Dag Vlaanderen
Als Christian Deborsu ergens aan begint, mag je er zeker van zijn dat
het een succes wordt. Dat geldt voor zijn tv-reportages zoals Bye bye
Belgium, dat is ook zo voor dit boek: binnen een maand was het aan zijn
tweede druk toe. Na drie maanden was de kaap van 20 000 verkochte
exemplaren bereikt.
De Namenaar vliegt er meteen in met twee pagina’s vragen over Vlamingen
en Walen, waardoor de nieuwsgierigheid van de lezer onmiddellijk
geprikkeld wordt.
Enkele voorbeelden: Waarom is de Waalse hoofdstad een Vlaamse stad ?
Waarom zijn de Walen armer dan de Vlamingen? Waarom loopt er een
taalgrens door België ? Waarom zijn de Walen het enige volk op aarde dat
weigert meer autonomie te krijgen ? Hoe gaan we best om met Walen ?
Welke gevolgen zou een splitsing van België met zich meebrengen ? Waarom
wordt BHV niet (volledig) gesplitst?
De toon is gezet, de lezer is gemotiveerd, in de loop van het boek
krijgt hij op alles een antwoord en bovendien in korte, niet vermoeiende
stukken, die je los van elkaar kunt lezen en die verre van ingewikkeld
zijn.
In de 1° e. n.C. vestigde Sedrochius, een koning uit Tongeren, zich op
de citadel. De eerste naam werd Sedrochië. Rond 300 maakte de katholieke
bisschop van Tongeren een einde aan de verering van de heidense god Nam.
Hij werd Nam mutum, de stomme Nam. Daaruit zou Namen zijn ontstaan. In
1263 verkocht graaf Boudewijn II van Namen, tevens keizer van Byzantium,
zijn graafschap aan de graaf van Vlaanderen. Gevolg : op de Naamse vlag
prijkt de Vlaamse Leeuw. Volgens de legende hielpen Naamse ruiters de
Vlamingen winnen in de Guldensporenslag(11 juli 1302). Maar die 600
helpers waren Duitse, Limburgse en Brabantse huurlingen, geen pure
Namenaars (21). Over de Naamse steltenlopers bestaat een legende dat de
inwoners op die manier in 1313 vergiffenis kwamen vragen voor hun
opstanden van 1293 en 1313 tegen het Vlaams bewind(1263-1421). De
veelvuldige overstromingen van Samber en Maas vormden de ware oorzaak.
De steltenlopers traden op bij het bezoek van Karel V (1515), Lodewijk
XIV (1693), tsaar Peter de Grote (1717) en Napoleon (1803).
We maken een sprong naar 1965, het geboortejaar van de auteur en het
laatste jaar waarin de gemiddelde Waal welvarender was dan de doorsnee
Vlaming, het einde dus van 150 jaar glorietijd. In hun huishouden was
bijna alles toen nog Waals, zowel de toestellen als de voedingswaren.
Zijn ouders dachten er niet aan om Nederlands te leren.
Dan komen de oorzaken van de ommekeer : een verouderde industrie,
sluiting van de mijnen, investeringen in Vlaanderen(aan zee en lagere
lonen), uitsluitend Vlaamse premiers sinds 1974. Misschien ontbreekt één
element : Vlamingen gingen anderhalve eeuw massaal werken en wonen in
Wallonië, het omgekeerde gebeurde te weinig.
Deborsu speelt twee professoren tegen elkaar uit : Juul Hannes, die
beweert dat Vlaanderen al sinds 1830 meer belastingen betaalt dan
Wallonië en Michel Quiévit, die toegeeft dat de Walen tot ca. 1920 maar
evenveel personenbelasting betaalden als de arme Vlamingen, maar dat was
niet om communautaire redenen, wel omdat de fiscus de rijken
bevoordeelde(31-32). En Quiévit vervolgt : Vlamingen zijn boekhouders,
die weigeren in te zien dat ze van België altijd meer ontvingen dan ze
gaven. De haven van Antwerpen kon zich uitbreiden dank zij de Waalse
industrie, die even goed had kunnen exporteren via de havens van
Duinkerken en Rotterdam. De haven van Zeebrugge kreeg 115 miljard,
tegenover 16 miljard voor investeringen in Wallonië. Deborsu voegt er
nog wat voorbeelden bij uit de jaren 1934 en 1977-1980.
Een ander onderwerp : de taal. Walen spreken al sinds 1920-1950
standaard Frans en kijken ook veel naar Franse zenders (31 %). Vlamingen
blijven dialect of een Vlaamse variant van het Nederlands spreken en
kijken nauwelijks naar Nederlandse zenders (3 %). De grootste twee
Franse grammatici zijn Walen : Grevisse en Hanse. Elke Vlaamse romanist
is ermee opgeleid.
Het onderwerp collaboratie kon niet ontbreken. Deborsu toont aan dat
meer Vlamingen collaboreerden dan Walen, zij het dan om andere motieven.
Bij hun grootste collaborateur Léon Degrelle mis ik de vermelding dat
hij als één van de weinige Belgen door Hitler ontvangen werd. In 1944
kreeg hij het Ritterkreuz uit de handen van de Führer en werd hij
tegelijkertijd bevorderd tot SS-Oberstürmbannführer (luitenant-kolonel).
De auteur vertelt ook dat de Vlaamse troepen in mei 1940 minder
weerstand boden dan de Waalse. Dit is gelukkig een mythe. De soldaten
die het “onneembare” fort van Eben-Emael verdedigden waren Walen, zij
waren na een kwartier al uitgeschakeld en een dag later uit hun fort
verjaagd door de oppermachtige en beter bewapende Duitsers, hun
commandant moest zich na de oorlog verantwoorden voor de krijgsraad en
pleegde dan zelfmoord, maar geen mens zou eraan denken hen te verdenken
van minder weerstand bieden.
Het is wel zo dat de Meeste Vlaamse krijgsgevangenen, uitgezonderd de
officieren, eerder naar huis mochten dan 65.000 Waalse, maar ook van hen
is maar een beperkt deel tot het einde vastgehouden.
Een volgend thema gaat over zelfbestuur. Volgens Deborsu zijn de Walen
het enige volk op aarde dat weigert meer autonomie te krijgen.
Zijn verklaring : “hoe meer bevoegdheden, hoe slechter het gaat”, is
niet bevredigend, want hij zegt zeker niet dat Waalse politici het
slechter doen dan Vlaamse. Zo volgen er nog meer vragen met niet altijd
een sluitend antwoord : waarom scoort het Vlaamse onderwijs beter ?
Waarom fietsen slechts 3 % van de Franstalige leerlingen naar school
tegenover 33 % Vlaamse ? Waarom zijn de Vlamingen sportiever dan de
Walen ?
Interessant is het verhaal over de veranderende houding van de Walen en
andere Franstaligen tegenover het Nederlands. Waar er vroeger geen
belagstelling was, redeneert men nu anders : geen Nederlands, geen
carrière. Concreet : de helft van de 240 internen van het BIM-SEM in
Mechelen komen uit Franstalige gezinnen en Wallonië telt 250
“immersiescholen”, waar leerlingen dagelijks gedurende meerdere lessen
ondergedompeld worden in het Nederlands. Eén probleem :er zijn
onvoldoende Vlaamse leraren geïnteresseerd om er te komen lesgeven.
Vlaanderen krijgt zulke scholen niet : vanuit onze complexen uit het
verleden verkiezen wij blijkbaar taalwetten en taalgrenzen boven
taalkennis.
En onze aanwezigheid aan de Naamse universiteit is gesmolten vergeleken
met de jaren ’80. Deborsu verklaart dit onder andere door de
taaltoets(163). Maar die taaltoets is eerder een vorm van hartelijk
onthaal, een sympathiek kennismakingsgesprek om de kandidaten over de
drempel heen te trekken en iedereen slaagt erin.
Er is m.i. een andere verklaring : de verminderde waardering voor
Wallonië en voor het Frans en het feit dat de studenten na hun drie
bachelorjaren meestal naar Leuven trekken en daar (bij Rechten) vier
vakken moeten inhalen.
Omgekeerd is het taalexamen voor Franstaligen in Leuven veel te zwaar en
gaat het vaak over totaal irrelevante zaken zoals de onderdelen van een
vis, dingen die een Vlaming ook niet zou kunnen benoemen.
Bovendien worden zij, net zoals de Vlamingen die in Namen gestudeerd
hebben, bij hun inschrijving vernederend verwezen naar het gebouw voor
de buitenlanders, waar ze dan in de rij mogen staan bij lieve mensen uit
alle werelddelen, in het Engels ontvangen worden en mogen antwoorden op
leuke vragen zoals : “ben je asielzoeker” en “heb je financiële steun
nodig voor jezelf en je gezin”. Chinezen en andere buitenlandse
studenten ontsnappen aan dat gevreesde taalexamen.
De auteur vertelt nog wat over verschillen tussen Vlamingen en Walen, de
keuze voor Namen als politieke hoofdstad, de Naamse wallingant,
politicus en verzetsheld François Bovesse en de Waalse feesten, de
houding van de Brusselaars tegenover “la province” (Wallonië) en vice
versa, de koningsgezindheid van de Franstaligen, het verder
uiteengroeien van de Belgen sinds de eerste verkiezingen voor de
deelstaatparlementen in 1995, splitsingsscenario’s en de gevolgen
daarvan voor Wallonië, goedkoop wonen ten zuiden van de taalgrens, de
pers met een geactualiseerd overzicht van de oplage van elke krant,
Charleroi (waarvan de naam niet afkomstig is van Karel de Grote, maar
van de Spaanse koning Karel II, 1666), Luik, humoristen, Elio di Rupo,
de Waalse roots van New York en van Wallstreet, de Bye Bye Belgium
uitzending van 2006, Yves Leterme op 21 juli 2007, BHV en verklaringen
voor het Franstalige “non”.
Verder komen er nog een heel pak eerder luchtige onderwerpen aan bod.
Wie dit boek helemaal doorleest, krijgt gegarandeerd een grotere
sympathie voor de Walen en ook een meer genuanceerde kijk op de
Belgische geschiedenis en politiek dan wie zich vastklampt aan enkel
Vlaamse of enkel Franstalige media. Deborsu kan relativeren, hij
verbloemt de schandalen van de PS in Charleroi en in Luik niet en hij
koestert veel sympathie voor Vlaanderen. Hij heeft het boek ook in het
Nederlands geschreven : het is geen vertaling. Ik heb er enorm van
genoten.
De opmerkingen die nu volgen, zijn details en bevatten evenveel
aanwijzingen voor de overhaastige uitgever en eindredacteur(Jan De Ryck)
als voor de schrijver.
De Boulevard ad Aquam (25) heet nu Boulevard Baron Louis Huart; ad aquam
vertaal je niet met “naar het water”, want die laan beweegt niet, maar
bij het water. In 1974 eindigde voorlopig het tijdperk van de Waalse
premiers, niet in “1973” (29). Deborsu rangschikt de industriële
mogendheden tussen 1850 en 1880 als volgt : 1. Groot-Brittannië,
2.België en tussen 1880 en 1914 : 1. Groot-Brittannië, 2. VSA, 3.
België(34). Ik vermoed dat hij Duitsland vergeet, minstens in de tweede
periode.
De neergang van Val-Saint-Lambert(65) begon niet rond 1970, maar helaas
al rond 1929,aldus de degelijke gids die ons daar onlangs een grondige
rondleiding gaf.
Tussen 1826 en 1926 telde de fabriek 5.000 werknemers, die daar woonden,
hun eigen school en ziekenhuis hadden; nu zijn ze nog met 50 en de
fabriek zelf ziet er nog uit zoals een eeuw geleden.
“Aesop” (66) is in het Nederlands Aesopus, “Hal” (69) is Halle. “Le Coq
hardi” zou ik niet vertalen met de stappende haan (66), maar met de
stoutmoedige haan. Bij het verhaal over Neutraal Moresnet(270) ontbreekt
de verklaring waarom het van 1816 tot 1920 aan geen enkel land
toebehoorde : Pruisen en het Verenigd Koninkrijk / vervolgens België
raakten het niet eens over de zinkmijn Altenberg / Vieille Montagne in
Kelmis. In 1919 kwam het bij de Belgische Oostkantons, maar de zinkmijn
was al uitgeput sinds 1885. “A ratio”(251) moet à rato zijn, het
parlement van de Franse Gemeenschap(257)kreeg nog minstens één andere
groep bezoekers, namelijk onze retorici, die in maart 2009 door Rudy
Demotte zelf daar rondgeleid werden. “heil hitler”(269) schrijven we met
twee hoofdletters; op p. 271 duikt ineens een tweede lettertype op,
sommigen (296) moet zonder –n, bij “noch lezen, noch schrijven” (335)
volstaat de tweede noch, “dan hen” (352) moet zijn dan zij, “uti
possidetis, itea possideatis” (377-378) moet zijn “ita possideatis” en
betekent “zoals jullie bezitten, mogen jullie zo bezitten”. Het is een
principe uit het Romeinse en internationale recht om grenzen af te
bakenen in nieuwe onafhankelijke staten. Een register is bij een
volgende druk ook welkom. De prijs is zeker niet te hoog.
Referentie
Christophe Deborsu, Dag Vlaanderen. Uitgeverij Borgerhoff & Lamberigts,
Gent, 2011. 400 p. ; tabellen, schema’s, statistieken, bibliografie.
ISBN 978 90 89311 70 2; € 22,50.
Jef Abbeel juli – augustus 2011
|