Community Geschiedenis Histoforum |
||||
recensies | deel 1 deel 2 deel 3 deel 4 deel 5 deel 6 | |||
|
China in woord en beeld
De Chinese economie beroert heel de wereld, de Olympische Spelen komen
er aan, de Chinezen laten ze beginnen op een voor hen magische dag (
8.8.8), het zijn fenomenen waar de uitgevers op inspelen. Hier volgt een
selectief overzicht van wat ze recentelijk publiceerden. We volgen de
chronologische lijn.
Het Chinese schrift is een
paar duizend jaar oud en al die tijd hetzelfde gebleven. De oudste
bekende inscripties staan op de zogenaamde
orakelbeenderen : op botten en op schildpadschilden. Het boek van
Peter Hessler (1), Amerikaans journalist voor The New Yorker en voor
National Geographic en docent Engels in de provincie Sichuan,
gaat over vele aspecten van het Chinese verleden en heden.
Een ervan is zijn fascinatie voor het Chinese karakterschrift. Een
citaat om dat te staven: “Het Chinese schrift is een instrument om ons
volk bijeen te houden. Alleen doordat de Chinese karakters ons bijeen
hebben gehouden, zijn we erin geslaagd één volk te blijven” (492).
Ongetwijfeld hebben nog andere factoren hierin een rol gespeeld.
Hessler dwaalt vlug af van dit onderwerp en verzeilt o.m.
bij een Chinese deskundige in orakelbeenderen, die zelfmoord
pleegde tijdens de Culturele Revolutie.
Hij blijft verbijsterd staan over alles wat voor hem nieuw en
anders is, maar hij gaat daarbij van het ene naar het andere verhaal,
zonder samenhang, zonder rode draad. De anti-Amerikaanse betogingen
tegen een bom op de Chinese ambassade in Belgrado in 1999 krijgen te
veel aandacht. Maar hij slaagt er niet in om dat incident in zijn
historische context te plaatsen.
Zijn boek munt uit door een vlotte
schrijfstijl, maar het valt vooral op door de vele oppervlakkige details
en door het ontbreken van verklaringen voor wat hij ervaart en ziet als
docent en journalist in China.
Gelukkig is er net een briljant boek
verschenen over het Chinese schrift (2). De Zweedse sinologe Cecilia
Lindqvist (°1932 ) schreef het al in 1989, maar het is nu pas vertaald
in het Nederlands. Het is een pareltje, zowel vormelijk als inhoudelijk.
De schrijfster ontleedt eerst het schrift van de bijna prehistorische
orakelbeenderen van ca. 110 v.C. en van de oude bronzen voorwerpen.
Dan gaat ze thematisch te werk: ze verklaart de oorsprong van de
karakters vanuit de Chinese leefwereld en vanuit de verhalen eromheen.
Waarom zien de Chinese karakters er zo uit ?
Ze toont primitieve beelden van mensen, rivieren en bergen en zet daar
het letterteken naast. Idem voor vissen, vogels, schildpadden, wilde
dieren, instrumenten voor de jacht, draken, huisdieren, boerderijdieren.
Dan volgen agrarische en militaire vervoersmiddelen, simpele kruiwagens,
chiquere riksja’s, boten, akkerbouw, graangewassen, rijst, wijn,
kruiken, hennep, papier ( uit hennep) , zijde, spin- en weefgetouwen,
bamboe ( eetstokjes, draagstokken, manden, gebouwen, scheuten om te
eten), bomen en hun vruchten, pijl en boog, gereedschappen en wapens,
daken en huizen, grotwoningen, boeken en muziekinstrumenten, cijfers en
andere tekens. Ze eindigt met schrijfoefeningen en voorbeelden. Via het
schrift krijgt de lezer ook
inzicht in de Chinese cultuur, natuur en de dagelijkse leefwereld
van zovele eeuwen. Hij leert ook dat de tekens 3.000 à 4.000 jaar
lang van generatie op generatie overgedragen zijn en dat ze dus al bijna
4.000 jaar dezelfde zijn gebleven. Lindqvist pleit ook voor het behoud
van deze tekens, om de oude beschaving en de eigenheid te bewaren. Ze
wil dus niet dat ze vervangen worden door letters die beter passen bij
de internationalisering van de cultuur en van de berichtgeving.
Lindqvist vertelt ook dat de Chinezen al in de 2° e. v.C. papier konden
maken uit hennep. Hanzhong, de stad die pretendeert dat het papier daar
uitgevonden werd, staat er niet bij vermeld.
In 751 n.C. versloegen de Arabieren het Chinese leger bij de Talas (
riviertje in het zuiden van het huidige Kazachstan). Lindqvist noemt dit
één van de belangrijkste veldslagen uit de wereldgeschiedenis : hier
begon de neergang van de Tangdynastie ( 618 – 906 ), de eeuwenoude
contacten met het Westen werden verbroken en China raakte geïsoleerd
achter zijn natuurlijke barrières van woestijnen en bergen (215).
Chinese krijgsgevangenen leerden de Arabieren hoe ze papier moesten
bereiden en Samarkand ( nu Oezbekistan) werd het grote centrum ervan. In
1150 bereikte de techniek Spanje, later de rest van Europa.
Bij alle thema’s staan mooie afbeeldingen, die met zorg gekozen zijn en
van
trefzekere commentaren voorzien zijn.
De schrijfster combineert
diepgaand onderzoek en grondige
kennis van de Chinese archeologie, kunst, geschiedenis, kalligrafie en
leefwereld met een
meeslepende en krachtige vertelkunst, didactisch talent en scherp
observatievermogen.
Via het schrift leert ze China, het rijk van de tekens, kennen en haalt
ze ook persoonlijke herinneringen op aan haar vele verblijven in China.
Ze werkte vijftien jaar aan boek.
Vele prachtige gebouwen, zoals de Hal de Harmonie in de Verboden Stad en
de pagode van Yingxian ( 279 ),
zijn in een mat zwart-wit afgebeeld :dat is een gemiste kans. Zo
komen ze niet tot hun recht. Dat geldt ook voor een aantal prenten uit
de natuur en voor vele archeologische vondsten.
Een ander nadeel is dat bij de uitspraak ontbreekt bij de tekens. Voor
de lezer is het onmogelijk om die zelf op te zoeken. De schrijfster wil
het Chinese alfabet aanleren, niet door het eindeloze herhalen zoals dat
in China de gewoonte is, maar door elk teken te voorzien van zijn
historische en archeologische samenhang. Zo krijg je inzicht in de
tekening. Haar methode is zo goed dat
ze in een aantal
Chinese en Taiwanese scholen gebruikt
wordt, maar dan is er een leraar bij die de uitspraak kent.
In andere Chinese handboeken
worden ongegeneerd passages uit
haar boek gekopieerd, zonder bronvermelding. Maar ze is al blij dat de
Chinezen accepteren dat een vreemdeling hun taal goed uitlegt. Het siert
de auteur.
Die uitspraakles krijgen we wel van Jan Van Meenen ( 3 ).
De vreemde titel “China voor Vlamingen” verwijst naar de
eeuwenoude Vlaams-Chinese vriendschapsbanden. Die droegen van de 13°
eeuw tot ca. 1950 een sterk christelijke stempel.
Willem van Rubroeck bezocht al in 1253, net vóór Marco Polo,
Mongolië, toen heerser over
China. Ferdinand Verbiest was rond 1670 astronoom en veelzijdig adviseur
van de keizer. In 1862 werd de missieorde van Scheut ( Anderlecht )
gesticht. 679 Vlaamse, Nederlandse en ook enkele Waalse Scheutisten
trokken tussen 1865 en 1949 naar onherbergzame streken in China en
Mongolië. China telde toen al ca. 500 miljoen inwoners ( p. 22).
De Scheutisten leerden
meteen de taal, ze woonden onder het gewone volk, daarom voelden ze ook
zo goed aan wat er bij het volk leefde. Hun brieven naar het thuisfront
toonden hun grote sociale bekommernis, niet enkel verbaal, maar ook
metterdaad : ze legden irrigatiekanalen aan voor de boeren, bouwden
medische centra en scholen. Hun parochies waren zo groot als Frankrijk.
De meesten stierven al na enkele jaren.
Van Meenen mocht de privé-correspondentie van twee Nederlandse
Scheutisten inkijken en ook de interviews die in de jaren ’80 afgenomen
werden van de laatste nog levende missionarissen. In 1955 waren ze door
Mao uit het land gezet. De auteur legde zelf
Thema’s die opvallen zijn: het gering aantal bekeringen, het vroege
overlijden van de missionarissen ( soms al na 3 jaar, door tyfus,
cholera, dysenterie of pokken, p. 62), hun geldgebrek, de Chinese
nieuwjaarswens “Vergaar rijkdom”, een kleine eeuw vóór Deng Xiao Ping
dus.
Verder de grote aandacht voor de fysieke kenmerken van de Chinese mannen
en vrouwen, de vrouwenvoetjes van slechts
Het statuut van de vrouw: vreemdeling en bijna slavin in de familie van
haar man. De lengte van de Chinezen nu :
De opiumverslaving bij 100 miljoen Chinezen ( dus bij 1 op 5!). De
vernederende verdragen van Nanjing ( 1842), Tianjin ( 1858 ), Peking (
1860).
Terloops vernemen we dat Lord Elgin, zoon van de “verzamelaar”
of “redder” van de Londense sculpturen van het Parthenon en van
de Kariatide van het Erechteion, in 1860 Peking innam, het keizerlijk
Zomerpaleis voor 90 % leeg plunderde en dan plat brandde. Zijn rooftocht
introduceerde de Chinese kunst in het Westen : Chinese vazen werden
populair.
Het opiumverhaal doet Van Meenen uitvoerig uitweiden over de hedendaagse
Chinese geneeskunde en lichaamskenmerken ( 68 – 100). Hier staan
gewaagde uitspraken bij, die hij beter aan de medische wereld zou
overlaten. De Aziatische bijziendheid verklaart hij vanuit hun voeding
(85). Op de lagere scholen doet men trouwens oefeningen om deze kwaal te
voorkomen. Maar Koreanen zijn niet bijziend dank zij hun taal en alfabet
(87).
In het volgende hoofdstuk gaat het over de wrede Boksersopstand en de
harde onderdrukking ervan. Tegelijk gaat het over respect en relaties.
Het verband is niet altijd duidelijk.
Dan maakt hij een sprong terug naar keizer Qin (221 – 206). Die liet 460
intellectuelen doden en de meeste boeken verbranden, omdat de
intellectuelen te veel het verleden bestudeerden om er zijn autoritair
regime mee te kritiseren. Hij werd de favoriete keizer van Mao. Deze
bestempelde intellectuelen als stinkende profiteurs, net zoals rijke
boeren.
Het staatsexamen ( keju ) bestond al ten tijde van Confucius ( 5° eeuw
v.C.). Het stond open voor mannen uit heel China en bevorderde zo de
eenheid. De nadruk lag op veel
Chinese literatuur van buiten leren. Creativiteit of logisch
redeneren telden niet mee. In 1905 werd het officieel afgeschaft, maar
de meeste ministers hebben wel een universitair diploma. Dat brengt de
auteur tot de hoge intelligentie
van de Aziaten. Hij reikt ook verklaringen aan (120 – 124). Een ervan is
hun werklust. En het oefenen met cijfers. Die zijn prominent aanwezig in
de naamgeving : maandag heet dag nummer één, januari maand nummer één en
de kinderen “2° zoon” of “
Hoofdstuk IV is voorzien van foto’s, die gelukkig allemaal voorzien zijn
van degelijke commentaar. Verwijzingen naar de tekst ontbreken. Andere
items : de ongenadige vervolging van missionarissen door Mao; de
geboortebeperking. Deze bestaat al 2000 jaar en viel altijd uit in het
nadeel van de meisjes. Een Scheutist getuigt (199 – 200 ) : 61 meisjes
tegen 138 jongens, al in 1913, dus 66 jaar vóór de door Deng gelanceerde
één-kind-politiek. Toen was het dus nog erger, want nu is de
verhouding ca. 100 – 120 (204) en 100 –
De Chinese vrouw speelt nog altijd een ondergeschikte rol, maar dat
neemt af in de steden. Het gearrangeerde huwelijk, dat destijds ontstond
na onderhandelingen tussen families met dezelfde welvaart, is ook sterk
afgenomen. Spreken over seks en homoseksualiteit mag dan taboe zijn,
de auteur vertelt er genoeg over. Het aantal scheidingen ligt
laag. Naamgeving en onderwijs komen hier opnieuw ter sprake.
In het onderwijs komt enige beweging : scholen kregen recentelijk de
plicht om ook Westers gedrag aan te leren : assertiviteit en uitkomen
voor eigen mening. Het lager onderwijs blijft gratis, het middelbaar en
zeker het universitair onderricht zijn duur. Leraren worden schromelijk
onderbetaald. Er is dan ook een tekort van één miljoen (270).De druk van
de moeder op de leerling is zeer groot. Er zijn speciale scholen voor
getalenteerden in wiskunde, muziek etc. Wie veel geld heeft, kan helaas
een diploma kopen.
Het laatste hoofdstuk gaat over de katholieken in China, over eten en
drinken, mode en verhuizen: weer vier zeer uiteenlopende thema’s die met
elkaar niets te maken hebben. De relaties tussen Peking en het Vaticaan
zijn aan de beterhand, zoals ook uit krantenberichten blijkt.
Bij het onderwerp drinken staat weer een wonderlijke uitspraak :
Chinezen en Aziaten raken sneller dronken, omdat de
lever bij de helft van hen niet beschikt over het enzym aldehyde
dehydrogenase. Jet is me niet duidelijk waarom ze de Westerse
onderhandelaars dan met heel sterke drank proberen klein te krijgen.
Roken is enorm populair, zeker bij de communistische top. Mao, Deng en
anderen waren / zijn kettingrokers. Het grootste tabaksmuseum ter wereld
ligt in Shanghai. 300 miljoen mannen en 20 miljoen vrouwen roken 1/3°
van de sigaretten van de wereld en besteden er
¼° van hun budget aan. Een pakje Marlboro kost een gemiddeld
dagloon. Op tv en in films wordt roken ongeremd verheerlijkt. Er is nog
lang geen sprake van een
antirookcampagne.
De auteur heeft weer een medische verklaring waarom Chinezen toch minder
longkanker krijgen dan Westerlingen ( 298) : Chinezen breken nicotine
trager af in hun lichaam. De effecten blijven dus langer aanwezig.
Daardoor hebben ze minder snel behoefte aan een nieuwe sigaret en roken
ze een kleiner aantal.
De eetcultuur dan. Die is zo belangrijk dat men vaak een gesprek begint
met de vraag : heb je al gegeten? Plastische chirurgie is in de mode en
dient om er mooier ( Westerser ) uit te zien en zo meer succes te hebben
op het werk. De auteur spreekt over duizend plastische chirurgen (309).
Elders heb ik al veel hogere cijfers gelezen ( 8.000 en meer).
Verhuizen is in China geen recht. Men moet er een aanvraag voor
indienen. Er is een geregistreerd verblijfssysteem ( hukoe, p. 313) en
op basis daarvan geniet men van gezondheidszorg en toelating tot
degelijk onderwijs. De 100 à 200 miljoen interne migranten vallen uit de
boot.
Van Meenen eindigt met een genuanceerd , overwegend positief oordeel
over het werk van de missionarissen, een
handig overzicht van de keizersdynastieën, alweer met de
uitspraak erbij, dan nog eens 12 pagina’s zeer nuttige
uitspraaktabellen, alfabetisch geordend en een literatuurlijst met veel
originele documenten uit archieven van Scheut en van KADOC in Leuven.
Eén detail bij deze lijst: voor de sport verwijst hij naar één artikel
(p. 354 ), terwijl er een heel boek over bestaat: James Riordan, Sport
and physical education in China. Routledge, Londen, 1999.
Enkele opmerkingen: op p. 49 zegt hij dat men de voetjes al inbond zodra
het meisje enkele maanden oud was, op p. 55 wanneer ze 3 à 5 jaar was.
Bij sommige medische uitspraken frons je even de wenkbrauwen : onze
neuzen zouden groter zijn, omdat we meer koude lucht moeten opwarmen (
53 ). Dan zou men in veel koudere gebieden nog veel grotere neuzen
moeten hebben. Rijst bevat niet enorm veel calcium ( 77) : het levert
slechts 20 mg per
In al de vijf hoofdstukken staan wel vijf à tien zeer uiteenlopende
onderwerpen, waarvan slechts enkele
verband houden met de titel.
Het boek mist structuur, maar doordat alle verhaaltjes, anekdotes en
details zo interessant zijn, kun je het niet diagonaal doorlezen en neem
je het door van a tot z. Een register ontbreekt helaas.
Bij elk Chinees woord zet hij consequent de uitspraak. Dat is
lovenswaardig, de tabel achteraan (334 – 345 ) met de Chinese karakters,
vertaling en verklaring nog meer. Als introductiecursus is het dus
een goede aanvulling bij het boek van Lindqvist (2).
Van Meenen vergelijkt telkens getuigenissen over de Chinese
maatschappij, mentaliteit en gewoontes van ca. 1900 met de huidige. Dat
levert een origineel en boeiend spectrum op en wijst er dikwijls op dat
sommige veranderingen niet zo fundamenteel zijn.
De literatuurlijst is vooral indrukwekkend, omdat er veel boeken in
staan die quasi uniek zijn en die enkel te vinden zijn in
gespecialiseerde bibliotheken of archieven zoals die van KADOC en
Scheut.
De schaduwzijden van het
Chinese mirakel treffen
we vooral aan bij Catherine Vuylsteke (4), China-specialist van De
Morgen. Zij is zeker niet onder de indruk van het “boomende” China. Ze
ziet de kloof tussen arm en rijk, binnenland en kust, interne migrant en
lokale arbeider groeien in het nadeel van de zwakste.
De titel slaat op het allesoverheersende verlangen naar meer welvaart,
een fenomeen dat rond 1900 ook al bestond, maar dan in
mindere mate. Verlangen is synoniem voor alles wat materieel is :
vroeger een fiets, nu een auto, huis met centrale verwarming en
badkamer, schoonheidsartikelen, zaken die ons ook niet vreemd zijn en
die je op veel plaatsen in de wereld aantreft. Ze vergeet dit fenomeen
in een ruimer perspectief te plaatsen.
Maar in China, “het rijk der hebzucht” (p. 191), kunnen velen
blijkbaar geen maat meer houden. We citeren een tiener : “Ik
probeer veel geld te verdienen. Geld is bijna alles. Als je er geen
hebt, dan heb je niets”(24). Zulke bekentenissen zou ik ook de mond van
sommige van mijn leerlingen kunnen horen.
In China lijkt het een reactie op 30 jaar maoïstische waanzin (13),
waarin luxe en comfort verwerpelijke zwakheden waren en waarin China een
gigantische achterstand opliep vergeleken met de westerse wereld en nog
meer met zijn directe concurrenten : Japan, Taiwan, Zuid-Korea. Er was
wel een sobere “ijzeren rijstkom”, maar tegelijk stagnatie en alle
initiatief werd gefnuikt.
Nu daarentegen zijn de
elementaire zekerheden verdwenen, iedereen moet voor zichzelf zorgen, nu
regeert de haast om die achterstand heel snel in te halen, het verlangen
om weer een machtig wereldrijk te worden en zelf rijkdom te vergaren.
De schrijfster somt groepen op die in haar ogen het slachtoffer zijn van
de nieuwe constellatie. Op de eerste plaats
de 150 miljoen rurale migranten, de dagongzai.
Ze hebben hun dorp verlaten, ze
slopen, bouwen, torsen, koken, serveren, hoereren.
Ze worden verkracht en verhandeld. Ze produceren alles wat wij dragen :
kleren, schoenen, speelgoed. Hun overkomt 90 % van de beroepsziekten en
arbeidsongevallen. Rond de tijd van het Chinese Nieuwjaar keren ze even
terug naar hun dorp en hun familie. Zo zorgen ze jaarlijks voor de
grootste volksverhuizing ter wereld.
Een tweede groep zijn de boeren.
Zij krijgen slechts één parlementslid per miljoen inwoners, terwijl de
stedelingen er één hebben per 250.000; hun kinderen hebben veel minder
onderwijskansen, ze wonen eindeloos ver van alle voorzieningen (38).
54.000 dorpen zijn quasi onbereikbaar, omdat er geen wegen naartoe
leiden(93).
Een derde en groeiende groep is het vrouwelijke huispersoneel. Ze komen
van het platteland, ze passen op kinderen en oudjes van de groeiende
groep tweeverdieners, maar ze
vinden moeilijk een man en evenmin een verblijfsvergunning in de stad.
Dit klinkt me een beetje vreemd, in een maatschappij waar een
mannenoverschot is.
Ook te beklagen zijn de islamitische, Turkssprekende Oeigoeren in
Xinjiang : ze zijn met 8,5 miljoen, maar Mao heeft er tussen 1950 en
1976 drie miljoen
Han-Chinezen gevestigd. Die zijn nu met 7 miljoen, ze hebben blijkbaar
geen last van het één-kind-beleid, ze hebben de politieke en economische
macht, ze beschikken over eigen boerderijen,fabrieken, scholen,
universiteiten, rechtbanken, zelfs gevangenissen. In Xinjiang werden
tussen 1964 en 1996
44 kernproeven uitgevoerd. Het is me niet duidelijk hoe enkel
de Oeigoeren en niet de Han-Chinezen daar nadelen van
ondervinden.
De auteur maakt zich ook zorgen over de homo’s en lesbiennes, die
nauwelijks getolereerd worden. Maar er is vooruitgang : tijdens de
Culturele Revolutie werden ze naar werkkampen verbannen.
Terug naar het platteland. Ondanks de uitbreiding van het wegennet van
De geboortebeperking mag op het platteland dan al wat soepeler zijn; 100
€ boete voor een 2° of 3° kind is een pak geld, zeker in Tibet (116). En
wie in Tibet kritiek durft te uiten op een halve eeuw Chinese bezetting,
verdwijnt in een werkkamp(118).
Een vrolijker hoofdstuk is dat over de Chinese moderne kunst. Die heeft
zich losgemaakt uit het keurslijf van het socialistisch realisme, ze
krijgt steeds meer ademruimte, omdat ze een winstgevend exportproduct is
geworden, dat status verleent aan China. Centra zijn o.a. Shanghai en
Beijing. In deze laatste stad ( en in Gent, MCAF) ) heeft Frank
Uytterhaegen één van de belangrijkste verzamelingen van moderne Chinese
kunst ter wereld.
Na het verschijnen van dit boek heeft Guy Ullens de Schooten ( van de
Tiense suiker ) op 2 november 2007
in dezelfde kunstbuurt rond Fabriek 798 een nog groter UCCA
geopend : Ullens Center for Contemporary Arts, met momenteel 1500
werken. De gemiddeld prijs steeg op korte tijd van ca. 3.000 $ naar 1
miljoen $ per stuk ( DS en DM, 02.11.07).
Mogen nog niet afgebeeld worden : het Tiananmen-bloedbad , kritiek op
Mao en op de partij.
De urbanisatie. Het lijkt wel een manie. Dure westerse architecten
werden erbij gehaald om het prestige te verhogen. 40 miljoen mensen
moesten al verhuizen om grootschalige projecten zoals de Olympische
Spelen, de tv-toren, etc. mogelijk te maken(135-138). Na een
schriftelijk bevel, kregen ze knokploegen en bouwvakkers over de vloer
om hen te verdrijven. Beijing kreeg zes ringwegen, maar ze kunnen de
files niet meer aan. Chongqing werd omgedoopt tot het ontwakende
Hongkong aan de Yangtze. De beelden staan in de boeken die we straks
bespreken.
De verslaafden staan daar niet in. Ze zijn met 1 à 5 miljoen, naargelang
de bron. Tolerantie tegenover drugs is onbestaande. En daar is een
historische reden voor : ze herinneren China aan de pijnlijkste en meest
vernederende periode in zijn geschiedenis, nl. de opiumoorlogen van
1832-1842 en 1856 – 1860 en de ongelijke verdragen
van 1842, 1858 en 1860
die eruit voort vloeiden.
Wie een drugsgebruiker verklikt, krijgt 8 à 30 €, voor een dealer is dat
3.000 € ; de schuldige
krijgt een nekschot (149). Verslaafden worden verplicht te ontwennen in
een afkickgevangenis of werkkamp.
Een andere groep die steeds talrijker wordt, zijn de hoeren. Hoewel
prostitutie illegaal is, zijn ze met miljoenen. De boetes
voor wie betrapt wordt, bedragen 200 tot 500 €, wat overeenkomt
met 5 tot 8 maandlonen of soms 3 maanden cel. Sommige meisjes worden
rijk met dat beroep, anderen sturen geld naar hun familie in de dorpen.
Als lezer heb je er weinig aan te vernemen dat de schrijfster in 1986
als student in Shanghai nog een centje bijverdiende als hoer in een
film.
Het lijdensverhaal van een Tibetaanse non is zeer treurig en
aangrijpend. De meeste Chinezen hebben op school nooit geleerd hoeveel
onrecht de Tibetanen is aangedaan en hoeveel de bezettende overheid hen
nog aandoet met haar repressie en folteringen.
Over naar het rijk van de consumptie. China zal in 2010 7 van de 10
grootste winkelcentra op aarde tellen. Dongguan is zo’n voorbeeld : 120
voetbalvelden groot, 20.000 werknemers rekenen er dagelijks af met een
half miljoen klanten. Het motto is : ik geef uit, dus ik ben. De
schrijfster ergert zich mateloos aan het arrogante gedrag van de 250.000
Chinese miljonairs en de tien of meer miljardairs. De 100
rijksten
verdienen 30.000 keer het gemiddelde loon.
Het één kindbeleid blijkt ook zijn nadelen te hebben. Het aantal
actieven zal in 2040 nog maar de helft zijn van het aantal ouderen, van
wie 2/3 geen pensioen heeft.
De “controle van de baarmoeders” kost veel geld : 300.000 ambtenaren en
92 miljoen leden van de Familieplanningsvereniging houden er zich mee
bezig. Sommige ambtenaren zijn overijverig en ongenadig
in het halen van het quotum. De centrale overheid verliest soms
de controle : de bergen zijn hoog en de keizer is ver. Hij hoort het
weeklagen van de vrouwen niet. Miljoenen geboortes worden niet
geregistreerd. En op de enige kinderen of “kleine keizers” rust een
enorme prestatiedruk, vooral van de moeder. Maar eens ze groter zijn,
gedragen ze zich wel zoals de anderen.
Seropositieven en aidspatiënten worden
door de overheid en de werkgevers gestigmatiseerd. Dat geldt ook voor de
Oeigoeren, 8 miljoen moslims die een nepautonomie hebben. Onderwijs in
het Oeigoers is verboden. Chinese kernproeven veroorzaken misvormde
baby’s. Oeigoerse intellectuelen riskeren voor het minst gearresteerd te
worden.
Een ander pijnlijk punt is de toenemende corruptie in vele sectoren :
bouw, landonteigening, staatsbedrijven, ambtenarij.
Vuylsteke eindigt als volgt: succesvol is het China van de
superlatieven: hoogst, meest, best, duurst. Maar daarmee vul je geen
spirituele leemt op, die aangericht is door Mao’s totalitair regime, dat
het triumviraat van confucianisme, taoïsme en boeddhisme heeft gesloopt.
Falun Gong ging op zoek naar zingeving, maar de overheid pakt hen zo
streng aan, dat de volgelingen meer in het buitenland leven
dan in China. Het christendom is
niet verboden, men spreekt van 50 miljoen protestanten en 60 tot 100
miljoen christenen in het totaal, maar ze zijn onderworpen aan strenge
beperkingen : ze mogen geen
leden aannemen onder 18 jaar en niet openlijk evangeliseren. Een echt
samenvattend besluit ontbreekt.
Enkele opmerkingen: de auteur schrijft met veel overtuiging en met een
hart voor de vele Chinezen die ze ontmoet heeft. Soms is ze zo ongenadig
kritisch, dat ik me afvraag of ze een visum zal blijven krijgen. Bij
enkele onderdelen heb ik het gevoel dat ze onbewust het standpunt
vertolkt van de welgestelde en vrijgevochten westerse intellectueel, die
niet begrijpt dat de Chinezen ook massaal
verlangen naar welvaart en een comfortabeler bestaan. Ze lijkt te
vergeten dat in de 19° eeuw meer dan 100.00 Vlamingen ook als rurale
migranten naar
de Waalse mijnen en staalindustrie trokken, om daar in abominabele
omstandigheden iets meer te verdienen dan op het verpauperde platteland.
Het boek “Made in China” ( 5 ) laat ook Chinese gesprekspartners uit
bijna alle bevolkingsgroepen aan het woord en enkele westerlingen die al
lang daar zitten. Die zijn trots op de vooruitgang en op het feit dat
China in korte tijd ca. 250 miljoen mensen uit de armoede heeft gehaald.
Zij zien de toekomst wel hoopvol tegemoet.
De kaart achteraan is goed bedoeld, maar niet duidelijk en mist de grote
rivieren, waarlangs de Chinese beschaving ontstond en de grote steden
liggen. Een register van personen en zaken ontbreekt. Het is ook jammer
dat er geen alfabetisch
lijstje opgesteld is met de vele
Chinese woorden ( bingtuans, dagongzai, hukou, … ) , hun betekenis en
uitspraak. Je vindt de vertaling één
keer in de tekst en dan moet je ze maar onthouden tot het einde.
Van de eindeloos vele foto’s die tijdens haar reizen in 2005 en 2006
werden gemaakt, staat er geen
enkele in het boek.
Daarvoor moesten we naar een aparte tentoonstelling in het Chinees
paviljoen in Brussel.
Die lacune wordt ruimschoots
gecompenseerd door de volgende boeken.
Jonathan Fenby (6) is historicus en sinoloog. Samen met 31 anderen, o.a.
Mathieu Torck van de Universiteit Gent en Frances Wood van de British
Library, stelde hij een album samen rond 70 thema’s, verdeeld over 7
grotere gehelen: natuurwonderen , mensen, steden , monumenten, kunst ,
uitvindingen, groter China.
Elk van de 70 hoofdstukken wordt ingeleid door een mooi en toepasselijk
citaat uit het verre verleden. Voor de landbouw dateert de vers over
ploegscharen en granen uit de 10° tot 7° eeuw v.C. ( p. 89).
Bij natuur krijgen we beelden en uitleg over de Yangtze of Lange rivier,
de Gele rivier, de woestijnen, zijderoutes, dieren en planten;
Bij mensen krijgen we een introductie in het Confucianisme, het
keizerlijk examen, de Chinese filosofische richtingen, godsdiensten of
levensbeschouwingen, gevechtskunst.
De minderheden vormen wel heel kleine groepen vergeleken met de
Han-Chinezen : 6 miljoen Mongolen, 11 miljoen Mantsjoes, 5,5 miljoen
Tibetanen, 8,5 miljoen Oeigoeren ( hier “Uyguren”), 10 miljoen Hui. Ze
worden hier in hun mooiste folkloristische kledij gepresenteerd, maar
Fenby zegt er wel bij dat ze allemaal tweederangsburgers zijn (83).
Het hoofdstuk over de landbouw legt uit hoe belangrijk deze activiteit
was en nog is voor de Chinezen. Er zijn al sporen van nomadische
landbouw rond 7.500 v.C. en op permanente velden vanaf de 7° eeuw.
Landbouw speelde een grote rol in de bevolkingsgroei. Sinds 1978 is de
bijdrage van deze sector aan het BNP wel gedaald van 28 % naar 12 %,
maar voor het blijft een onmisbare schakel in de economie : “zonder
landbouw is er geen stabiliteit, zonder graan komt er chaos” (92).
De Chinese keuken haalt een veelheid aan gerechten en dranken uit de
land- en tuinbouw, mede dank zij de verschillende klimaatzones.
Bij de steden geniet Beijing veruit de meeste aandacht : vijf
hoofdstukken (22-26). Frances Wood beschrijft en toont de geschiedenis,
de Verboden Stad, het Zomerpaleis, de Hemeltempel ( de keizer was de
Tianzi, de zoon van de Hemel). Westerse vernieuwingen zoals telefoon,
badkuip en fiets deden hun intrede tijdens de laatste keizer Puyi (1909
– 1911), die sterk beïnvloed werd door zijn Schotse leraar Reginald
Johnston.
Het hedendaags Beijing ondergaat een genadeloze gedaanteverandering met
het oog op de Olympische Spelen en door de onstuitbare economische
groei. Deze modernisering gaat ten koste van de lokale bevolking in de
traditionele hutongsteegjes. Het album toont pronkstukken van dure
westerse architecten : de futuristische
tv-toren, het grandioze opera- en theatercomplex, het
watersportcentrum in de vorm van een kubus.
Van Shanghai, Hangzhou, Suzhou, Xi’an, Nanjing en Shenyang krijgen we
ook de recente geschiedenis (19° - 20° eeuw) en foto’s met historische
attracties en de meest imposante hedendaagse monumenten. Voor Xi’an
(“Westelijke vred”) gaat de geschiedenis terug tot de tijd dat het de
hoofdstad was : 11° eeuw v.C. tot 10° eeuw n.C. , met de Qin, Han en
Tang dynastieën.
Na deze grote steden volgen de bekendste nationale en religieuze
monumenten en gebouwen. Hierbij horen de wereldberoemde terracotta’s,
waarvan men er nog vele hoopt bij te vinden; de Grote Muur, de
Ming-tombes, grote Boeddha, heet Geelkapklooster van Labrang, het
Potalapaleis en andere Tibetaanse gebouwen, voor zover ze de rampzalige
Culturele Revolutie overleefd hebben, de Drieklovendam en andere moderne
bouwwerken.
Het hoofdstuk kunst toont een
grote verscheidenheid aan
traditionele en hedendaagse
prestaties: mooie voorwerpen in brons en jade, kalligrafie, literatuur,
muziek, opera, schilderkunst, porselein, lakwerk, zijdewerk, meubilair,
tuinen. Geregeld tonen de auteurs de wisselwerking tussen de Europese en
de Chinese kunst.
De uitvindingen en successen vonden
vooral plaats in het verleden : thee ( 1.000 v.C. en eeuwenlang
het voornaamste exportproduct ), kruiwagen en telraam (1° eeuw v.C.),
papier
( 105 n.C., volgens andere bronnen 2° eeuw v.C. of 8° eeuw n.C.) ,
astrologie en astronomie, eetstokje, vishengel, paraplu (4° e. n.C.),
geneesmethodes, boekdrukkunst ( 863 n.C.), lucifers, speelkaarten,
buskruit ( 907 à 919 n.C.), krijgskunst, bruggen. Dit laatste is
samen met het elementaire
decimaal stelsel ( 1450 ) de minst bekende Chinese vernieuwing.
Andere vondsten speelden een grote rol in de Europese ontdekkingen : het
kompas en de navigatiemethodes. Bij de expedities van Zheng He spreekt
Mathieu Torck over Oost-Afrika als eindpunt en gelukkig niet over heel
de wereld, zoals Gavin Menzies in zijn bestseller fantaseert.
Het boek eindigt met Hongkong, Macau, Taiwan ( prachtig !) en de Chinese
diaspora over heel de
wereld. Bij elk “wonder” staan
prachtige en tegelijk functionele illustraties,
De kaart vooraan is heel degelijk : provincies, bekende
steden en rivieren staan er allemaal op. En bij de chronologische
tabel (12) staan ook nog
eens aparte kaarten van de strijdende staten ( 476 – 221 v.C.), het
Mongoolse rijk (1280) en
het Ming rijk (1368 – 1644).
De literatuurlijst is zeer uitgebreid, tamelijk up-to-date en aangevuld
met boeken in het Nederlands. Bij de Grote Muur staat de schitterende
cultuurhistorische studie van Julie Lovell, maar
bij de Zijderoute ontbreken de reisverslagen van Marc Helsen (
Het register omvat personen, plaatsen en begrippen.
Nog meer beeldmateriaal krijgen we in het luxe-album op groot formaat
van schrijver en fotograaf Basil PAO (8). Hij werd geboren in Hongkong
(1953 ), leefde jarenlang inde VSA, leverde foto’s voor Bertolucci’s
films The last Emperor en
Little Buddha.
Hij bezocht iedere provincie en elke autonome regio van het land waarmee
hij soms een moeilijke relatie had. Hij noemt dit dan ook het meest
ambitieuze project dat hij ooit ondernomen heeft.
Zijn reis duurde van februari 2005 tot januari 2006. Ze is weergegeven
op twee kaarten : een satellietfoto met rivieren, woestijnen, bergen,
vruchtbare gronden (p. 8-9) en een administratieve kaart met de bezochte
gebieden en steden (28-29).
De volgorde is voor ons niet zo logisch : Pao trekt niet van west naar
oost of van noord naar zuid of omgekeerd, maar bezoekt eerst het
“middenrijk” ( een gebied in het zuidoosten, zonder de kust ), dan “de
Zijderoute” met veel woestijngebied in het noordwesten, vervolgens het
noorden en noordoosten (Mongolië, Mantsjoerije), dan de rijkere
kustgebieden met de bekendste steden, daarna de bergvolkeren ten noorden
van Indochina ( boven
Cambodja, Laos, Vietnam) .
Hij begint met een lang en kritisch egodocument, een soms emotioneel
getuigenis. Daarin vertelt hij o.m. over de “utopistische waanzin” van
“De Grote Sprong Voorwaarts”, die tussen 1958 en 1962 tot de dood van
minstens 30 miljoen mensen heeft geleid ( p. 16-17). Ook de Culturele
Revolutie (1966 – 1976) moet het ontgelden. Hij omschrijft ze als de
revolutie van “laten we alles kapot maken, inclusief de mensen” (20).
Historische monumenten, cultureel erfgoed, miljoenen antieke geschriften
en kostbare boeken gingen in vlammen op. In mei 1967 sloeg de revolte
over naar Hongkong. Basil Pao en zijn broer werden door hun bezorgde
ouders naar Engeland gebracht. Hij werd er toegelaten tot een
methodistenschool in Bath. Daarna belandde hij in New York en Los
Angeles, waar hij toegelaten werd tot het Art Center College of Design.
Het was geen onverdeeld succes : hij voelde zich wanhopig eenzaam,
verzeilde in de golven van seks, drugs en rock-and-roll, kortom : zijn
American Dream was vlug voorbij.
In 1980 keerde hij terug naar Hongkong, zonder centen en diepbedroefd.
Hij stortte zich op de studie van de Chinese klassieken, op geschiedenis
en filosofie, op architectuur.
In 1986 was hij er volledig bovenop en mocht hij in Beijing meewerken
aan “The last Emperor” van Bertolucci. Maar op 4 juni 1989 werd ook zijn
Chinese droom aan diggelen geslagen : hij zag het drama van Tiananmen,
de draak sloeg toe, ongenadig. In zijn woede en onmacht zwoer hij China
weer af en verbood hij zijn
dochter Sonia zelfs Chinees te leren, wat hij later weer betreurde. Pas
in 1996 keerde hij terug naar China voor een tv-serie.
In 2003 ging een levenslange droom in vervulling : hij mocht in Tibet
filmen en werd ontvangen door de Dalai Lama in zijn Indische
verblijfplaats Dharamsala. Deze man overtuigde hem om terug naar China
te gaan : “Onderwijs je broeders en zusters, want ze zijn erg
kleingeestig. Vertel ze over de rest van de wereld”.
Hij presenteert zijn reis als een verzoeningsreis, waarin hij probeert
vast te leggen wat er rest van het authentieke China, voordat de
globalisatie de laatste sporen zal verwijderen. Wellicht zullen
de Chinese industriële revolutie
en de bouwmanie hier een grotere
rol in spelen dan de globalisatie.
Hij hoopt dat zijn dochter door dit boek weer interesse zal krijgen voor
de cultuur en het erfgoed
die hij haar op zo’n dwaze wijze ontnomen heeft.
Na deze introductie begint de fotoreportage. Elke provincie of regio
krijgt een inleiding, mooi en emotioneel geschreven, en een zakelijke
steekkaart : oppervlakte, geografie, klimaat, bevolking, grote steden,
landbouw, industrie, inkomen, historische bezienswaardigheden, keuken.
Bij de bezienswaardigheden staan er opvallend veel die door de UNESCO
erkend zijn als werelderfgoed : rotsgraveringen, Boeddha’s en
Boeddhagrotten, terracottasoldaten, tombes, “brandende bergen”, de Grote
Muur, de Verboden Stad, tijgerparken, tijgerbekterrassen, paleizen.
Verder een veelheid aan rivieren, bergketens, woestijnen, delen van de
Zijderoute, mensen die druk bezig zijn met zware beroepen en die zware
lasten slepen, waarvoor wij
al lang tractoren en andere machines hebben, talloze portretten van en
monumentale monumenten voor Mao, pandabeertjes, industriële sites,
hydro-elektrische projecten, bouwwerven, stadspleinen, gebouwen,
poorten, markten, straatscènes, kerken die de Culturele Revolutie
overleefden, heel primitieve boerendorpjes en even primitieve
transporttechnieken te land en te water, watersteden, casino’s,
folkloristische feesten, groepen sportende mensen, ook een aantal
nietszeggende en weinig functionele gezichten en scènes. De vele
minderheden krijgen bewust een plekje in dit album.
Het eindigt met een zeer didactische, vergelijkende tijdslijn van 6 (
niet genummerde ) pagina’s ( 376 – 381) : ze gaat van 9.000 v.C. tot
2008 n.C. en ze vergelijkt China met de rest van Azië, Europa en andere
werelddelen. In deze tijdslijn staan ook een aantal Chinese
uitvindingen. Enkele voorbeelden : papier, 150 n.C. ( elders 105 ),
magnetisch kompas ( 300 n.C.), buskruit en vuurwapens ( 700),
boekdrukkunst ( 868).
De zeven reizen van Zheng He ( 1405 – 1433 ) eindigen volgens Pao in
Oost-Afrika en niet in Europa of Amerika. Terecht trouwens. En bij de
Koreaanse oorlog van 1950 – 1953 erkent hij dat China hulp bood aan
Noord-Korea. Hij eindigt met de bemande ruimtevluchten van 2003 en 2005
en de Olympische Spelen van 2008. Voor de ruimtevaarders hanteert hij
het Amerikaanse woord astronauten i.p.v. het Chinese taikonauten.
Dit bijna
allesomvattend album mist
helaas een register en een verklarende lijst van Chinese woorden. En
nogal wat pagina’s , zowel in het begin als op het einde, zijn niet
genummerd.
We sluiten de fotogalerij af met een album van National Geographic ( 9
), dat uitpakt met beroemde fotografen zoals Henri Cartier-Bresson,
Michael Wolf , Li Zhensheng en vele anderen.
Het bestaat uit een inleiding van Jonathan Spence en dan vijf grote
hoofdstukken : Landschap (20-67), Geschiedenis (68 -119), Traditie (120
– 165 ), Werk (166 – 221 ), Modernisering (222-269).
Vooraan staat een duidelijke kaart, met alle buurlanden, betwiste
grensgebieden, regio’s,
provincies, bergketens, woestijnen, rivieren, grote steden. Enkele
steden en rivieren staan er met 2 namen op : Tianjin / Tientsin, Huang /
Gele Rivier, Chang Jiang / Yangtze (Blauwe rivier) , Zhu / Parelrivier,
Tibet / Xizang, Hongkong / Xianggang.
Ook de geografische termen pendi ( bekken), shamo (woestijn), shan (
gebergte) worden meteen toegelicht.
De essays
bij elk hoofdstuk zijn
geschreven door deskundigen; ze zijn kort , maar krachtig. De klemtoon
ligt dus op het visuele, het waarnemen en genieten met de ogen. En wie
goed kijkt, ervaart dat vele foto’s niet vrijblijvend illustratief zijn,
maar ook functioneel, ze dragen een boodschap uit, ze geven
ontwikkelingen en veranderingen
weer.
In deel I bespreekt Elizabeth Economy
het landschap. Ze doet dat met grote deskundigheid en even grote
kritische zin. Ze benadrukt de geografische en klimatologische
diversiteit, de permanente veranderingen door dikwijls ondoordachte
ingrepen van de mens.
In de Oudheid was China bosrijk en vruchtbaar, in de loop van de
geschiedenis werden veel bossen gekapt. Nu beslaan ze nog maar 20 % van
de oppervlakte. De woestijnen daarentegen rukken op en nemen al meer dan
25 % in. Ze lijken onverzadigbaar. De Gobiwoestijn ligt nog maar
Mao voerde een ongenadige oorlog tegen de natuur, om het kapitalistische
westen voorbij te streven. Hij deed dat zonder enige kennis van zaken en
met zeer twijfelachtige landbouwtechnieken. Zijn Grote Sprong
verwoestte 10 % van de bossen en moerassen en leidde tot 10 miljoen
doden ( p. 23 ). Elders hierboven en hieronder lees je 30 miljoen. De
bossen werden gekapt om de smeltovens en zeer inefficiënte
oventjes brandend te houden.
Met zijn Derde Front-plan wou hij een invasie uit het westen opvangen.
Die invasie kwam er niet. Mao verplaatste de strategische en zware
industrie naar ongerepte natuurgebieden in het binnenland. Hij
veroorzaakte ook een gigantische luchtvervuiling, o.a. door in Beijing
700 fabrieken en 2000 hoogovens te bouwen, die hun roet de lucht
in spuiten.
Na Mao is de ingrijpende transformatie van het landschap onverminderd
verder gegaan : heuvels werden en worden afgegraven, rivieren omgeleid,
dammen gebouwd, deels uit prestigemotieven, deels om te voldoen aan de
stijgende vraag naar voedsel en water en aan het verstedelijkingsproces,
dat tussen 2000 en 2020 ca. 300 miljoen mensen ( of de hele bevolking
van de VSA ) naar de wolkenkrabbers van de steden zal brengen.
Drie kanalen zullen het water van de zuidelijke Yangtze afleiden naar
noordelijke steden Beijing, Tianjin en Hebei.
Elk jaar worden duizenden
kilometers wegen en spoorwegen door het landschap getrokken, volgens de
schrijfster om de politieke en economische banden tussen de sterk van
elkaar verschillende en met elkaar concurrerende provincies aan te halen
en de meest afgelegen regio’ met elkaar en met Beijing te verbinden. Een
bekend voorbeeld is de spoorweg naar Tibet, dwars door het bergland
heen.
De gevolgen van al deze projecten zijn rampzalig voor de natuur : de
watervoorraden raken uitgeput, alleen al in de regio Qinghai, die 50 %
van het water van de Gele Rivier en 25 % van de Yangtze levert, zijn in
de afgelopen decennia meer dan 2.000 meren opgedroogd. En vele bedrijven
en bedrijfjes lozen hun afvalwater ongestraft in de rivieren. De helft
van de bevolking drinkt vervuild water. Als gevolg van de
klimaatverandering zal de zeespiegel stijgen, wat dan weer tot nog meer
overstromingen zal leiden in de dichtst bevolkte delta’s van de
Gele, Blauwe en Parelrivier.
Na deze krachtige en alarmerende uiteenzetting, volgen de panoramische
foto’s. Die geven veel mooie zaken weer die behouden zijn : de Grote
Muur, het Zomerpaleis, besneeuwde bergketens. Maar ze ontwijken de
schaduwzijden niet : arbeidsmigranten, vervuilde industriegebieden,
huizen die gesloopt worden.
Bij vele foto’s is uitleg bijna overbodig, bij andere des te meer
gewenst, o.m. bij de Drieklovendam, de grootste ter wereld (51-53). De
schrijfster toont zich weer bijzonder kritisch. Zo ook bij de (
technisch vernuftige ) spoorverbinding met Tibet (56-57) en bij de
woestijnvorming (62-64). We krijgen ook zeldzame beelden van de
Yalu-river, die de bewaakte grens vormt met Noord-Korea.
Deel II is historisch. Hoewel het begint met beelden van de
terracottakrijgers, gaat de
introductie niet verder terug dan tot 1895, toen China een vernederend
verdrag met Japan moest ondertekenen. Dit gaf aanleiding tot
de protestbeweging
van Kang Youwei. Het duurde even voordat de rust weerkeerde : Sun
Yat-sen, Tsjang Kai-sjek, Mao
namen het roer over.
Bij de Grote Sprong spreekt deze auteur ( Joseph Fewsmith) over 30
miljoen doden (72). Blijkbaar heeft er geen overleg plaats gevonden met
Elizabeth Economy, die het bij 10 miljoen hield (23).
Het oordeel van Fewsmith over de Culturele Revolutie is vernietigend.
Deng daarentegen krijgt een positieve evaluatie. Over Jiang Zemin en Hu
Jintao zegt hij helaas niets.
Een groot deel van deze foto’s zijn een kleine eeuw oud en
in zwart-wit : de Grote Muur (
voor 1900), straattaferelen, Sun Yat – sen (1920), een hongersnood
(1930), Tsjang Kai-sjek
(1933 – 1936), Zhou Enlai en Mao (1937). De volgorde is helaas niet
chronologisch.
Uit de communistische periode krijgen we foto’s van de Grote Sprong, de
Culturele Revolutie, Nixon en Deng (1938 en 1979). Tien-an-men 1989 kan
natuurlijk ook niet ontbreken.
Deel III heet “Traditie”. In tegenstelling met de andere Aziatische
landen, heeft China geen “nationale klederdracht”. Auteur James Watt
meent dat dit te wijten is aan de Mantsjoes, die in de 17° eeuw de
Chinezen verplichtten het tenue van de Mantsjoes te dragen, inbegrepen
de paardenstaart.
Na de revolutie van 1911 verving Sun Yat Sen dit tenue door een jasje,
dat door Mao overgenomen werd en wereldwijd de naam Mao-jasje kreeg. In
de jaren ’80 maakte dat plaats voor westerse kledij.
Alleen Boeddhistische monniken dragen nog traditionele kleren, ook als
ze in luxueuze hotels komen, want de welvaart is ook bij hen
doorgedrongen.
Verder vertelt Watt over thee, eetcultuur, kraampjes op straat, het
kopiëren van westerse merkartikelen.
De foto’s dan: minderheden die wel traditionele kleding dragen, opera,
onderwijs, primitieve acrobatie ( een traditie in de provincie Hebei,
ten zuiden van Beijing), kung fu-training, de ijsstad Harbin,
protestantse en islamitische religie, een groepsbruiloft van interne
migranten, begrafenisceremonies ( die eindigen met een banket !).
In deel IV zijn de Chinezen
aan het werk. Vóór 1978 dronken
kantoormedewerkers de hele dag thee en lazen ze de krant,
fabrieksarbeiders lagen te roken of te slapen, boeren werkten net hard
genoeg om niet van honger om te komen en stalen zoveel mogelijk voedsel
en geld van de communes, aldus auteur James McGregor (168).
Deng schudde hen wakker : ze werden de hardst werkende mensen ter
wereld. En met succes. Het BNP werd 12 keer zo hoog
op 27 jaar. De nevenverschijnselen zijn ook bekend : uitbuiting
van de rurale migranten, hebzucht, competitiedrift en
stress in het bedrijfsleven en in het onderwijs. Het platteland
ondergaat een transformatie van tijdloos naar rusteloos.
De beelden tonen een rijstoogst, markten, kappers, prostituees,
arbeidsmigranten, werkzoekende jongeren, mijnwerkers, snel- en
spoorwegen, een fietsenfabriek, een wooncomplex voor arbeiders, een
interimkantoor, havens.
Detail : Hongkong wordt hier (219 ) de grootste containerhaven ter
wereld genoemd. Dat zal wel Shanghai moeten zijn.
Het laatste deel is van Minxin Pei, de enige mdewerker met Chinese roots.
Het heet modernisering. Bedoeld wordt : de economische en sociale
aardverschuiving, de herleving van de kunst, film, tv, literatuur.
Ook de modernisering heeft zijn schaduwzijden : de verschillen tussen
stad en platteland worden groter. Het inkomen van een stedeling is, met
inbegrip van de overheidssubsidies voor medische zorgen, huur en
onderwijs, 6 keer zo hoog als dat van het platteland (225). In geen
enkel land is de kloof zo groot. De winst van de rijken wordt bijna
niet belast, maar de armen moeten opdraaien voor hun ziektekosten
en voor het onderwijs van hun kinderen.
Pei beschuldigt de overheid van peperdure prestigeprojecten zoals het
Formule 1–circuit, maar geen geld te besteden aan ziekenzorg of gratis
basisonderwijs voor iedereen. De sociale ontwrichting is groot in de 4°
economie ter wereld. De foto’s tonen veel souvenirs met de beeltenis van
Mao, glitter, een masseuse, het verdwijnen van de hutongs (
steeghuisjes) , grote appartementsgebouwen, een peperdure bruiloft in
het luxueuze, in Franse stijl gebouwde
hotel Château Lafitte in Beijing, obesitas bij jongeren,
modellen, nachtclubs, cosmetica, modeshows.
Samengevat: dit album biedt
prachtige foto’s met bijzonder kritische en leerrijke commentaren, een
niet-alledaagse combinatie. Het eerste deel ( over het landschap ) is de
krachtigste aanklacht tegen het beleid dat sinds 1949 gevoerd werd.
We eindigen met het kleine boekje van Peter Ho (10). Hij is van Chinese
afkomst, doceert aan de universiteit van Groningen en fungeert ook als
tolk. Op de flap staat: “Een must voor China-gangers”. Dat geldt zeker
niet enkel voor deze paperback.
Ho begint met een leuke, maar niet gestructureerde historische inleiding
en een verklaring van de achtergronden van het karakterschrift. De
eeuwige glimlach interpreteert Ho als
angst voor gezichtsverlies. Hij overloopt de Chinese filosofen en
het bijgeloof, dat bij de
Chinezen een grotere rol speelt dan bij Westerlingen. Daardoor kunnen
onze geschenken soms ook slecht overkomen. Ook met getallen moeten we
oppassen : 8 is mooi, 4 niet. En westerse architecten dienen rekening te
houden met de stromingen van de kosmische energie (Qi) : scherpe hoeken
snijden de Qi doormidden (69).
Ho beweert dat Zheng He stopte met zijn vlootexpedities, omdat hij
concludeerde dat er buiten China maar weinig beschaving te vinden was
(77). Er bestaan andere verklaringen die ernstiger overkomen. Hfst. 5 is
gewijd aan kalligrafie, een belangrijke traditie in China. Ook de
stijlen in de schilderkunst worden ontleed en we vernemen een beetje
over muziek en opera.
Hfst. 6 beschrijft het sterke samenhorigheidsgevoel onder de Chinezen,
waar ze ook wonen. Zij hechten meer waarde aan de familie en aan
relaties ( guanxi / “kwaansie” ). Maar guanxi kan ook leiden tot
vriendjespolitiek en machtsmisbruik. De familie en al wie erin wordt
opgenomen fungeert als een fort tegenover de buitenwereld.
Ho beweert dat het inbinden van de voetjes een teken van status was,
voorbehouden aan de elite, want boerinnen konden er
niet mee ploeteren op het land. Dit valt te betwijfelen, want de
Scheutisten die op het platteland
tussen de gewone mensen leefden en erover getuigen in het boek
van Jan Van Meenen ( 3, p. 49-55), maken nergens onderscheid tussen rijk
en arm.
Ho vertelt ook over de onderdanigheid van de vrouw in het verleden en
zegt dat de huidige vrouwen hun emancipatie en zelfbewustzijn te danken
hebben aan Mao. Hij vergeet nog een factor : de vlucht van vele jonge
meisjes naar de steden, waar ze onafhankelijker kunnen leven. Kungfu en
vechtkunst zijn het thema van hfst. 7. Ho beschrijft het verschijnsel
vanaf de oudheid tot nu. Hij haalt er ook de geneeskunde bij.
Feesten en rituelen nemen een prominente plaats in. Bij elk feest hoort
een bepaald menu, dat telkens een zekere betekenis heeft. Vis is bv.
symbool voor overvloed en rijkdom.
De geboorte- en huwelijksrituelen liggen al 2000 jaar vast; bij een
overlijden zijn er verschillen per regio en klasse, maar ook veel
overeenkomsten, o.a. een rouwperiode van 49 dagen ! De achterliggende
redenen hiervoor worden allemaal toegelicht.
Bij de uitgebreide eet- en theecultuur horen ook vaste gewoontes en
ceremonies. Bijgeloof speelt een rol in de toekenning van de plaatsen
aan tafel. Drank zou als voornaamste doel hebben de gast stomdronken te
voeren (154).
Het laatste hoofdstuk moet de lezer
gerust stellen : de Chinese economie en politiek zullen de wereld
niet overheersen. China zal zijn grootste investeerder Taiwan niet
aanvallen. Het wordt trouwens beschermd door de veel sterkere VSA. Ook
het tekort aan olie, landbouwgrond, hout en water zijn remmen op een
militaire expansie.
Het boekje eindigt met foto’s van Ho’s Chinese betovergrootvader en van
zijn opa en een literatuurlijst. Hierin
staan vooral “oudere” boeken en artikels ( van 1916 tot 2005) en
ontbreken recente zoals dat van Lindqvist ( 2 ) en alle andere titels
die hieronder staan.
De toon van het boek is in het begin zeer luchtig, soms populistisch en
nogal eens in de trant van “het verhaal gaat dat…”. Zoiets verwacht je
niet van een professor. Het leest als een trein, maar soms neemt men een
loopje met de waarheid : bij de Romeinen waren Chinese producten eerder
een randfenomeen i.p.v. iets waar ze dol op waren ( 10,76). De
jezuïetenorde werd opgeheven in 1773, maar niet omwille van onenigheid
over de bekeringsmethodes in China. Sartre ontmoette zeker geen
keuterboertje dat uitstekend Frans sprak (13).
In de historische delen ontbreken dikwijls de data of eeuwen, o.a. bij
Zheng He en bij zijn betovergrootvader. Deze leefde tijdens de Mantsjoes,
maar die regeerden bijna drie eeuwen.
Toch twijfelen we niet aan de deskundigheid van de schrijver en aan de
praktische bruikbaarheid van zijn pocket voor wie op zoek is naar een
eerste initiatie. Een register ontbreekt helaas.
Referenties:
1. Peter Hessler,Orakelbeenderen. Omzwervingen door het nieuwe en oude
China. Uitgeverij Mets & Schilt, A’dam / Roularta, Roeselare, 2007. 560
p. ; kaart, afbeeldingen,tijdband,. ISBN 978-90-8679-047-0; € 39,90.
2. Cecilia Lindqvist, Het karakter van China. Het verhaal van de
Chinezen en hun schrift. Vert. van: Tecknens rike.
Uitgeverij Balans, A’dam / WPG,
Antwerpen, 2007. 392 p. ; foto’s, afb. , kaart, lit. , tijdtafel, reg.
ISBN 978-90-501-8868-5; € 29,95.
3. Jan Van Meenen, China voor Vlamingen. Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2007.
363 p. , foto’s, tabellen, lit. ISBN 978-90-209-6979-5; € 18,95.
4. Catherine Vuylsteke, Volksrepubliek van verlangen. Ontmoetingen in
het hedendaagse China. Uitgeverij Meulenhoff / Manteau, Antwerpen /
Amsterdam, 2007. 267 p. ; bibliografie, kaart. ISBN 978-90-8542-094-1; €
19,95.
5. Ng Sauw Tjhoi – Marc Vandepitte, Made in China. Meningen van daar.
Uitgeverij EPO, Antwerpen, 2006. 295 p. ; kaart, foto’s, woordenlijst,
noten, register. ISBN 90-6445-407-8;
€ 20.
6. Jonathan Fenby, De zeventig wonderen van China. Uitgeverij Lannoo,
Tielt, 2007. 304 p.; kaarten, 370 foto’s, lit., reg. ISBN
978-90-77699-05-8; € 32,50.
7. Marc Helsen, De groote
zijderoute. Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2003.
432 p. , kaarten, foto’s, bibliografie, tijdbalk. ISBN
978-90-209-5102-5; € 24,95.
8. Marc Helsen, In het spoor van
Marco Polo. Mijn reis langs de zijderoute. Uitgeverij Lannoo,
Tielt, 2003. 207 p. ; kaart, foto’s, tijdband, register,
bibliografie. ISBN 978-90-209-5417-2; € 29,95.
9. Basil Pao, China. Portret van een land in verandering. Vertaling van:
China revealed. Uitgeverij Fontaine, ’s Graveland / Davidsfonds, Leuven,
2007. 384 p.; kaarten, 380 foto’s, tijdslijn. ISBN 978–90–77363–15–7;
€49,90.
11. Peter Ho, Dat is Chinees voor mij. Zin
en onzin over China. Uitgeverij De Geus, Breda / Brakel, 2007. 192 p. ;
tek., foto’s. ISBN 978-90-445-0619-8;
€ 16,90.
Jef Abbeel, nov. 2007 – jan.
2008
| |||
Met onderstaande zoekmachine kunt u zowel zoeken op het www als binnen deze site en Histoforum
|