Community Geschiedenis Histoforum |
||||
recensies | deel 1 deel 2 deel 3 deel 4 deel 5 | |||
|
China. Inzicht
in zijn doorbraak
Prof. Sylvain Plasschaert,
emeritus van de K.U.L. en van de U.A. , is een autoriteit op het gebied
van Chinese economie. Hij wil in dit boek (1) aantonen
dat de huidige Chinese successen ons niet hoeven te verwonderen, omdat
China tot 1800 meer uitvindingen deed en wsch. welvarender was dan de
rest van de wereld.
Hij begint met een overzichtje van technische prestaties in het verleden
: uitvinding van zijde (rond 2° e. v.C.), papier (2° e. n.C.), het
graven van het Zuid- Noord- kanaal ( 7° e. ) waardoor de rijkere oogsten
van het Yangzi -bekken ( Blauwe rivier ) naar het droge noorden gevoerd
konden worden,
boekdrukkunst ( 9° e. ), buskruit ( 10° e. ) , kompas ( 12° e. ).
Bij Libbrecht ( 2, p. 30 -31
) is deze lijst nog wat langer.
Vervolgens legt hij uit hoe het eeuwenoude Chinese denken ( met
universalisme, syncretisme, yang- yin, kosmos, tian, beweging, taoďsme )
ook nu nog van invloed is op hun onderhandelingen, waardoor een contract
altijd nog veranderd kan worden.
Hij verklaart ook waarom de CCP het christendom momenteel weer tolereert
en dat de Chinese bevolking door het taoďsme de neiging heeft zich niet
aan strenge gezagsstructuren te onderwerpen en dus niet zo onderdanig is
als wij dikwijls denken ( p. 42 ). Zes pagina’s verder zegt hij dan weer
dat de meerderheid vanuit het Confucianisme een sterk gezag wel
accepteert.
Hij beschrijft ook het taoďsme, boeddhisme en confucianisme. Dit laatste
wordt door velen beschouwd als zowel de oorzaak van de neergang in de
19° eeuw ( door zijn aanvaarding van ongelijkheid en onderwerping ) als
van de heropbloei in Oost- Azië sinds 1970 ( door zijn groepsdiscipline
en sober leven).
De politieke continuďteit is grotendeels te danken aan de hoge
homogeniteit van de bevolking: meer dan 90 % zijn Han-Chinezen, die al
eeuwen dezelfde geschreven taal hanteren en vanuit hun confucianisme een
sterk gezag accepteren.
De Mongolen ( 13° - 14° e. ) en de Mantsjoes ( 1644 – 1912 ) waren de
enige buitenlandse dynastieën. En zoals de Romeinen de
hoogstaande cultuur
van de Griekse verliezers
overnamen, zo namen ook deze volkeren de cultuur en administratie over
van de Chinezen.
In het economisch hoofdstuk stelt Plasschaert dat China tot de 12° eeuw
een hoger gemiddeld inkomen had dan West-Europa en tot in de 18° eeuw
dan de wereld.
Je kan dit ook anders lezen : West-Europa heeft sinds de 13° e. een
hoger gemiddeld inkomen dan China. Elders in de wereld was er tot 1800
weinig welvaart.
Tussen 1740 en 1834 steeg de bevolking van 143 miljoen naar 400 miljoen.
In 1820 had China 33 % van het mondiaal BNP, in 1950 slechts 5 % .
De natuur was eerder een nadeel : slechts 13 % van de oppervlakte is
geschikt voor landbouw. Bergen en woestijnen overheersen grote delen van
het landschap. Het noordoosten ( rond de Huanghe of Gele Rivier ) is
geschikt voor tarwe en maďs, het zuiden (van de Yangzi of Blauwe Rivier
tot de Parelrivier) levert veel rijst op. De natuurlijke rijkdommen zijn
beperkt : voor olie en aardgas is China afhankelijk van het buitenland.
Overstromingen en aardbevingen teister(d) dikwijls het land.
Een verklaring voor de economische neergang na 1800 is niet evident : de
snelle bevolkingsgroei zonder toename van de levensmiddelen, slecht
bestuur, isolationistisch conservatisme waardoor men geen technische
vernieuwingen wilde
overnemen, vanaf 1839 de bemoeiingen van Europa, de VSA, Rusland en
Japan, opstanden van verarmde boeren ( o.a. de Taiping-rebellie 1850 –
1864 en de Boksers in 1900), de door buitenlandse mogendheden opgelegde
“herstelbetalingen” van 1842, 1860, 1895, 1900, de verspilzucht tijdens
regentes Cixi ( 1861 – 1908 ).
Het zelfopgelegd isolationisme is wsch. ook de verklaring waarom de
Industriële Revolutie niet begon in China of waarom China niet bij de
kopgroep was. Een andere factor is dat China geen Renaissance,
Hervorming of Verlichting heeft gekend, die in het Westen de grondslag
legden voor experimenten met wetenschappelijk onderzoek. En ook geen
burgerij die sinds de Middeleeuwen vrijheden afdwong van de vorst en
deze bewaarde in fiere belforten.
De afzondering werd ook in de hand gewerkt door de natuur : de Himalaya
in het zuiden, woestijnen
in het westen, het gevaar van
Mongolen en Mantsjoes in het noorden. Anderzijds waren er ( trage
) zijderoutes en vooral de kust die meestal onderbenut werd :
In deel II vernemen we waarom de burgerlijke republiek van 1912 tot 1949
en het Mao-tijdperk van 1949 tot 1976 er niet in slaagden om China er
economisch bovenop te brengen en te moderniseren.
Sun Yatsen, de vader van het nieuwe China, miste een politieke en
militaire machtsbasis en organisatietalent.
Zijn schoonbroer Chiang Kaichek herenigde Centraal China, maar door het
conflict met de CCP (dat hijzelf gezocht had )
en de invasie van Japan, mislukte hij op het vasteland
en slaagde hij enkel in de economische opbloei van Taiwan. Mao
hield vast aan zijn “permanente revolutie” ( zowat om de 7 jaar de
slechte geesten van de macht houden ) en aan zijn “massalijn” , d.w.z.
vertrouwen in de revolutionaire kracht van de massa, mits ze
gemotiveerd en gemobiliseerd wordt om terreur uit te oefenen tegen
contrarevolutionairen en andere doelgroepen of om kanalen te graven.
In 1957 onthief hij 300.000 tot 700.000 intellectuelen uit hun
partijfunctie en tijdens de Culturele Revolutie misbruikte hij de
destructieve energie van opgezweepte jongeren om zijn totalitaire macht
te herbevestigen en de intellectuelen te kneden tot echte communisten.
Het waren allemaal dingen die de economie niet vooruit hielpen.
Ook puur economisch blunderde Mao : tijdens de Grote Sprong (1958-1960)
ontredderde hij de bevolking door het economisch beleid te
decentraliseren, de landbouw snel en compleet te collectiviseren zodat
de boeren zelfs geen klein stukje grond voor zich mochten bewerken en
door een amateuristische industrialisatie van het platteland. Deze
aanpak resulteerde in een diepe val van het BNP met 30 % , ondervoeding
en 25 miljoen hongerdoden. Nu nog is het in China taboe om deze doden
toe te schrijven aan het voluntarisme van Mao. Met de ongelooflijk wrede
Culturele Revolutie ontwrichtte de grote leider – leraar –
opperbevelhebber – roerganger niet alleen de intellectuele bovenlaag en
de top van de CCP (Peng Dehuai,
Liu Shoaqi, Deng), maar ook de economie, de gezinnen ( waar kinderen in
opstand kwamen tegen hun ouders ) en de morele grondslagen van de
maatschappij. Kortom : economisch gezien zou China veel verder hebben
gestaan als Mao 20 jaar eerder van het toneel was verdwenen.
In zijn regeringsperiode was er wel een groei van de zware industrie met
ca. 8 % per jaar, een daling van het analfabetisme en
een vooruitgang van de volksgezondheid, maar de landbouw faalde
en de levensstandaard verbeterde weinig, mede door de tekortkomingen die
inherent zijn aan centraal geleide bevelseconomieën.
Deel III handelt over China ’s economische metamorfose sinds 1980. De
groei ( 9,5 % per jaar) was fenomenaal, maar met 1700 $ p.p.p.j. hoort
China nog niet bij de 100 meest welvarende landen. In Shenzhen, Shanghai
en Beijing is de levensstandaard al vergelijkbaar met de West-Europese
middenklasse. De statistieken uit het verleden waren niet altijd
betrouwbaar, maar werden gecorrigeerd door internationale instituten,
o.a. zelfs de CIA, waarvan China zelf soms de cijfers overnam. De
landbouw werd gedecollectiviseerd, eerst door de boeren zelf, die het
gebruiksrecht in handen namen, pas nadien door de CCP, met als gevolg
dat de productie steeg met 7,7 % per jaar en de rurale inkomens met 4 %
sinds 1990. Maar de grond bleef
tot nu toe staatsbezit en het onderwijs en de gezondheidszorg op
het platteland werden geprivatiseerd en zijn dus niet meer toegankelijk
voor de allerarmsten. Jiang Zemin en nog meer Hu Jintao plaatsten de
lotsverbetering van de rurale bevolking bovenaan op de agenda.
Ingrijpende milieumaatregelen
mogen ook niet lang meer uitblijven.
Deng, van wie we hier ook een portret krijgen, werd pas in zijn laatste
25 jaar een groot staatsman. Hij beloofde de Chinezen een fiets,
uurwerk, radio en naaimachine. Nu staan 300 miljoen Chinezen veel
verder. Hij opende China voor
buitenlandse bedrijven, Jiang Zemin verkreeg de toetreding tot de WHO /
WTO. De graad van openheid ( p. 136 ) ligt nu met 69 % veel lager dan
België ( 185 % ) , maar veel hoger dan die van de VSA ( 19 ) of Japan (
22 ) en contrasteert sterk met het eeuwenlange introverte autisme. De
overzeese Chinese diaspora, zo’n 60 miljoen mensen in Zuidoost Azië,
werkt actief mee aan de opbloei, door invoer van kapitaal en uitvoer van
goederen.
De politieke democratie kwam er niet.
Zhao Ziyang was de enige toppoliticus die begrip had voor de
studenten op het Tienanmenplein. Hij werd ontslagen en kreeg huisarrest
tot zijn dood in 2005, dus 16 jaar lang. De censuur op de media en op
het internet blijft ook overeind, maar de vrijheid van meningsuiting,
van beroepskeuze en de artistieke vrijheden zijn nu veel groter dan
t.t.v. Mao. De verantwoordelijken van dorpen en stedelijke wijken worden
nu door de bevolking gekozen, zonder dat ze tot de CCP moeten
behoren(164).
Maar de “ijzeren rijstkom” of de zekerheid van een loon, medische zorg,
huisvesting, onderwijs en
andere sociale voordelen aan zeer voordelige voorwaarden,
zijn
opgeheven.
Deel IV onderzoekt de internationale weerslag van de transformatie. De
export groeide met 40 % p.j. sinds 1980; 60 % was te danken aan
buitenlandse bedrijven : dus “Made in China”, maar niet “Made by China”.
De EU staat als investeerder op de 4° plaats, na Hongkong, de VSA en
Japan. Hongkong geniet nog tot 2047 van een speciaal statuut als
kapitalistische regio. Opmerkelijk is dat Taiwan niet in deze topvier
staat. België zit met 500 bedrijven en bedrijfjes in China; Bekaert is
de grootste investeerder met 12 vestigingen , die vnl.
staalkoord fabriceren
voor autobanden. Maar China investeert nauwelijks in België :
rederij Cosco zit voor 20 %
in de Antwerp Gateway Terminal. Nederland is veel prominenter aanwezig. Philips is koploper met 32 vestigingen. De export van beide landen naar China bedraagt slechts 1 % van de totale uitvoer.
De delokalisatie wordt overroepen : West-Europese bedrijven verkiezen de
nieuwe EU-lidstaten, die dichterbij liggen, meer juridische zekerheid
bieden dank zij de EU - wetgeving, ontsnappen aan douanerechten, grotere
culturele en politieke overeenkomsten vertonen en ook een ruim
afzetpotentieel hebben. Delokalisatie is ook meer gericht op nieuwe
markten dan op kostenbesparing.
In dit deel overloopt de auteur ook nog de buitenlandse politiek,
m.n. t.o; de 3° Wereld, Taiwan, VSA, Japan, Rusland, India en de E.U.
Deel V werpt een blik in de toekomst. De overbrugging van de
welvaartskloof tussen stad en morrend platteland is essentieel. 940
miljoen mensen hebben moeilijk toegang tot lager onderwijs en medische
zorg. 740 miljoen leven op het platteland, 200 miljoen werken als
gastarbeider in de steden.
Hun leven en dat van het “grauwe en bitter etende China” is schrijnend
beschreven door Catherine
Vuylsteke (3).
De onrendabele staatsbedrijven zijn op 20 jaar gereduceerd tot 35 % ; 65
% maakt lage winst, enkele renderen echt. Het aantal arbeiders is er
gedaald van 92 naar 68 miljoen. De werkloosheid ligt boven 10 %. De
heropbouw van de sociale
zekerheid en van de medische zorg
is een werk van lange adem. De sanering van het bankwezen is aan
de gang en wordt bevorderd door de intrede van Britse en Zwitserse
banken in de staatsbanken en door de spaarijver van de bevolking. De
rijkdom aan deviezen is volgens Plasschaert geen gevolg van het
exportsurplus, maar van de buitenlandse investeringen. De inventiviteit blijft voorlopig beperkt tot de landbouwsector, m.n. in de genetisch gemodificeerde rijstsoorten (265). De bijlagen bestaan uit een chronologie van de dynastieën, bibliografie en een selectieve index. Enkele opmerkingen : in de bibliografie mis ik de interessante werken van Cheng Shan-Whei (China), Julia Lovell ( Chinese Muur), Jeanne Boden ( Essentie van China), Libbrecht ( De geelzucht van Europa), Jung Chang ( Mao), Schulte Nordholt ( De Chinacode ontcijferd ), Ng Sauw Tjhoi ( Made in China), de “China Toolkit” van Marc Van Gastel e.a. , de Nederlandse vertaling van Zhisui Li en Chris Patten.
Een woordenlijst zou handig zijn : nu moet de lezer termen zoals danwei(arbeidsgemeenschap),
dazhibaos ( muurkranten ) , hukou ( verblijfsvergunning voor een stad)
ijzeren rijstkom, … zelf onthouden.
Op de algemene kaart ( 26 ) hadden de drie rivieren moeten staan. Nu
moet je die gaan zoeken op p. 53. Op die van de SEZ ( speciale
economische zones, 142 ) ontbreken Beijing, Hongkong en Macao.
Bij de onderdrukking van de Tienanmenrevolte geeft Plasschaert de
indruk dat de slachtoffers sneuvelden buiten het plein; dat komt niet
overeen met de versie dat
op het plein zelf de bebloede tegels
snel vervangen werden door nieuwe. Mao had vier vrouwen i.p.v.
drie.
Marco Polo was ca. 17 jaar in China ( Libbrecht, p. 16 ) i.p.v. 2 ( 36
). Het is aannemelijk dat
China tot 1800 rijker was dan een groot deel van de wereld, maar bij de
bronnen ( 36 ) hiervoor staan Marco Polo, niet meteen een historicus en
Joseph Needham, die rond 1950 beweerde dat de Muur het enige bouwsel is
dat vanaf Mars te zien is.
Gelukkig geeft Plasschaert zelf toe ( 38 ) dat de Chinese bouwkunst,
beeldhouwkunst en schilderkunst niet de pracht
en de variëteit van stijlen vertoont die de Europese steden zo
mooi maakt. De artistieke creativiteit werd afgeremd door normen van
hogerhand, waardoor de kunstwerken eenvormig zijn. Het taalgebruik is
soms wat ouderwets en afgestemd op universitair geschoolden. De
doelgroep is een breed, maar vooral gevormd publiek.
Ondanks deze aanmerkingen, is het een schitterend boek. Wie China beter
wil begrijpen, moet dit grondig bestuderen.
Referentie :
1. Sylvain Plasschaert,
China. Inzicht in zijn doorbraak.
Uitgeverij Davidsfonds,
Leuven, 2007. 295 p. ;
kaarten, tabellen, chronologie, literatuur, register.
ISBN 978 – 90 –
5826 – 455 – 8; €
18,95.
2.Ulrich Libbrecht, De geelzucht
van Europa. China en het Westen. Uitgeverij
Davidsfonds, Leuven,
2004. 112 p.
ISBN 90 – 5826
– 267 – 7; € 14,95.
3. Catherine Vuylsteke,
Volksrepubliek van verlangen.
Ontmoetingen in het hedendaagse China.
Uitgeverij Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2007.
267 p., bibliografie, kaart. ISBN
978 90 8542 094 1; € 18,95.
Jef Abbeel, april 2007 | |||
Met onderstaande zoekmachine kunt u zowel zoeken op het www als binnen deze site en Histoforum
|