD, die in 2008 beschikbaar kwam, heeft blijkbaar meer succes.
Het goud van de koning is het eerste van de boeken over kapitein
Alatriste.
Het goud van de koning. De avonturen van kapitein
Alatriste
Hoofdstuk 1
DE GEHANGENEN VAN CÁDIZ
'Wij voelen
ons zeer verslagen, want zij die ons moeten eren, benadelen ons. Alleen
al het woord Spanjaard, hij die in vroeger tijden zo roemruchtig streed
dat de hele wereld voor hem beefde, maar door onze zonden hebben we die
faam al vrijwel verloren...'
Ik sloeg het boek dicht en volgde met mijn blik de
richting waarin ze allemaal keken. Na een windstilte van verscheidene
uren voer de Jesús Nazarena de
baai binnen, voortgestuwd door de westenwind die nu aanzwol en de zeilen
van de grote mast deed kraken. Soldaten en matrozen die aan de reling
van het galjoen, in de schaduw van de grote zeilen, bijeen groepten,
wezen naar de lijken van de Engelsen, heel keurig opgehangen onder de
muren van het kasteel Santa Catalina, of aan de galgen die langs de
oever waren opgericht, aan de rand van de wijngaarden die zich tot aan
de oceaan uitstrekten. Het leken wel druiventrossen die daar op de
oogsttijd hingen te wachten, maar dan met het verschil dat zij al
geoogst waren.
'De rotzakken,' zei Curro Garrote, en spuwde in
zee.
Zijn huid was vuil en vettig, net als die van ons
allemaal; niet veel water en zeep aan boord, en neten zo groot als
kikkererwten na een vijf maanden lange reis vanaf Duinkerken en via
Lissabon, met de gerepatrieerde veteranen van het leger dat in
Vlaanderen had gevochten. Verbitterd raakte hij zijn linkerarm aan, die
door de Engelsen in het fort van Terheyde lelijk was toegetakeld, en
keek toen voldaan naar de zandbank van San Sebastián. Daar, tegenover de
kapel en zijn vuurtoren, lagen nog de resten te roken van het schip dat
de graaf van Lexte, met zo veel doden van zijn eigen leger als hij maar
bij elkaar kon rapen, in brand had laten steken, voordat hij zelf met
zijn mannen weer scheep ging en zich terugtrok.
'Ze hebben er de nodigen van kant gemaakt,' merkte
iemand op. ‘Als wij op tijd waren gekomen zouden we nog veel drastischer
te werk zijn gegaan,' zei Garrote.
Heel even kwam de lust in hem op om zelf enkele van
die druiventrossen op te hangen. Want een week eerder hadden de Engelsen
en de Hollanders, arrogant en zelfgenoegzaam als ze waren, Cádiz
overvallen met 105 oorlogsschepen en tienduizend manschappen,
vastbesloten om de stad te plunderen, onze oorlogsvloot in de baai in
brand te steken en zich daarna meester te maken van de galjoenen van de
vloten die uit Brazilië en Nieuw Spanje vertrokken waren en op het punt
stonden aan te komen. Later bleek hoe het allemaal in zijn werk was
gegaan, zoals de grote Lope de Vega het vertelde in zijn blijspel
La moza de cántaro,
Het lompe vrouwmens, met het
beroemde sonnet:
Hij waagde
het, de Engelsman, gewapend met bedrog, want de Spaanse leeuw zag hij in
zijn hol...
En zo was dus die van Lexte gekomen, sluw, wreed en
een echte zeerover zoals het een Engelsman betaamt - hoewel dat volk
zich altijd weer indekte met speciale voorrechten en huichelarij en was
daar met een hoop mensen aan land gegaan tot het fort van El Puntal zich
overgaf.
p. 9-10
|
Kapitein Alatriste en zijn trouwe
Iñigo zijn, na de Slag om Breda, teruggekeerd naar Spanje. (In 1625 wist
Ambrogio Spinola de stad voor de Spaanse Nederlanden te heroveren, een verhaal
dat verteld wordt in De zon van Breda).
Algauw wacht hun een nieuwe missie, een die te maken heeft
met het goud dat uit Amerika naar Spanje komt. En niet altijd op een legale
manier. Enorme sommen verdwijnen in de zakken van hooggeplaatsten. Alatriste
krijgt van nog hoger geplaatsten, onder wie klaarblijkelijk de jonge koning
Filips IV zelf, via zijn vrienden de dichter en de graaf-hertog van Olivares, de
machtigste man van Spanje, de opdracht om een Vlaams schip met illegaal goud te
veroveren in de haven van Sanlúcar (bij Sevilla). Dat loopt uiteraard niet van
een leien dakje. Er komt heel wat planning, geslepenheid en degengekletter aan
te pas voor de taak kan uitgevoerd worden. Alatriste krijgt zelfs een publiek
eerbetoon van de anders zo onbewogen koning zelf. Maar of dat een voordeel zal
blijken te zijn?
Net als in de vorige boeken is Iñigo, inmiddels een
‘veteraan” van 16 jaar, de verteller van dienst. Wat het verhaal andermaal
onderscheidt van een mantel-en-degenverhaal is enerzijds de stijl, doorspekt met
gedichten en fragmenten van toneelstukken en anderzijds een unieke blik achter
de schermen van wel zeer verschillende lagen van de Spaanse maatschappij, van
het koninklijk hof tot de gevangenis en de bordelen van Sevilla. Het is een
Spanje in verval, in de eerste plaats door luiheid en hoogmoed van al die
bevolkingslagen, aangetast door de verrotting van een wijd verspreide corruptie
op alle niveaus. Iñigo beseft dat maar al te goed, maar hij vertelt het allemaal
met de vanzelfsprekendheid van de tijdgenoot die er middenin zit. Zowel inhoud
als stijl laten zich het best vatten in onderstaand uitvoerig uittreksel.
Alsof de natuurlijke schoonheid van die beroemde
stad nog niet genoeg was, had ook nog de koninklijke familie hier zijn
intrek genomen, en Sevilla met zijn meer dan honderdduizend inwoners was
nu één bruisend geheel van gezellige drukte en feestelijkheden. Dit jaar
had bij uitzondering onze heer Philips de Vierde besloten de aankomst
van de vloot uit West-Indië met zijn doorluchtige aanwezigheid op te
luisteren, want die komst betekende een ware schat aan goud en zilver
dat van daaruit - meer tot onze rampspoed dan tot ons geluk - over de
rest van Europa en de wereld zou worden verdeeld. Het overzeese rijk,
een eeuw eerder door Cortés, Pizarro en nog meer avonturiers met weinig
scrupules en een hoop lef gesticht, zonder - behalve hun leven - ook
maar iets te verliezen en alles te winnen, zorgde nu voor een ware
stroom van rijkdommen, die Spanje in staat stelde de oorlogen te blijven
voeren waardoor het, ter verdediging van zijn militaire hegemonie en de
ware godsdienst, bij de halve aardkloot in het krijt stond. Het ging om
geld dat zo mogelijk des te meer noodzakelijk was in een land als het
onze, waar - zoals ik al eens eerder heb verteld - Jan en alleman zich
heel wat verbeeldde, werken in een kwade reuk stond, de handel ook al
geen goede naam had, en de droom van zelfs de minste boerenpummel was
een adelsbrief als edelman te krijgen, leven zonder ooit belasting te
betalen en nooit, maar dan ook nooit te werken. Zodoende zochten de
jongeren liever hun fortuin in West-Indië of Vlaanderen in plaats van op
onvruchtbare akkers te verkommeren, overgeleverd aan de genade van een
luie geestelijkheid, een domme, vernederde aristocratie en een stel
corrupte ambtenaren die hun bloed en hun leven opzogen. Met grote
zekerheid komt de verwoesting van de republiek op de dag waarop de
verdorvenheden een vaste gewoonte worden; immers, de verdorvene wordt
dan niet meer als een verachtelijk mens beschouwd en iedere laagheid
wordt vanzelfsprekend. En zo, dankzij de rijke vindplaatsen in Amerika,
wist Spanje gedurende lange tijd een imperium te handhaven dat berustte
op die overvloed aan goud en zilver, en op de waarde van zijn munt, die
niet alleen diende om zijn legers te betalen - als het die al betaalde -
maar ook om goederen en handwerksproducten van buiten in te voeren. Want
we konden dan wel graan, olie, azijn en wijn uitvoeren naar West-Indië,
maar voor alle andere producten waren we van het buitenland afhankelijk.
Hierdoor waren we wel gedwongen om onze
bevoorrading in het buitenland te zoeken, en hierin speelden onze gouden
dubloenen en de befaamde zilveren realen van acht die zeer gewaardeerd
werden, de belangrijkste rol We wisten ons op de been te houden dankzij
de kolossale hoeveelheid munten en staven die van Mexico en Peru naar
Sevilla reisden, vanwaar ze zich verspreidden over alle landen van
Europa en tot in het Midden-Oosten, om zelfs tot in India en China
terecht te komen.
Maar het is waar dat ten slotte de hele wereld van
die rijkdommen profiteerde, behalve de Spanjaarden zelf: met een
koningshuis dat altijd in de schulden zat, was het geld al uitgegeven
voordat het aankwam, zodat het goud, ternauwernood aan wal gebracht,
alweer uit Spanje verdween om het te verspillen aan de oorlogsgebieden,
de Genovese en Portugese banken die onze schuldeisers waren, en het
zelfs in handen van onze vijanden kwam, zoals don Francisco de Quevedo
dat zo prachtig vertelde in zijn onsterfelijke liedje:
Eerlijk geboren in West-Indië
waar de wereld hem begeleidt:
komt te sterven in Spanje en
wordt in Genua begraven.
En wie hem daar legt
is de prachtige, maar wrede
en machtige ridder,
is heer Geld.
De navelstreng die het arme - maar paradoxaal
genoeg rijke Spanje in leven hield was de vloot van de route naar
West-Indië, die op zee al even hard werd bedreigd door de orkanen als
door de zeerovers. Daarom betekende de aankomst van die vloot in Sevilla
een onbeschrijfelijk grandioos feest, want afgezien van het goud en het
zilver van de koning en de particulieren, bracht die vloot ook de
cochenille mee (de van een Mexicaans insect verkregen scharlakenrode
kleurstof), indigo, hout van Campeche, hout van Brazilië, wol, katoen,
allerlei soorten leer, suiker, tabak en kruiden, en niet te vergeten de
rode peper, gember en Chinese zijde die via Acapulco van de Filippijnen
werden aangevoerd.
Op deze wijze voeren onze galjoenen in konvooi
vanaf Nueva España oftewel Mexico en Tierra Firme, nadat ze zich in Cuba
hadden verenigd en zo een gigantische vloot vormden. En we moeten wel
toegeven dat, ondanks alle ontberingen, problemen en rampen, onze
Spaanse zeelui met grote nauwgezetheid hun werk deden. Zelfs op de
ergste momenten - slechts eenmaal wisten de Hollanders een complete
vloot van ons te veroveren bleven onze schepen met grote inspanning en
opofferingen de zee oversteken*. En altijd weer wisten ze, behalve
enkele wel heel ongelukkige keren, de bedreiging van de Franse,
Hollandse en Engelse zeerovers op een afstand te houden, in die strijd
die Spanje in zijn eentje leverde tegen drie machtige naties die
vastbesloten waren de resten van het land onder elkaar te verdelen.
* Uiteraard
een verwijzing naar Piet Hein (“zijn naam is klein, zijn daden bennen
groot”) en
de verovering van de Spaanse Zilvervloot in de baai van Matanzas (Cuba)
in 1628 (J.M.).
p. 36-39
|
Alatriste slaagt in zijn opzet. En de koning zelf schenkt
hem in het openbaar de gouden ketting van zijn Gulden Vlies. Wat de sombere
soldaat niet vrolijk stemt. Iñigo besluit zijn relaas en het boek: “En terwijl
naast mij don Francisco de Quevedo maar doorging met het improviseren van de
verzen voor zijn nieuwe sonnet, wist ik, of voelde ik intuïtief aan, dat die
ketting van de koning voor Alatriste even zwaar woog alsof hij van ijzer was.”
(p. 240)
Eén kleine maar storende vertaalfout: een inwoner van Genua
is een Genuees, geen Genuaan.
Jos Martens
|