Community Geschiedenis Histoforum |
||||
recensies | deel 1 deel 2 deel 3 deel 4 deel 5 | |||
|
Wonen in Oost-Europa
Dit rijk
geïllustreerd boek neemt ons mee naar onze Oost-Europese buren, meer
bepaald naar de tien landen die in 2004 / 2007 lid werden van de E.U. De
voormalige SU, Albanië en de meeste landen
van voormalig Joegoslavië zijn
er dus niet bij.
Tot 1990 hoorden
deze landen tot het Oostblok. Wie er kwam, moest goed zoeken om nog
andere West-Europese bezoekers
tegen te komen en als je aan bv. Russen vroeg of je hun woning
eens mocht bezoeken, kreeg je vaak als antwoord dat dit niet mogelijk
was.
Bezoek van
Westerlingen werd namelijk door informanten meegedeeld aan de geheime
diensten, die dan de gastheer / gastvrouw al snel als verdacht
markeerden. In de DDR kon je meemaken dat ze minder bang waren, maar
toch telkens met aandrang vroegen om je auto snel achter hun poort of
achter hun huis te zetten,
zodat je bezoek minder opviel.
Na 1990 kwam er een
drastische ommekeer, ook in de huisvesting. De meeste staatswoningen
werden geprivatiseerd, in een aantal landen werden de huizen en de
gronden teruggegeven aan de vroegere eigenaars, de uniforme, grijze
woonblokken werden in felle kleuren beschilderd, soms kwamen er aan de
ramen zulke grote reclames dat de bewoners het daglicht grotendeels
missen.
Ook het systeem van
de informanten, dikwijls oudere mensen die wat wilden bijverdienen door
permanent op de uitkijk te zitten, verdween, de foto van de glunderende
partijleider in de inkomhal of woonkamer was niet meer verplicht, de
mensen mochten en gingen kamers verhuren om wat bij te verdienen, aan de
randen van de steden verrezen pompeuze villa’s van nieuwe rijken
en shopping centra. Door het lidmaatschap van de E.U. gingen
velen werken in West-Europa en stuurden ze euro’s en ponden naar hun
familie.
Het boek van
Kwekkelboom kwam tot stand in 2006 – 2007, na grondige studiereizen naar
elk van de tien landen. Het bevat
ook een klein aantal
foto’s uit de
periode van het communisme en van het socialistisch realisme, dat
bepaalde hoe de kunst, inclusief utilitaire bouwkunst en de
binnenhuisinrichting eruit moesten zien.
In de jaren ’60 –
’80 werden vele systeemflats opgetrokken : in fabrieken produceerde men
dezelfde grote elementen in eindeloze hoeveelheden en deze werden op de
bouwplek in elkaar gestoken. De arbeiders stonden dus minder in alle
weer en wind te werken. De isolatie ( geluid, warmte ) en de
voorzieningen waren dikwijls van inferieure kwaliteit : een eigen
toilet, keuken en badkamer ontbraken vaak. Zulke systeembouw bestond ook
in West-Europa, aan de rand van de grote steden, maar niet in zulke
hoeveelheden, niet in zulke eentonigheid en meestal wel met een eigen
toiletje, douche en keukentje.
En ander verschil is
dat zulke woonkazernes in het Westen vooral armere mensen huisvest(t)en,
terwijl ze in het Oosten
het hele gamma van de bevolking herbergden. De gelijkheid werd dus ook
in de huisvesting
nagestreefd, behalve uiteraard in de appartementen van de nomenclatura
of de bevoorrechte elite, die wel van het westerse comfort
konden genieten.
Dit boek is zeer
breed opgevat : de hoofdbrok is een schitterend fotografisch en
becommentarieerd overzicht van alle soorten gebouwen, monumenten, wegen,
vervoer, van de snel evoluerende leefwijze van de mensen in en buiten
hun woning, de lange weg die moet afgelegd worden.
De auteurs zijn erin
geslaagd toegang te krijgen tot vele huisgezinnen, ze vertellen over hun
dagindeling, vrijetijdsbesteding, waarden, wensen en
toekomstverwachtingen. Ze doen dit per land, te beginnen met Polen en
Hongarije en eindigend met de drie Baltische staatjes.
Ze wijzen ook op de
verschillen : in verlaten industriegebieden is er een overschot aan
woningen, in Polen is er nog altijd een ontstellend tekort aan huizen,
als gevolg van de verwoestingen tijdens de 2° W.O.
Ze leggen ook uit
hoe de woningbouw nu georganiseerd is in de diverse landen, welke de rol
is van de publieke huisvestingsmaatschappijen en die van de
privé-makelaars, hoe de sociale huursector aan de allerarmsten slechts
één of twee kamers kan aanbieden met een wasbak en een wc, hoe het
aantal privé-woningen geëvolueerd is en nog evolueert en hoe duur ze
zijn.
Buiten die hoofdbrok
verschaffen zij en hun medewerkers ook
diepere achtergrondinformatie over de gevolgen van de 2° W.O., de
penibele economische situatie vóór en na de val van het IJzeren Gordijn,
de gevolgen van de opheffing van het communisme voor de ouderen (meestal
verliezers ) en de jongeren ( meestal winnaars). De Roma (zigeuners),
met ca. 350.000 inwoners op 5,4 miljoen duidelijk aanwezig in Slowakije,
zijn er het ergst aan toe : 95 % is werkeloos en afhankelijk van een
uitkering.
We krijgen telkens
ook wat recente geschiedenis ( voor 1940 was geen enkel van die landen
communistisch, tussen 1940 en 1948 werden ze allemaal communistisch (gemaakt).
Verder ook een
profiel van economie en
maatschappijen van de snel veranderende leefwereld. We zien ook de
westerse reclame, warenhuizen, computers, gsm’s, casino’s en allerlei
merkproducten snelle opgang maken. De vroegere Oost-Europese auto’s en
kleren verdwijnen geleidelijk uit het straatbeeld.
Bij Slowakije had
men mogen vermelden dat ze uitgegroeid zijn tot de grootste autobouwers
per inwoner : 700.000 per jaar of 127 per 1.000 inwoners. In
België is dat 885.000 of 88 per 1.000. Maar door de hoge uurlonen ( 33 €
) verschuift het zwaartepunt verder naar Slowakije ( 6,5 € per uur).
Het boek eindigt met
zeer nuttige statistieken per land : bevolking, inkomens (telkens
vergeleken met Nederland of met de E.U.), woningeigenaars,
woningproductie, gemiddelde oppervlakte, koopprijzen, welvaartsverdeling,
werkloosheid.
Het gemiddeld aantal
kinderen staat er niet bij, hoewel dat toch belang heeft als men spreekt
over de oppervlakte van de appartementen en huizen. Het aantal mensen
per huishouding staat er wel bij : 2,5 ( Tsjechië) à 3,1 ( Slowakije en
Polen), meer dan in Nederland ( 2,3), maar toch lager dan we zouden
kunnen verwachten voor landen zoals Polen en Slowakije.
Jammer dat ze ook
niet even de vergelijking met België of Vlaanderen maken. Ze hadden dat
zo kunnen aflezen uit hun bronnen ( p. 308 : Eurostat). Bij sommige
landen hadden ze de bevolking nog mogen opdelen in autochtonen en bv.
Russen. Voor Estland en Letland zijn dat essentiële gegevens, want de
spanningen met de 26 à 30 % Russen zijn reëel.
Het aspect
veiligheid komt weinig aan bod : in hoeverre beveiligen de mensen hun
woningen tegen inbraak of
diefstal ? En kan een westerling weer gerust met zijn auto naar ginds
reizen zoals vóór 1990 ? Naar
Bulgarije zeker nog niet, zoals blijkt uit “In Bulgarije, een
land in de greep van de misdaad”, van Hellen Kooijman ( p. 314).
De literatuurlijst
is omvangrijk en representatief voor dit onderwerp. Ik mis Geert Mak ,
“In Europa” en “Praag ‘68” van fotograaf Josef Koudelka ( A’dam, 2008).
Een register ontbreekt.
Bij de foto’s zou
soms wat meer uitleg mogen staan : vele lezers kennen niet
de Casa Poporului in Boekarest (
nl. het marmeren Huis van het
Volk of het Parlementspaleis, gebouwd door de megalomane dictator
Ceaucescu, het grootste gebouw van Europa en het op twee na grootste van
de wereld) of de Turgeneva Iela
in Riga ( nl. de Letse Academie voor wetenschappen in Riga). De pagina’s
met foto’s zijn niet genummerd.
Behalve deze
details, heb ik alle lof voor de ijver, vakkennis en het inleefvermogen
van de onbevooroordeelde projectontwikkelaar Willem Kwekkelboom en van
fotograaf Jan-Reinier van de Vliet en hun respectvolle omgang met mensen
die armoedig behuisd zijn. Hun album geeft een betrouwbaar beeld van de
bonte wereld en de contrasten in de tien bestudeerde landen. Het is het
eerste Nederlandstalig boek over de woonsituatie in Oost-Europa en niet
enkel interessant voor wie Oost-Europa vanop afstand volgt, maar ook
voor wie er evt. wil gaan wonen of investeren in vastgoed. De prijs is
bescheiden.
Referentie : Jef Abbeel, juli 2008 | |||
Met onderstaande zoekmachine kunt u zowel zoeken op het www als binnen deze site en Histoforum
|