Community Geschiedenis Histoforum |
||||
recensies | deel 1 deel 2 deel 3 deel 4 deel 5 | |||
|
De Koude Oorlog nog eens bekeken De Koude Oorlog
is voorbij en dat is maar best ook. Het IJzeren Gordijn is
omgedoopt in een Maar uit
archieven van Polen, Warschaupact, DDR en Sovjet-Unie blijkt dat het
gevaar meermaals heel dicht bij is geweest, b.v. in 1950, 1962 en zelfs
nog 1979, toen het plan
uitgewerkt werd waarin de Polen, Wit-Russen en Oekraïners met
Sovjet-atoombommen achtereenvolgens Duitsland, Nederland en België
zouden platwalsen. Het
Warschaupact hield rekening met 2 miljoen doden, vnl. In Polen, door
tegenaanvallen van de NAVO ( DM, 26.11.05 en NRC, 14.08.06).De Britse
regering was al in de jaren ’50 voorbereid ope en kernoorlog :
Burlington, een ondergrondse «Cold War City » van Nu en dan
flakkert er nog een minikoude Oorlog op, wanneer de Russen eventjes
dreigen met hun gaskraan of de Noordpool opeisen
of duidelijk laten horen dat ze niet blij zijn met een E.U. of
NAVO tot aan hun grenzen en zeker niet met het voor 2011-2012 geplande
Amerikaanse raketschild boven Tsjechië en Polen ( DT, 21.08.07).Als
reactie dreigen ze dan met de opzegging van ontwapeningsakkoorden
(DM,17.02.07) , vage «veiligheidsmaatregelen » ( DT,21.08.07) of met een
nieuwe nucleaire intercontinentale raket, waar geen schild tegen
opgewassen is ( DM,06.06.07). De Amerikanen doen niet onder en blijven
nieuwe wapens bedenken, die netter overkomen dan de atoombom, maar die
op De
historiografen pikken graag in op de nieuwe gegevens, voor zover ze al
beschikbaar waren op het moment van de oorspronkelijke publicatie van
onderstaande boeken ( 2005 en 2004). John Lewis
Gaddis (1 + 2) is hoogleraar
aan de universiteit van Yale. Hij draagt zijn zevende boek over dit
onderwerp op aan zijn pas
overleden landgenoot George Kennan (1904-2005, 101 jaar dus), de
ontwerper van de containment policy (1947). In de Nederlandse vertaling
is deze opdracht eigenaardig genoeg weggelaten. Dat geeft de indruk dat
de vertaler Kennan minder in zijn hart draagt dan de auteur. Gaddis
constateert bij zijn studenten dat de K.O. voor hen iets is uit het
verre verleden en dat ze niet snappen waarom men toen zo bang was van de
Sovjet-Unie, die achteraf gezien zwak en vergankelijk bleek te zijn. Gaddis
overloopt de hoogtepunten, legt oorzakelijke verbanden , beklemtoont het
aspect angst en de pactomania die eruit voort vloeide : de bezetenheid
om zich te beveiligen tegen de andere partij, door middel van
bufferstaten en wereldwijde pacten ; zie de (verwarrende ) kaart op
resp. p. 96-97 ( Engelse editie) en 124-125 ( vertaling). Gaddis wijst
ook op toevallige factoren, zoals de fatale toestemming die Stalin gaf
aan Kim Il Song om binnen te vallen in Zuid-Korea, in de mening dat de
VSA niet van plan waren om het te helpen (p.41-45 / 60 – 64) of de
overtuiging van Stalin dat de kapitalistische concurrentie ervoor zou
zorgen dat zijn westerse rivalen en m.n. Engeland en Frankrijk geen
hecht blok zouden blijven vormen. Stalin hoopte ook dat het voorbeeld
van de DDR de West-Duitsers zou aanzetten tot de door Marx voorspelde
communistische revolutie. Het omgekeerde gebeurde : de bevolking van de
DDR wenste wat de BRD had. De Britten en
de Fransen faalden in de Suez-crisis, door het onverwachte verzet van
Eisenhower. Chroesjtsjov overschatte de «militaire superioriteit » van
de Russische kernwapens (p.70 / 95). De Amerikanen hadden dank zij
spionagevliegtuigen snel door dat de SU slechts zes lanceerinstallaties
bezat voor intercontinentale raketten en dat Chroesjtsjov bij een aanval
maar zes raketten kon verzenden en pas 20 uur later weer zes . Gaddis
vermeldt niet dat de Amerikanen verzuimden om met deze gegevens de angst
in eigen land en in het
Westen te temperen. Kennedy had zijn verkiezing o.m. te danken aan zijn
belofte het ( niet-bestaande) raketten-onevenwicht ongedaan te maken (p.
73 / 98 ). De Amerikanen
vergisten zich het ergst in de slagkracht van Noord-Vietnam en van de
Vietcong. Een militair conflict leek het dichtst bij tijdens de
Cuba-crisis. Dat wisten we. Gaddis signaleert nog een minder bekend
moment : 1983 ! Het Kremlin raakte in paniek door een abnormaal grote
NAVO)oefening. De Amerikaanse diplomatie moest de brand snel blussen (
227-228 / 282 – 284). Het boeiendste
hoofdstuk is dat over de actors/acteurs of hoofdrolspelers ( 195-236 /
244 – 294).Gaddis tekent schitterende portretten van
Reagan en paus Johannes Paulus II, twee personen voor wie hij de
grootste bewondering heeft,
in mindere mate van Lech Walesa, Thatcher, Gorbatsjov en Deng. Helaas
vergeet hij Willy Brandt (Ostpolitik), Henry Kissinger ( architect van
de détente en van de
opening naar China), en zowat alle Aziaten, Afrikanen en
Latijns-Amerikanen. Voor deze drie werelddelen is het boek blijkbaar
niet bestemd. Zijn oordeel over Nixon en Kissinger kan nu nog wat
bijgeschaafd worden met de nieuwe, kritische monografie van
Robert Dallek ( 3). Gaddis
besluit met de woorden
van Gorbatsjov aan Bush senior, dat de K.O. eindigde dank zij gewone
mensen : de Hongaren die hun prikkeldraad doorknipten, de Polen die
Solidarniteit aan de macht brachten, de Oost-Duitsers die in Hongarije
op vakantie gingen om te ontsnappen en die in eigen land een muur
openbraken, iets wat 28 jaar lang ondenkbaar leek, arbeiders die
ondervonden dat het communisme zijn belofte van een beter leven niet
waar maakte, paus Johannes Paulus II die zonder divisies sterker bleek
te zijn dan de opvolgers van Stalin. Zijn boek is in
de eerste plaats bedoeld voor een nieuwe generatie lezers, voor wie de
K.O. nooit tot hun leefwereld
heeft behoord. Gaddis is ervan overtuigd dat de wereld erop
vooruit is gegaan omdat het conflict
grotendeels koud, dus bijna geweldloos is verlopen, omdat de K.O.
een einde heeft gemaakt aan de opvatting dat alleen legers een
overwinning kunnen behalen en omdat het Westen als winnaar uit de strijd
is gekomen, wat voor hem een bewijs is dat uiteindelijk alleen de
democratie kan overleven. Als dit laatste
klopt, moeten er nog veel autoritaire regimes verdwijnen. En als men
landen zoals Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne, Kazachstan, (China) enz.
bekijkt, kan men zich ook afvragen wat het meest doorslaggevend was: de
vraag naar meer inspraak of het verlangen naar meer welvaart. En we
moeten Gaddis’ vreugde ook wat temperen wegens de nieuwe gevaren waarmee
de wereld nu geconfronteerd wordt zoals het moeilijker te bestrijden
terrorisme,al dan niet vanwege Islamitische fundamentalisten en de
toenemende agressie tegen vreemdelingen in Rusland, Oostelijk Duitsland
en elders. Gaddis is niet
blind voor de wrede nevenaspecten van de K.O., zoals de niet bestrafte
moord op enkele miljoenen Cambodjanen door Pol Pot en zijn aanhangers.
Een uitvoerigere lijst hiervan vindt men in « Le livre noir du
communisme » (4 ) of bij Erik van Ree ( 5). Gaddis hoort
niet bij de traditionalisten of conformisten, die
vooral in de jaren 1945 – 1965 de oorzaak voor de K.O. exclusief
bij de expansiedrang van het communisme legden . Hij hoort evenmin bij
de revisionisten van de jaren ’60 e.v., die alle onheil verklaarden
vanuit het imperialistische en kapitalistische Westen. Gaddis hoort bij
een derde groep, die zich kant tegen de revisionisten en die meent dat
de repressieve overheersingsdrang van de Sovjets sterker was dan hun
zendingsdrang om het communisme overal te verspreiden. Gaddis’ boek
leest bijzonder vlot en aangenaam, het is nergens saai, getuigt van
tamelijk grote feitenkennis, zin voor drama, stilistische trefzekerheid
en inzicht in het tijdperk 1945 – 1991 en in de hoofdpersonages. Voor wie het
onderwerp kent, zitten de onthullingen meer in de details dan in
belangrijke aspecten. Het mist soms structuur,
het is minder grondig en minder up-to-date dan Fontaine, die de
archieven van het voormalige Oostblok veel vaker citeert( 6 ). De
bladspiegel is monotoon, zowel in de stevig gekafte Engelse editie als
in de al te sobere Nederlandse vertaling, waar de lezer in sommige
zinnen zelf een ontbrekend woordje moet aanvullen. Die Nederlandse
versie moet het stellen zonder harde kaft
en vooral zonder de 16 pagina’s mooie en goed uitgekozen foto’s
van de prominente dramatis personae en sleutelmomenten, die in de
originele versie gelukkig wel staan ( tussen p.178 en 179).Dit lijkt me
toch wel een vergissing, die de uitgever in een volgende editie mag
rechtzetten. Beide uitgaven
hebben gelukkig wel 8 kaarten, die weliswaar minder helder afgedrukt
zijn dan die van Fontaine ( 6 ). De doelgroep
dan : niet de academici, wel een breder publiek. Over naar de
Franse specialist André
FONTAINE (°1921; nr. 6 ).
Terwijl Gaddis zijn verhaal begint in 1945, gaat Fontaine voor de
beschrijving van zijn “3° wereldoorlog” terug tot het begin van de 20°
eeuw en zelfs verder.
Zijn boek
bestaat uit 3 grote delen, hier ietwat ongelukkig “aktes”
genoemd: I.”Zij of wij”
: 1917 – 1953 ( van de Russische Revolutie tot de dood van Stalin); Hij begint met
schitterende portretten van
prominente personages : president Wilson, winnaar van de 1° W.O., maar
mislukte in zijn poging om een rechtvaardige vrede en democratische
wereldorde te vestigen; Lenin, die zijn pseudoniem ontleende aan de
Lena-rivier in Siberië en Duitse, Russische, Kalmukse en joodse roots
had; zijn opvolger Stalin; verder Hitler, Roosevelt, Churchill, Truman,
Tito, Mao. Gorbatsjov staat hier niet bij, maar krijgt
achteraan een warm applaus(443-444). Vervolgens
vergelijkt hij het messianisme van Amerika, zoals Alexis de Tocqueville
het omschreef in 1835, met dat van het heilige tsaristische Rusland van
de 16° tot 19° eeuw, met de aspiraties van Lenin en Trotski en met “het
socialisme in één land” dat Stalin er tijdelijk van maakte. De
zendingsdrang van beide grootmachten liep uit op een botsing. De opkomst van
het nazisme en de 2° W.O. krijgen eveneens hun plaats in de aanloop naar
de K.O. De reünie van Churchill en Stalin in Moskou (1944) krijgt te
weinig aandacht ( 72,97). Bij Jalta ( 76 ) poneert hij met klem dat
Europa nog niet verdeeld werd : over Duitsland was nl. nog geen woord
gezegd. Dat gebeurde pas in Potsdam. Hij citeert ook
Lord Ismay, chef-staf van Churchill en altijd sterk in kernachtige
uitspraken : Jalta was
gastronomisch aangenaam, sociaal geslaagd, militair nutteloos en
politiek deprimerend (76). Stalin hield zich niet aan de akkoorden
omtrent vrije regeringen in Roemenië, Bulgarije, Polen e.a.
satellietstaten. De atoombom,
waar Stalin al in 1942 iets van wist via zijn spionnen Klaus Fuchs,
Donald McLean, John Cairncross (66 ) en in 1945 veel meer via Fermi en
Oppenheimer, die het bezit van de bom verklapten aan spionnen van Stalin
( 83 ), neutraliseerde de potentiële dreiging van Stalin om ook
West-Europa erbij te nemen (82). Hij had er wel van gedroomd om tot
Parijs op te rukken, naar het voorbeeld van Alexander I, die Napoleon
uit Rusland had verdreven. Stalin verklapte dit in Potsdam en herhaalde
het in 1947 tegen PCF-leider Thorez (92). En volgens Djilas speelde hij
in 1946 nog met het idee heel het vroegere Derde Rijk in te nemen (98). Voor Fontaine
vormen het vijanddenken van Potsdam en de bom op Hiroshima het
tijdstip van het uitbreken van de K.O.(84). De eerste
krachtmeting vond plaats in Iran, waar Stalin moest afdruipen. Later
volgden Griekenland, het Marshallplan, Praag en vele andere. Bij Praag
citeert Fontaine de brief van Masaryk aan Stalin, die pas in 1991 uit de
archieven werd gehaald en die op zelfmoord wijst (106). Gaddis
kent deze brief duidelijk nog niet, want hij schrijft
(33/49) : whether he
jumped or was pushed, has never been established :
of hij gesprongen is dan wel geduwd,
is nooit vastgesteld. Na zijn succes
in Praag, hoopte Stalin ook in Helsinki een communistische regering te
installeren, maar dit mislukte(107).Ook Joegoslavië ontsnapte aan zijn
controle en de blokkade van Berlijn werd een flop(114). Volgens Fontaine
gaf Stalin ze op, omdat de VSA, Engeland en Frankrijk voor het eerst de
strategie van de afschrikking ( met kernbommen) toepasten ( 114-115). Berlijn bleef
voor de Russen tot 1961 een bron van zorg, omdat dit de enige opening in
het IJzeren Gordijn was en er dagelijks mensen van Oost naar West
vertrokken (115).Kort na de blade, ontstonden zowel de BRD als de DDR,
allebei onder streng buitenlands toezicht. Adenauer wordt door Fontaine
niet mooi voorgesteld : “een 73-jarige, die met zijn tot spleetjes
geknepen ogen in een uitdrukkingsloos gezicht iets weg had van een
Indiaan en die zowel een nieuw Sovjet-Duits als Sovjet-Frans pact wou
voorkomen”(116). De oprichting
van de NAVO is voor Fontaine de bezegeling van de scheuring van Europa.
Maar de K.O. beperkte zich niet tot Europa : in China kwam Mao aan de
macht en in Korea brak een echte oorlog uit. Beide gebeurtenissen
en de eerste Russische atoomproef van 1949 zorgden voor een schok in het
Westen en voor veel angst. Fontaine
verwijt de Amerikanen (124 ) dat ze door onverstandige uitspraken zowel
de oorlog in Korea als later de Berlijnse Muur en de Iraakse invasie in
Koeweit in de hand gewerkt hebben. De actieve
betrokkenheid van Stalin in de Koreaanse oorlog bewijst de auteur
op basis van archieven die Jeltsin in 1994 aan de Zuid-Koreaanse
regering overhandigde (125-130). Ook voor dit archiefstuk vinden we geen
vermelding bij Gaddis (41-42/60-61). Stalin liet
zijn goedkeuring afhangen van die van Mao, aldus Chroesjtsjov in
zijn Memoires (1971) en Chinese historici in 1977, die er nog aan
toevoegen dat Stalin een paar maanden eerder geweigerd had om Mao 200
bemande vliegtuigen te bezorgen om Taiwan te veroveren ( 126 ). Fontaine
staaft de betrokkenheid van Mao met een Russisch archiefstuk, dat in
1995 bovengehaald werd (128-129/472). Hij voegt er
nog aan toe dat de Britse regering van Attlee, de enige Westerse die Mao
al erkend had en hem wou toelaten tot de UNO, Mao informeerde over het
plan van MacArthur om de bruggen over de Yalu en voor China onmisbare
stuwdammen te vernietigen met 90 vliegende forten(129).Een maand later,
op 26 december 1950, deed de generaal het meest extreme voorstel uit
heel de K.O. : 30 tot 50 atoombommen op Mantsjoerije werpen, Tsjang
Kai-sjek met zijn leger
terug naar China halen en “na de Chinese nederlaag” een barrage van
radioactief kobalt langs de Yalu optrekken (130). Truman ontsloeg
de populaire legeraanvoerder
op 11 april 1951. De oorlog eindigde met een terugkeer naar de
status quo ante , behalve de verovering van Tibet door China in okt.
1950 : dat is altijd zo gebleven. De schrijver
spreekt ook even over de Europese eenmaking : de gedachte rijpte tijdens
de 2° W.O. en de K.O., maar Adenauer had al in 1924 voorgesteld om de
Franse en Duitse kolen- en staalreserves samen te beheren om oorlog te
voorkomen. Dit voorstel herhaalde hij in 1949 aan Schuman, die in 1950
samen met Monnet met de eer van dit idee de geschiedenis in ging(135).
Deel II
gaat van Stalins dood tot de Cubacrisis (1953-1962). Het is langdradiger
en minder boeiend dan deel I. De K.O. werd een mondiaal conflict met de
oorlogen in Korea en Indochina, de dekolonisatie, de beweging van
Niet-gebonden landen en de Cubacrisis. Chroesjtsjov was in deze periode
de hoofdrolspeler. Fontaine portretteert achtereenvolgens Chroesjtsjov,
Eisenhower, Kennedy, De Gaule, Nehru, Nasser, N’Krumah, Castro , Che
Guevara en de overige opvolgers van Stalin. Als reden voor de liquidatie
van Beria geeft hij op dat deze geen nut zag in de DDR, voor een
herenigd Duitsland was en in conflict kwam met maarschalk Zjoekov. Deze
arresteerde hem op 26 juni 1953 en op 24 december werd hij al
terechtgesteld. Volgens zijn zoon Sergo Beria was hij al vermoord op 26
juni (157 – 160 ). Veel aandacht
gaat naar Indochina, want een Franse ex-kolonie. Bij de hereniging van
Oostenrijk in 1955 vraagt Molotov garanties om een nieuwe Anschluss te
voorkomen en stelt hij
nogmaals voor om de Westelijke delen van Duitsland ook één en neutraal
te maken, dus geen NAVO-lid en zonder de DDR (177). Dit ging dus niet
door. 1956 dan.
Chroesjtsjovs geheim rapport lekt snel uit, eerst in Joegoslavië, dan op
grotere schaal in Polen, tenslotte in The New York Times en Le Monde,
die het in juni integraal afdrukken (183). Sartre vond het rapport
“de grootst mogelijke fout”, omdat het de massa confronteerde met
een waarheid waarop ze nog niet was voorbereid (183). Fontaine geeft hem
gelijk. Vreemd. De Poolse
opstand bleef binnen de perken, de Hongaarse liep uit op een bloedbad.
Bij hun held Imre Nagy wordt niet verteld of hij de Imre Nagy is die in
1918 tot de huurmoordenaars van de tsarenfamilie behoorde, zoals
Elisabeth Heresch beweert in haar boek “Verraad, lafheid en bedrog.
Leven en de dood van de laatste tsaar(1993).
Uit de
documenten die Jeltsin in 1992 overhandigde aan de Hongaarse
regering, blijkt dat Chroesjtsjov heel lang geaarzeld heeft om de
opstand neer te slaan en dat … Tito, Mao, Molotov, Thorez ( PCF) en
Togliatti(PCI) hem overgehaald hebben. Deze lieden waren Stalinist
gebleven en vonden dat er
geen sprake kon zijn van politiek pluralisme, meer partijen dan enkel de
CPH en evenmin van neutraliteit. Gaddis lijkt deze archiefstukken niet
te kennen, maar beklemtoont ook de doorslaggevende rol van Mao bij de
repressie van de opstand (109 / 140). Chroesjtsjov
maakte dan handig gebruik van de Frans-Britse aanvallen op
Egyptische vliegvelden om zijn tanks in Boedapest te rechtvaardigen.
Nagy en Maleter werden in 1958 door de Russen geëxecuteerd, met
goedkeuring van de communistische leiders, met Mao voorop en
enkel Gomulka uitgezonderd. De Suez-crisis
zorgde wel voor een eerste crisis in het Westers bondgenootschap en voor
een langdurige vertrouwensbreuk tussen de VSA en Frankrijk. Fontaine
grijpt ze ietwat verrassend aan om heel het ontstaan van Israël vanaf
1915 en de affaire Mossadeq
uit te leggen (193 – 200). Na de
wrijvingen in het Westers kamp, kwamen
er ook aan de oppervlakte
tussen Moskou en Beijing, maar het succes van de Spoetnik (1957)
zorgt ervoor dat Mao de leiding nog even over liet aan Chroesjtsjov.
Vanaf 1960 verzette Mao zich openlijk tegen de vreedzame co-existentie.
Chroesjtsjov reageerde in juli 1960 met het weghalen van al de
1390 technici en de technische apparatuur uit China. Enkel
Albanië bleef trouw aan Mao. Onderhuidse
spanningen waren er al veel langer. Gaddis
( 109 / 141 ) laat Mao’s tolk Shi She vertellen dat Mao niet bedroefd
was toen hij de dood van Stalin vernam. Hun verstandhouding was altijd
moeizaam geweest en Mao had altijd moeite gehad om Stalin boven
hem te aanvaarden. De Berlijnse
Muur leidde in augustus 1961 niet tot een echte crisis, de Cubaanse
raketten en Vietnam wel. De Russische bronnen over Cuba werden in 1997
vrijgegeven, de Cubaanse nog maar bij mondjesmaat. Blijkbaar was Kennedy
zelf wel geneigd om de Amerikaanse raketten uit Turkije weg te halen en
Guantánamo te ontruimen, maar hij werd teruggefloten door zijn
medewerkers. Zijn bemoeienis met Vietnam ( van 773 naar 16500
Amerikaanse soldaten) liep faliekant uit, mede omdat de brave,
katholieke Diem in het Zuiden heel weinig aanhang had bij de
boeddhistische meerderheid.
Deel III
overloopt de periode van de détente tot de ineenstorting van het
sovjetblok (1962 – 1991). Vanaf 1963 kwamen beperkte
ontwapeningsakkoorden tot stand, de kloof tussen China en de SU werd
dieper, Amerikanen en Chinezen verzoenden zich met elkaar ( 1972), een
Poolse paus ( 1978 ) en
Gorbatsjov ( 1985 ) gaven
de Oost-Europeanen weer
hoop.
Er waren ook
pijnlijke momenten van afkoeling : Praag 1968, de Jom-Kippoer-oorlog,
Vietnam en de Portugese kolonies ( met Cubanen in Angola), Chili ( coup
van Pinochet en zelfmoord van Allende), Afghanistan 1979, Polen 1981,
waar de paus zich in de strijd mengde. Bij de
Culturele Revolutie (1966 – 1976 ) merkt
de auteur op : we staan versteld over de betovering die deze
dwaasheid op zoveel linkse Europeanen maakte. Bij de Zesdaagse oorlog
vernemen we dat Kosygin
dreigde met militaire interventie en dat Johnson daarop aan Israël vroeg
om zijn opmars te staken. De crisis in
Tsjecho-Slowakije wordt in detail geanalyseerd, met de verschillende
motieven van de invallers : SU, DDR, Polen, Hongarije, Bulgarije en met
de leugens die de SU in het Westen liet verspreiden. Het krachtigste
protest kwam van de Spaanse CP. Fontaine stelt dat deze invasie een
ergere ramp was voor het internationale communisme dan de invasie in
Hongarije in 1956 en dat ze leidde tot de verkiezingsoverwinning van
Nixon in 1968.
Diezelfde Nixon
stuurde in juli 1971 Kissinger in het geheim naar China, hij liet
in oktober 1971 het Amerikaanse veto tegen de toetreding van China tot
de UNO-veiligheidsraad vallen en trok zelf
in februari 1972 naar Peking.
Fontaine noemt de strijd om de euroraketten de allerlaatste slag van de
Koude Oorlog. Reagan
(1981-1989) en Deng Xiao Ping (1977-1990)
krijgen van hem de hoogste
podiumplaatsen, de laatste dus
ondanks de onderdrukking van de lente op het Tien-an-Men-plein.
Gorbatsjov had er van mij ook bij mogen staan. Hij liet meer vrijheid
toe in Polen en in heel Oost-Europa; toen de DDR hem erop wees dat de
Hongaren de prikkeldraad weghaalden aan de grens met Oostenrijk,
antwoordde hij dat zij daarover beslisten; hij
liet toe dat de Muur
omvergehaald werd en bracht Thatcher en Mitterrand in grote onzekerheid.
Hij onderging waardig zijn gedwongen aftreden. Zijn diepe menselijkheid
was een ketterse deugd in de Sovjet-Unie.
Fontaine
besluit dat de Koude Oorlog inderdaad wereldomvattend was, gelukkig koud
is gebleven, volledig gewonnen is door de VSA, maar dat deze er niet in
geslaagd zijn de vrede te winnen.
Enkele opmerkingen
: de bladspiegel is overladen en dus vermoeiend; foto’s ontbreken; een
kaart van de Koreaanse oorlog ontbreekt; een lijstje van de 10 kaarten
ontbreekt : je moet ze dus zelf zoeken; er staan veel noten in, die
reiken tot 2002, maar een aparte, overzichtelijke
bibliografie ontbreekt; in het register staan helaas geen
plaatsnamen zoals Jalta , Potsdam, Berlijn, Praag
of gebeurtenissen zoals oprichting van de NAVO of
Suezcrisis en evenmin begrippen zoals containment, SDI etc. ;
bij veel dagen en maanden moet
je zelf zoeken naar het jaartal; de rol van De Gaulle wordt hier breder
uitgemeten dan in ieder niet-Frans boek over de K.O.; Fontaine had
gerust iets meer dan drie keer ( p. 213,248,260) mogen verwijzen naar
gesprekken die hij persoonlijk voerde met hoofdpersonages; zoals bij
Gaddis, komt Afrika ook hier maar beperkt aan bod :
van Tsjombe lijkt hij niet te
weten dat hij in 1963 premier van Congo
was ( 241,243) en hij lijkt niet te beseffen dat niet enkel in
Angola en Mozambique, maar ook in Zuid-Afrika een sterke communistische
partij bestond tijdens het blanke bewind (365 – 368). Hij stelt met klem
dat de Cubaanse soldaten in Afrika een initiatief waren van Fidel Castro
en geen gevolg van Sovjetdruk. En hij wijst ook op de rol van Frederik
Willem de Klerk, die zelf het initiatief nam om de apartheid te
ontmantelen.
Anderzijds voel
je als lezer vanaf het begin dat deze man, die de K.O. vanaf 1947
voor Le Monde van dag tot dag volgde, menig hoofdrolspeler
persoonlijk interviewde,vele brandhaarden zelf bezocht, in de jaren ’90
archieven mocht raadplegen, het tijdperk kende als geen ander,een visie
heeft, inzicht en doorzicht in mensen en gebeurtenissen. We hebben hier
te maken met het (laatste ? ) meesterwerk van een briljant en begenadigd
historicus, die niet enkel een verslag schrijft van de K.O., maar ook
van het door Amalrik al in 1970 voorspelde einde van de SU en in zekere
zin van de 20° eeuw.
Dat de K.O.
niet uitliep op een nucleaire catastrofe, is voor Fontaine de verdienste
van Truman, die het atoombommenvoorstel van MacArthur afsloeg, van
Stalin, die wist hoe ver hij kon gaan, van Kennedy en Chroesjtsjov die
de Cubacrisis nog net konden temperen en beseften dat ze elkaar zouden
vernietigen.
Net zoals voor
Gaddis, is ook in zijn ogen
de overwinning van Amerika totaal ( 446 – 447 ) : het
Sovjetsysteem zakte in elkaar, o.a. door de kloof tussen de bevoorrechte
nomenclatura en de rode proletariërs, Oost-Europa werd lid van de
NAVO, China is een dikke vriend van de VSA en van de E.U., alleen
Noord-Korea handhaaft zich nog even als communistische dictatuur, maar
dan ten koste van de bevolking die van honger sterft.
Bij de
verklaring voor de implosie van de SU hoort m.i. ook het individuele
verlangen naar meer vrijheid en naar
veel meer welvaart en het centrifugaal nationalisme van vele
volkeren in Oost-Europa en Azië, die wilden ontsnappen aan de
beklemmende suprematie van Moskou. Fontaine
constateert wel dat de VSA er nog lang niet in geslaagd zijn om de vrede
te winnen in het Nabije Oosten. In Afghanistan en Irak lijkt dat
einddoel ons steeds verder
af. De
doelgroep van Fontaine
is anders dan die van Gaddis : wie deze briljante en diepgravende studie
leest, moet meer historische achtergrond bezitten en ook meer
concentratie opbrengen. Fontaine had
zijn boek minder academisch en toegankelijker kunnen maken door meer
anekdotes te vertellen over verschillende
hoofdrolspelers die hij persoonlijk kende, maar dat is niet
gebeurd. Voor historici lijkt het ons een onmisbare bron van
informatie, gekoppeld aan een bewonderenswaardig
schrijf- en inlevingstalent.
Referenties: 1.
John Lewis Gaddis,
The Cold War. Uitgeverij Penguin, London / A’dam, 2006. 2.
John Lewis Gaddis, De Koude Oorlog,
Uitgeverij Contact, A’dam / VBKU, Antwerpen, 2006.
3. Robert Dallek,
Nixon and Kissinger. 4.
Stéphane Courtois, Nicolas
Werth e.a.
Jef Abbeel augustus – oktober 2007. |
|||
Met onderstaande zoekmachine kunt u zowel zoeken op het www als binnen deze site en Histoforum
|