Community Geschiedenis Histoforum |
||||
recensies | deel 1 deel 2 deel 3 deel 4 | |||
|
De Spaanse Burgeroorlog: na 70 jaar nog niet voorbij 70 jaar geleden, op 17 juli 1936, brak de Spaanse Burgeroorlog uit, het wreedste en bitterste conflict in de geschiedenis van het land. Drie jaar duurde de ongelijke strijd tussen het goed georganiseerde leger van rebel Franco, gesteund door Mussolini en Hitler en de Republikeinse regering, gesteund en uitgebuit door Stalin. Spanje zelf worstelt nog elke dag met dat verleden. De regering Zapatero zal een aanbeveling formuleren om Franco-monumenten uit de jaren 1939-1975 weg te halen. In Madrid verdween in 2005 het laatste gedenkteken, onder luid protest van 700 falangisten. Enkele honderden straten, pleinen en kerkgevels verwijzen nog naar Franco of zijn medestanders, o.a. het gigantische mausoleum van 260 m lang en 22 m breed, in de Valle de los Caídos, 40 km ten noorden van Madrid, dat tussen 1940 en 1959 in de rotsen uitgehouwen werd door 20.000 dwangarbeiders uit het republikeinse kamp en waar 46.000 mensen werden begraven. De vraag is wanneer en of de tamelijk autonome lokale besturen de richtlijn zullen uitvoeren, zeker wanneer de conservatieve Partido Popular , de politieke erfgenaam van Franco, er de plak zwaait. Doordat de oorlog ook is voortgezet in de verhitte geesten van velen en op papier, zijn er al meer dan 20.000 boeken over geschreven en blijven er maar verschijnen. We beperken ons tot een tweetal en verwijzen naar enkele andere. Vooraf dit : de Spaanse historici hebben dit onderwerp angstvallig gemeden; de specialisten zijn Britten. Hun boeken werden telkens in grote oplagen vertaald in het Spaans. Voor een exhaustief militair verslag moet je bij Antony Beevor (1) zijn. Hugh Thomas (2) is nog wat uitvoeriger: 927 p., met veel oog voor de humane en culturele kant van de strijd. Maar zijn boek dateert al uit 1961. En de lezer verliest er de weg in de eindeloze details. Beevor beschrijft op 524 dicht bedrukte pagina’s niet enkel het oorlogsgebeuren, maar ook de voorgeschiedenis, de diepe kloof tussen Volksfront en generaals, de rol van de Sovjet-Unie, de internationale brigades, de oorlog zelf, de krijgstechnieken, Guernica, de ondergang van de Republiek, het “vae victis”, de franquistische goelag, de ballingen, de invloed op de 2° W.O. en op de Koude Oorlog. Opmerkelijk in die voorgeschiedenis is dat Beevor ze niet vertelt vanaf 1931, toen de republiek werd uitgeroepen, maar vanaf het verre verleden van de reconquista tegen de Moren, die duurde van de 8° eeuw tot 1492. De nationale alliantie beriep zich namelijk op de overwinning van 1492 en ze noemden hun strijd een tweede reconquista, waarbij de liberalen, socialisten, communisten, anarchisten en separatisten beschouwd werden als de nieuwe heidenen. Bovendien ziet Beevor de oorlog niet alleen als een strijd tussen links en rechts, maar ook tussen Madrileens staatscentralisme en regionale autonomie, tussen autoritarisme en individuele vrijheid. Het gebrek aan parlementaire traditie en burgerlijke ondernemingszin, de diepe kloof tussen een profiterende bovenlaag en een arm proletariaat, tussen een agrarisch katholicisme en een onberekenbaar anarchisme waren allemaal factoren die bijdroegen tot het gewapende conflict. De republikeinen worstelden met onderlinge tegenstellingen, wantrouwen, communisten die centralistisch en autoritair waren versus regionalisten en vrijdenkers, die eerder anarchistisch dachten. In hun propagandaoorlog beweerden de nationalisten dat zij de christelijke waarden, de orde, de westerse beschaving verdedigden tegen het “Aziatische” communisme, dat massamoorden pleegde op priesters, nonnen, kerken en kunstschatten(253). Elke partij zag de ander enkel als een vijand, die zonder medelijden vermoord of verkracht mocht worden. Dit laatste was dus geen vondst van de tweede wereldoorlog of van de oorlog in Joegoslavië: generaal de Llano riep via de radio zijn soldaten op hun mannelijkheid te tonen in de veroverde steden. De ergste wreedaards waren de “moros”, de soldaten die in de Noord-Afrikaanse woestijn gelegerd waren: hun bloeddorstigheid kende geen grenzen. De republikeinen verweerden zich met het argument dat de wettig gekozen regering in februari 1936 aangevallen was door reactionaire generaals en door de Europese Asmogendheden en dat het de taak van links was waarden zoals democratie, vrijheid en verlichting te verdedigen tegen de gevaren van een autoritaire vijand. Links vergat daarbij dat zij het ook niet zo nauw namen met de democratische vrijheden en met de grondwet en dat ze in hun eigen kamp nog wreder elkaar uitmoordden dan aan het front.Volgens Beevor deden de partijen dus niet voor elkaar onder in wreedheden, hele dorpen werden uitgemoord, maar de wreedheden van Franco duurden na de oorlog nog bijna dertig jaar. Tot aan zijn dood tekende Franco doodvonnissen bij een kop koffie na de maaltijd, afwisselend met een E ( ejecutar, meteen doodschieten), C ( cambiar, omzetten naar levenslang) of G ( garrota y prensa, de middeleeuwse wurgpaal, in voege tot 1975 / 1978!). Beevor beweert dat ook de linkse leider Largo Caballero in 1936 met een burgeroorlog dreigde, als rechts de verkiezingen zou winnen en dat hij een republiek zonder klassenstrijd wilde en dat eerst een klasse moest verdwijnen om dat doel te bereiken. Dit klonk heel Leninistisch en toonde meteen dat het democratische gehalte van de republiek ondermaats was. Kortom: Beevor heeft zijn twijfels over beide partijen. Het strengst is hij voor Franco persoonlijk en voor de communisten, die eerder een burgeroorlog tegen anarchisten en trotskisten voerden. Hij is ook heel kritisch tegenover de Britten en hun politiek van non-interventionisme, die meer heeft bijgedragen tot de nederlaag van links dan de hulp van Italië en Duitsland. Hij publiceert ook een lange lijst van alle betrokken partijen ( 13 – 15 ), waaruit blijkt dat de nationalisten uit vier grote en een tiental kleinere groeperingen bestonden en de republikeinen een nog veel bontere mengeling vormden. Zijn boek is rijkelijk voorzien van noten, bronnen ( vooral Russische), 12 kaarten, foto’s, register. Dit laatste is ook nodig, want het krioelt van de eigennamen. Jammer dat er ook geen plaatsnamen bij staan. De foto’s zijn van redelijke kwaliteit. Een Spaans woordenboekje is wenselijk voor wie begrippen zoals requetés, asaltos, chato niet kent. Paul Preston dan (3 + 4). Hij is al decennia de autoriteit op het gebied van de Spaanse geschiedenis. Zijn Francobiografie uit 1993 is nog altijd een standaardwerk. En met die van Juan Carlos (4) maakt hij de kring rond. Zijn “Kleine geschiedenis van de Spaanse Burgeroorlog”( 3 ) verscheen voor het eerst in 1986 en werd zorgvuldig bijgewerkt in de volgende herdenkingsjaren 1996 en 2006. Die bewerking bestaat vooral in het verwerken van het grote aantal wetenschappelijke publicaties die verschenen zijn in Spaans, Catalaans en Engels en zijn eigen onderzoek naar Franco, de franquistische repressie en de rol van Mussolini. Daardoor telt het boek nu ruim 100 pagina’s meer dan tien jaar geleden. De Russische archieven, die door Beevor onderzocht werden, komen hier niet aan de orde. Preston is, in tegenstelling met Beevor, milder voor de Republikeinen, die volgens hem een serieuze poging ondernamen om de sociaal zwakkeren een beter leven en onderwijs te geven en om Spanje in de 20° eeuw te trekken. Hij is harder voor Franco en beweert dat de militaire opstand en de overwinning van de nationalisten niets goeds heeft gebracht in Spanje. Preston tekent eerst een portret van de verdeelde Spaanse samenleving vóór 1930, de vele interne en onverzoenlijke tegenstellingen, de hervormingspogingen van links, de staatsgreep van rechts. Hij verwijt Engeland dat het niet enkel Ethiopië, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije en Polen, maar ook Spanje opofferde aan de expansiedrang van Italië en Duitsland, hoewel de meerderheid van het Britse volk pro-republiek was. Hij verwijt de Britten ook nog dat ze meer oog hadden voor hun commerciële belangen in Spaanse mijnen, sherry, textiel, olijfolie en kurk (130) dan voor de meerderheid van het Spaanse volk. Mussolini besloot tot hulp aan Franco zodra hij door had dat hij niets te vrezen had van de Britten, de Fransen en de SU. De USA hield zich afzijdig. De Franse premier Léon Blum zag niet graag dat zijn land ingesloten werd door drie fascistische landen, maar durfde uiteindelijk niet verder te gaan dan een paar vliegtuigen te leveren aan de republikeinen. 80.000 Italianen vochten mee met Franco, 20.000 Duitsers, 8.000 Portugezen, 1.000 à 1.500 vrijwilligers, onder wie 700 katholieke Ieren. De houding van Stalin was complexer: internationale machtspolitiek en eigenbelang kregen voorrang op solidariteit. Daardoor kwam zijn hulp traag op gang; ze bestond uit voedsel, een klein contingent militairen, schepen met wapens, adviseurs die tegelijk spion waren. Preston analyseert de houding en de motieven van Engeland, Frankrijk, Italië, Duitsland en de S.U. heel kritisch. Bij de motieven van de Franco-vrijwilligers heeft hij het moeilijker om ze objectief weer te geven (169-170). Hij beweert zelfs dat de coup in 1936 mislukt zou zijn, als Mussolini en Hitler niet ter hulp waren gekomen (119). Men kan zich afvragen of het leger zonder hen ook niet zou gewonnen hebben. Franco kon dus Spanje veroveren, te beginnen met Toledo, zoals destijds bij de reconquista op de Moren. Op 6 november 1936 kwam de regering al in moeilijkheden en vluchtte uit Madrid naar Valencia. Toch duurde de belegering nog bijna drie jaar en leed ook het rebellenleger nog een nederlaag, nl. op 22 nov. 1936. Overal blijkt dat zowel nationalisten als republikeinen de rechten van de mens op gruwelijke wijze schonden, zeker de communisten en nog meer de nationalisten. Preston vermeldt o.a. de rol van de communistische leider Santiago Carillo bij de executie van 1200 gevangenen en de wederzijdse verwijten van communisten en anarchisten aan elkaar. In verband met het Spaanse goud, beweert Preston dat de SU de republiek niet echt bedrogen heeft (p. 187 – 188). Dit is een moeilijke discussie, te meer omdat er eerst sprake is van 500 ton, dan van 400, en omdat de kwaliteit van een aantal Russische wapens in vraag wordt gesteld. De republiek had ook geen andere keuze om aan wapens te raken. De bijstand van de SU diende ook om de invloed van de PCE ( communistische partij ) te vergroten, wat voor veel ruzie zorgde binnen de republikeinse gelederen. De Russische ambassadeur Rosenberg en de Russische geheime dienst veroorzaakten niet alleen verdeeldheid in het linkse kamp, ze moordden ook trotskisten en anarchisten uit. Ronald Radosh ( “Spain betrayed”) is nog strenger voor Stalin en beweert op basis van 81 documenten uit Russische archieven dat deze enkel oog had voor zijn eigen belangen. Beevor is ook veel strenger voor Stalin: uit zijn archiefonderzoek in Moskou blijkt dat Stalin enkel wapens leverde na contante betaling in goud en de precieze boekhouding toont aan dat de Russen woekerprijzen aanrekenden en de republiek dus opgelicht hebben. De nationalisten kwamen aan genoeg geld door schenkingen, leningen en doordat ze voor veel steun uit Italië niet hoefden te betalen. Desondanks toonde Franco weinig respect voor de Italiaanse hulp. Bij Guernica ( 26 april 1937) noteert Preston dat de franquisten eerst nog de durf hadden te ontkennen dat het gruwelijke bombardement plaatsgevonden had en dat ze daarna beweerden dat het oudste Baskische stadje door de Basken zelf opgeblazen was (262 – 265). De Duitsers hadden hun nieuwe luchtmacht genadeloos uitgetest en het Baskische moreel gebroken. Twee maanden later viel ook Bilbao, mede door verraad van een Baskische officier, weer twee maanden later Santander. In augustus 1937 werd Franco erkend door het Vaticaan. In ruil gaf hij alle onderwijs terug aan de Kerk. In 1938 was het duidelijk dat Franco gewonnen had. Engeland sloot in april 1938 een verdrag met Italië, waardoor het de Italiaanse interventie impliciet goedkeurde. Op 29 oktober 1938 vond in Barcelona de afscheidsparade plaats voor de Internationale Brigades, met een toespraak van Dolores Ibarruri, La Passionaria. Uit 50 landen waren ca. 50.000 linkse helpers gekomen, dus 30 à 50 keer meer dan rechtse. Velen werden nadien uitgemoord door de nazi’s in Frankrijk of … door Stalin, enkel en alleen omdat ze het Westen hadden gezien (287). Pas in 1995 kregen de overlevenden het Spaanse burgerschap. Nog voor de oorlog afgelopen was, had Franco een lijst met twee miljoen roden die gestraft zouden worden. Op 26 januari 1939 viel Barcelona. Honderdduizenden vrouwen, kinderen en bejaarden gingen op de vlucht. In Frankrijk kwamen ze terecht in concentratiekampen! In februari 1939 vluchtten de republikeinse president Azana, premier Negrin en generaal Rojo naar Frankrijk, premier Negrin en anderen vervolgens verder naar Mexico. De PCE -leiders volgden. Engeland en Frankrijk erkenden Franco, dus wel heel snel. Madrid viel op 27 maart 1939, wat er nog restte van Spanje op 31 maart. Preston schat het aantal doden op een half miljoen tijdens en nog veel meer na de oorlog (292), toen executiepelotons honderden mensen per jaar ombrachten. Ook nu vinden archeologen nog geregeld massagraven met soms 1.000 à 2.000 doden. Tot 1947 waren er concentratiekampen, waar in totaal 400.000 mensen mishandeld zijn en dwangarbeid verricht hebben. In Duitse werkkampen sneuvelden tienduizenden gevluchte Spanjaarden. De Catalaanse bevolking leefde nog tien jaar in honger, repressie en angst. Maar er is nog steeds geen landelijke telling van het aantal doden. De regeringen hebben er nooit werk van gemaakt. Massa’s archieven werden in de jaren ’40 – ’70 bewust vernietigd. En publicaties van rechtse historici, die de executies goedkeuren, halen de bestsellerlijsten. Preston eindigt met de machtsoverdracht van Franco aan Juan Carlos, die vanaf 1977 de democratie in ere herstelde. In de bijlagen zit een lijstje van de hoofdrolspelers, een verklarend woordenlijstje, afkortingen, een register en vooral een interessante bibliografische verhandeling. Daarin staan de voornaamste boeken over de burgeroorlog, in al zijn aspecten, met de nodige toelichtingen: algemene werken, oorzaken, de tweede republiek, het leger, de verdeeldheid binnen links, het radicalisme onder de arbeiders, de rol van extreemrechts, het Volksfront, de internationale brigades, de rechtse vrijwilligers, de militaire gebeurtenissen ( met verwijzing naar Beevor), de belegeringen, de oorlog in de lucht, memoires, trotskistisch, communistisch of rechts gekleurde verhalen, racties van schrijvers en kunstenaars, de houding van het buitenland, de rol van de katholieke kerk ( met veel lof voor het boek van de Spaanse Benedictijn Dom Hilari Raquer : The Catholic Church and the Spanish War, 2006), de ongenadige repressie, het leven onder Franco en na zijn dood. Ik mis een chronologische lijst van de landen die Franco erkenden en een kaart met de vele plaatsnamen. Voor dit laatste is Beevor beter. Kennis van het Spaans is handig om meer te genieten van de talrijke citaten. Samengevat : een republikeins- geëngageerd, maar schitterend en meeslepend boek. We eindigen met een minder emotioneel verhaal, namelijk Prestons biografie van Juan Carlos de Bourbon ( 4 ). Franco liet Juan Carlos (°1938) op zijn tien jaar uit het luxueuze Portugese ballingsoord Estoril naar Madrid komen, waar zijn grootvader, losbol Alfonso XIII, in 1931 naartoe was gevlucht onder druk van de straat en waar Juan voorbestemd leek om ook als playboy door het leven te gaan. In 1962 trouwde hij met prinses Sophie van Griekenland. Haar vader werd vijf jaar later aan de dijk gezet door de generaals. Franco leidde Juan Carlos op en benoemde hem in 1969 officieel tot zijn opvolger. Vader Don Juan werd dus overgeslagen. Na Franco’s dood in 1975 slaagde Juan Carlos erin Spanje uit zijn isolement te halen en ook uit zijn dictatoriaal en bijna Ancien Regime naar een moderne democratie te leiden, met beperkte Koninklijke macht. Hij moest daarvoor dus eerst zijn eigen vader opzij zetten, dan zowel franquisten als communisten achter zich krijgen en ten slotte de erfenis van zijn politieke vader Franco ongedaan maken. De militairen bleven het langst tegenwerken. Hun staatsgreep van 23 febr. 1981 werd door de koning verijdeld, naar buiten uit door middel van een overbekende tv-toespraak, maar achter de schermen door lange en harde gesprekken met de opstandelingen. Tot dan toe kon men zich afvragen hoe hij al die jaren tegenover Franco gestaan had en of hij wel een politieke mening had. Waarschijnlijk was zijn hoofddoel gewoon zijn familie terug op de troon te brengen en zag hij de democratie vooral als een middel om dat doel te bereiken. Hij evolueerde alleszins tot een overtuigde democraat, die de PCE legaliseerde en aan Catalonië autonomie gaf. Hopelijk slaagt hij erin om ook de Baskische kwestie op te lossen. Preston schrijft een lang, maar vlot portret van een behendig man, die zijn land in 1981 op het nippertje wist te redden van een nieuwe militaire dictatuur en die sindsdien uitgroeide tot een populaire koning. Referenties : 1 Antony Beevor, De strijd om Spanje. De Spaanse Burgeroorlog 1936 – 1939. Uitgeverij Anthos / VBKU, A’dam / Antwerpen, 2006. 524 p.; foto’s, kaarten, noten, bibl. , reg. ISBN 90 – 414 – 1088 – 0; € 39,95. 2 Hugh Thomas, De Spaanse Burgeroorlog. Uitgeverij Anthos /VBKU, A’dam / Antwerpen, 2006. 927 p.; noten, reg. ISBN 90 – 414 – 1091 – 0; € 49,95. 3 Paul Preston, Een kleine geschiedenis van de Spaanse Burgeroorlog. Uitgeverij Atlas / Houtekiet, A’dam / Antwerpen, 2006³. 360 p.; foto’s, bibl., reg. ISBN 90 – 450 – 0669 - 3; € 29,90. 4 Paul Preston, Juan Carlos – van dictatuur naar democratie in Spanje. Uitgeverij Atlas /VBKU, A’dam / Antwerpen, 2006. 536 p.; foto’s. ISBN 90 – 450 – 1442 – 4; € 34,90. Jef Abbeel, augustus 2006 | |||
Met onderstaande zoekmachine kunt u zowel zoeken op het www als binnen deze site en Histoforum
|