Grand Central Belge
Pascal Verbeken (1) reisde te voet door België, van zuid naar noord,
langs de oudste spoorweg van het land, de Grand Central Belge, die rond
1835-1870, in de glorietijd van Wallonië en van de Belgische spoorwegen,
aangelegd werd door arme Vlamingen. De bedoeling was de Waalse producten
via de haven van Antwerpen naar hun afzetmarkten te brengen. De grote
winsten gingen naar de Franstalige Brusselse bourgeoisie. De spoorweg is
verdwenen, de arme Vlamingen zijn inmiddels rijk geworden, de Walen
helaas minder welvarend.
De meeste Vlamingen zijn al lang vergeten hoe hun voorouders eraan toe
waren in de 19° eeuw: arm, ongeschoold, uitgeput door ondervoeding,
bloedarmoede en besmettelijke ziektes : cholera(1832), mazelen
(1838-1840), tyfus (1847), cholera (1849), pokken plus cholera (1851),
cholera (1866),tyfus (1871) . In die jaren trokken grote bendes van
honderden bedelaars en landlopers, jong en oud, door de dorpen, om de
boerderijen en de graanhandels te overvallen (38-39).
Wie meer wil weten over die arme Vlamingen, kan terecht bij “Vlaamse
migranten in Wallonië(2)
Door de staatshervormingen van 1970 tot nu zijn de Belgen steeds verder
uit elkaar gegroeid. Bovendien is België een nieuw land geworden : een
lappendeken van geïmmigreerde volkeren, die in de steden als aparte
groepen naast elkaar wonen en over tien jaar talrijker zullen zijn dan
de autochtone stadsbewoners.
Onder weg interviewt de auteur allerlei mensen, in meerderheid Walen. In
Wallonië constateert hij dat sinds zijn vorig boek (Arm Wallonië, 2007)
het geloof in België verdwenen is. Velen geloven in een plan B :
Wallonië samen met Brussel of met Frankrijk of op zichzelf.
We moeten hier wel bij aanmerken dat die interviews afgenomen zijn
tijdens de regeringscrisis van 542 dagen, dus voordat Di Rupo premier
werd.
En dat zij niet beseffen dat Wallonië zonder miljardentransfers uit
Vlaanderen zijn sociale uitgaven met 13 % zou moeten verminderen of zijn
belastingen met 15% zou moeten verhogen, aldus de Naamse econoom Michel
Mignolet.
Bij de ondervraagden zijn er Walen die zich de Vlaamse arbeiders nog
herinneren. En mijnwerkers uit Vlaanderen, die tot het einde van de
jaren ’50 tot 8 uur per dag in de bus zaten, op weg naar de mijnen rond
Charleroi.
Charleroi was een eeuw lang toonaangevend, zowel met zijn glasnijverheid
als met zijn steenkoolmijnen. Dat is compleet verleden tijd : de
fabrieken en de mijnen zijn gesloten, de volkshuizen en de onderlinge
solidariteit zijn verdwenen, de vroegere industriewijken zijn nu
probleemwijken, niet enkel in Wallonië trouwens, maar ook in bepaalde
wijken van Gent en van andere Vlaamse steden, de mensen komen enkel nog
uit hun huis om te protesteren tegen drugsdealers of Bulgaarse zigeuners
die hun OCMW komen leegzuigen en tegen de bouw van nieuwe moskees. De
teloorgang en de verloedering is bedroevend, de teleurstelling en
verbittering zijn groot.
Zodra de auteur in Louvain-la-Neuve belandt, is het ergste leed achter
de rug. Verbeken zit dan in het welvarendste deel van Wallonië. Hier
regeert de liberale MR ipv de PS.
Louvain-la-Neuve mag dan de enige stad zijn die ontstaan is uit een
taalconflict, de inwoners stellen het goed. Ondertussen wonen er meer
residenten dan studenten. En hier zijn de Belgische vlaggen nog wel
aanwezig, op de studentenkoten.
Philippe Van Parijs, prof in Louvain-la-Neuve is één van de zeldzame
optimisten in dit boek. Hij vertelt dat Walen en Vlamingen in Leuven al
twee gescheiden groepen vormden (behalve dan in de sport, nvdr) en hij
beschouwt de splitsing als een wijze beslissing. Hij ziet nog een taak
voor België : bewijzen dat het kan functioneren, ook al is het geen
natie, en dat het zo een voorbeeld kan zijn voor Europa. België zal
volgens hem ook blijven bestaan, omdat zowel de Vlamingen als de Walen
Brussel willen behouden.
Verbeken vertelt hier ook over de vastlegging van de taalgrens. Wie
tot nu toe nog dacht dat dit een eis van de Vlamingen was, is ernaast :
in Wallonië leefde een grote angst dat de vele Vlaamse arbeiders hun
gemeentes zouden koloniseren.
De hoofdstukken 11 – 14 gaan over Vlaanderen. Gemeentes zoals Heverlee
en Rillaar waren in de jaren ’50 nog arm, Rillaar zelfs straatarm. Veel
mannen pendelden naar Wallonië en veel meisjes gingen in Brussel werken
bij rijke burgers. Nu is er welvaart en de bouwgrond is er onbetaalbaar.
In Leuven spreekt hij met Mark Eyskens, die de Belgische geschiedenis
overloopt van 1930 tot nu. Hij spreekt er ook met Jean-Pierre Gaillez,
een respectabele Waalse leraar Nederlands, die in Namen en Leuven samen
met de Vlamingen studeerde en heel zijn leven ijverde voor het
Nederlands in Wallonië. Hij vertelt hoe onverteerbaar de splitsing van
de universiteit was voor vele Walen, zeker voor Spitaels, die levenslang
verbitterd bleef. Een Waal die Nederlands wilde leren, was voor hem een
verrader.
Mechelen is een volgende etappe. In 1835 reed daar de 1° trein van het
Europese continent. Tempo : 23 à 24 km p.u. Bij John Cockerill in
Seraing waren in 1840 al 77 locomotieven geproduceerd. En in 1870 lagen
er al 3.200 km spoorwegen. In Mechelen ontmoet hij Abdul, een werkloze,
die zijn beklag doet over alles. Opmerkelijk is dat Verbeken geen
reactie geeft op al zijn klachten. Abdul hoort bij de 20% Belgen van
allochtone afkomst. Over 10 jaar zal deze groep in alle grote
centrumsteden de meerderheid vormen. De auteur reist nog door naar
Antwerpen, maar over de grootste stad van Vlaanderen vertelt hij niets.
Verbeken is zeer belezen, in zijn losse stukken zit de Belgische
geschiedenis fragmentarisch verwerkt, hij kon beschikken over een reeks
boeken uit de periode van ca. 1830 tot 1930, zoals “Belgium as She Is”
van de Brit Addison uit 1843,die niet overal te vinden zijn.
Hij is pessimist, hij ziet de problematiek van Charleroi overal opduiken
behalve in Louvain-la-Neuve en Leuven, en hij voorspelt dat België op
termijn zal verdwijnen, door een ingreep van de Europese mogendheden,
net zoals het door hen ontstaan is.
Hij vergeet daarbij dat die landen in 1830 baat hadden bij het ontstaan
van België en nu weinig of geen voordeel zien in het uiteenvallen. En
als het ooit verdwijnt, wat al decennia voorspeld wordt, zal het door
onderlinge onenigheid zijn en niet door een externe bemoeienis.
Hij maakt ook een rare vergelijking. De oerbelg zou een bever zijn:
bouwlustig, werkzaam, discreet. Vele plaatsnamen in België verwijzen
naar de bever. Die rat werd 100 jaar geleden uitgeroeid door
pelsjagers. Tien jager geleden voerde een Waalse vriend van hem
tientallen beestjes opnieuw in uit Beieren. Ze vermenigvuldigen zich
zoals konijnen en veroveren weer alle rivieren. Hopelijk beseft Verbeken
ook dat die beverrat elke boom die hij kruist, genadeloos kapot knaagt
en vooral de dijken van kanalen genadeloos doet inzakken door er holen
in te graven. Duur dier dus.
Het boek mist twee zaken : een kaart met de dorpen en steden waar de
auteur passeert en een overzichtelijke bibliografie.
Referenties
1. Pascal Verbeken, Grand Central Belge. Voetreis door een verdwijnend
land. Uitgeverij De Bezige Bij, Antwerpen, 2012. 255 p.; ISBN 978 90
8542 233 4; € 19,95.
2. Idesbald Goddeeris –Roeland Hermans, Vlaamse migranten in Wallonië,
1850-2000. Uitgeverij LannooCampus, Tielt, 2011. 284 p. ; foto’s. ISBN
978 90 209 956 88.
Jef Abbeel april 2012
|