Community Geschiedenis Histoforum |
||||
recensies | deel 1 deel 2 deel 3 deel 4 deel 5 deel 6 deel 7 deel 8 | |||
|
Culturele geschiedenis van Wallonië
Wallonië is een
zeer dichtbije, maar niet meteen de eerste culturele bestemming van
Vlaamse, Nederlandse en Franse toeristen. Als ze er al naartoe trekken,
is het vooral voor de natuur. Misschien kan dit luxueus en prachtig
geïllustreerd boek daar wat aan verhelpen.
Het bestaat uit
drie grote delen : een chronologisch overzicht, een thematische
benadering en een laatste over de verhouding tegenover de buurvolkeren
in Frankrijk, Duitsland, Vlaanderen , Brussel en met een bezinning over
de Waalse identiteit.
Bij de viering van180 jaar België in 2010 bleek dat er al wel een
algemene geschiedenis en
een encyclopedie van Wallonië bestonden sinds resp. 1973 /
1975-1981,uitgegeven in …Toulouse, maar nog geen culturele. Die lacune
is nu dus opgevuld. Dertig specialisten uit verschillende domeinen
hebben er aan meegewerkt(1).
Het duurde wel even voordat er in de geschiedenis
sprake was van Wallonië
: pas in 1844 verscheen het woord voor het eerst in gedrukte vorm,
zonder hoofdletter en met én l, in een artikel van de Naamse schrijver
en magistraat Grandgagnage.
De term Waal komt al voor in de “Mémoires” (1466-1477) van Jean de
Haynin. En het adjectief Waals verwees naar het Romaanse deel van de
Nederlanden, m.n. de provincies die in de 16° eeuw gekozen hadden voor
verzoening met Filips II van Spanje. In 1612 verdeelden de vooruitziende
Jezuïeten hun Provincia Germania
inferior in Belgium en Flandria, namen die ze in 1615 wijzigden in
Provincia Gallo-Belgica en Flandro-Belgica. In 1641 volgden de
Kapucijnen met een kaart van hun Provincia Valloniae. In 1830 werd
België opgericht zonder een apart woord voor het Franstalige gebied en
evenmin voor de Vlaamse provincies.
Het historisch overzicht
loopt van de prehistorie tot vandaag. Het begint met een
cartografie(20-25), waar in de teksten helaas niet naar verwezen wordt.
Dan volgen de grote historische periodes, die afwijken van de klassieke
indeling Prehistorie, Oudheid, Middeleeuwen etc.
In de prehistorie en de oudheid
werd Wallonië al vroeg intens bewoond, mede dank zij de vele
grotten. De vuistbijl van Argenteau is 400.000 jaar oud, de
neanderthalers van Spy 40.000, het ivoren beeldje van Trou Magrite
35.000. De auteurs zeggen er niet bij waar het ivoor vandaan kwam.
Verder toont men grafgiften, vaatwerk, megalieten uit 5.000 à 3.000
v.C., koperen en bronzen voorwerpen vanaf 3.000 v.C. , gouden vanaf de
1° e. v.C. De heerbaan
Bavay – Keulen liep dwars door Wallonië.
Rond 250 n.C. vielen de eerste
Germanen binnen. Dit leidde tot het verstoppen van veel
kostbaarheden in de grond. In de 5° e. n.C. ging het Romeinse keizerrijk
ten onder.
In tegenstelling tot wat meestal werd aangenomen, kozen de Germaanse
koningen en hun entourage
niet voor de breuk, maar voor de evolutie : ze werkten samen met
de Romeinse aristocratie, ze namen veel instellingen over, ze behielden
de bestaande bisdommen en het Latijn als taal van bestuur, rechtspraak
en christelijke staatsgodsdienst.
Dat Latijn was niet meer het klassieke van Cicero, dat weer wel de norm
werd tijdens de Karolingische renaissance. Het waren volkse vormen van
Latijn, die evolueerden naar de Romaanse talen.
De katholieke staatsgodsdienst
was een belangrijk element van continuïteit. Koning Clovis koos voor het
katholicisme en zijn regnum Francorum nam de godsdienst aan van de
Gallo-Romeinse aristocratie. Over de Ierse missionarissen wordt hier
niet gesproken. De bisdommen Doornik
voor de civitas Menapiorum, Kamerijk voor de civitas Nerviorum en
Tongeren, later Maastricht, vanaf 800 Luik voor de civitas Tungrorum
bleven overeind tot de aanpassingen in 1559-1561.
In het Merovingische Gallië werden de doden
begraven in plaats
van gecremeerd, zoals dat tot in de 4° - 5° eeuw het geval was. Dat
begraven gebeurde in necropolen buiten de bebouwde kom, met kleren,
wapens, juwelen en grafgiften : keramiek, glaswerk, jonge paarden. Die
graven leren ons veel over de ambachten, de handel en de christelijke
samenleving. Het graf van Childerik (481), de vader van Clovis, dat in
1653 ontdekt werd in Doornik, leert ons veel over de romanitas van deze
Germaanse koning. Clovis zelf werd begraven in Parijs, naast de heilige
Genoveva.
Auteur Alain Dierkens geeft ook zijn visie over de
taalgrens : het
Latijn bleef bestaan als bestuurstaal van de vorstendommen tot op het
einde van de Middeleeuwen en voor de kerk tot het einde van het Ancien
Régime. De gewone bevolking sprak een Keltische of Germaanse taal. In
het centrum van het voormalige Romeinse Gallië bleef het Latijn bestaan,
in de periferie verzwakte het door de vele contacten met de Germaanse
wereld van over de Rijn, vooral na het Verdrag van Verdun (843) en nog
meer nadat Lotharingen in 925 opgenomen werd
in het latere Duitse Rijk. Volgens deze visie ontstond de
taalgrens veel later dan tot nu toe werd aangenomen. Het prinsbisdom
Luik bleef tweetalig tot de oprichting van het bisdom Hasselt in 1967.
In 751/754 verdrongen de Karolingers de Frankische Merovingers van de
troon. In 800 werd hun koninkrijk verheven tot keizerrijk, dat zich met
goedkeuring van de paus uitstrekte van Friesland tot Noord-Spanje,
Noord-Italië, Beieren en Saksen. Net als in het late Romeinse
keizerrijk, was de staatsgodsdienst het bindmiddel. De Karolingers
legden ook het statuut van de parochies vast, met hun voorrechten, o.a.
het ontvangen van tienden (768).
Ook het statuut van de
kloosters werd vastgelegd, met hun rechten en plichten
(onderwijs en liefdadigheid). De drijfveer van de Karolingers was het
verlangen om de samenleving via
onderwijs en het voorhouden van modellen uit de bijbel en uit
de Oudheid (bv. Augustus) een beter leven te geven. In de abdijen
floreerde de studie van de klassieke Latijnse teksten. De Romaanse talen
werden gedegradeerd tot spreektalen, die niet moesten beantwoorden aan
de normen van de schrijftaal. Bijgevolg evolueerden ze razendsnel.
De kloosterbibliotheken herbergden een overvloed aan klassieke
handschriften. In Wallonië gold dat vooral voor Lobbes (ten zuidwesten
van Charleroi). De bisschoppen van Luik waren ook daar
abt en de Luikse scholen dankten in de 9° - 11° eeuw hun faam aan
die abdij.
Vanaf 880 vielen de
Noormannen binnen, ook in de valleien van Samber en Maas. De
vernielingen waren minder erg dan tot dusver werd aangenomen, behalve
aan de abdijkerk van Stavelot, in Luik(881), Prüm en in de Eifel(892).
De 11° - 12° eeuw was een
bloeiperiode voor
Wallonië. De abdijen, de Maas, de natuurlijke bronnen graan, hout,
steen, mineralen maakten een constante economische activiteit mogelijk.
Het bisdom Luik was nauw verbonden met de bisdommen Trier en Keulen. Het
was nooit eentalig. De abdij van Sint-Truiden was in de 12° eeuw één van
de centra van literaire bloei met de “Gesta abbatum Trudonensium”. Ook
de abdijen van Saint Hubert, Gembloux, Stavelot en het bisschoppelijk
hof van Luik waren centra van grensoverschrijdende historiografie in het
Latijn of in de Romaanse taal. De bisschoppen omringden zich gedurende
de 12° - 15° eeuw met kunstenaars, intellectuelen, wetenschappers.
In de 13° e. ontstond een
nog grotere bloei in Leuven, Brussel, Antwerpen, Gent, Brugge en andere
Vlaamse steden. Maar Wallonië bleef een degelijk niveau behouden.
In de Bourgondische tijd
werden ook de steden echte netwerken van culturele dynamiek, met
onderlinge samenwerking. Doornik bv. werkte samen met Ieper, Oudenaarde,
Bent, Antwerpen en Brussel. Rederijkerskamers traden op in elk van die
steden. Ze kwamen vooral uit Vlaanderen (57 op 86), Brabant (26) en
slechts 3 uit Wallonië. Andere elementen van gezamenlijke cultuur waren
de boogschuttersgilden, de toernooien en de processies.
Het prinsbisdom
Luik, dat deel uitmaakte van het Duitse keizerrijk, kreeg vanaf 1581zijn
prinsbisschoppen uit Beieren. De Beeldenstorm van 1566 woedde ook in
Henegouwen. De harde reactie van Filips II leidde tot emigratie en de
oprichting van Waalse kerken in Engeland, de Verenigde Provinciën en het
Duitse rijk.
De katholieke herovering of contrareformatie werd gesteund door nieuwe
religieuze ordes zoals de
Jezuïeten, de oprichting van nieuwe bisdommen in 1559 en de
uitroeping van het katholicisme als staatsgodsdienst in 1589. De
Jezuïeten openden colleges (voor jongens ) in alle Waalse steden :
Doornik, Mons, Nijvel, Ath, Dinant, Namen, Hoei, Luik, Luxemburg. Het
Luikse college telde al vlug meer dan duizend leerlingen. Het onderwijs
was gratis, maar doordat kinderen van arme ouders meestal ook moesten
werken, haakten ze voortijdig af. De enige voertaal was het Latijn.
Op het einde van de 18° eeuw kwam er concurrentie van andere ordes met
modernere projecten en van de gemeentes. Ursulinen, zusters van het H.
Graf e.a. openden scholen voor meisjes, met lessen in het Frans i.p.v.
Latijn.
Het universitair monopolie lag van 1425 tot 1562 in
Leuven. Douai kreeg
tussen 1562 en 1668 (inlijving bij Frankrijk) ook veel studenten uit
Henegouwen en Namen. De auteurs vergeten hier West-Vlaanderen, en m.n.
Ferdinand Verbiest. Vanaf 1570 mochten de inwoners van de Nederlanden
enkel nog les volgen aan de universiteiten die afhingen van de Spaanse
kroon. Bijna heel de Waalse elite werd dus opgeleid in Leuven.
Luikenaars hielden zich hier niet helemaal aan en trokken ook naar
Parijs, Padua, Trier, Keulen. Door de tegenkanting van Leuven kon tot
1815 in Luik geen eigen universiteit opgericht worden. Luik bleef wel
een centrum van welvaart, zoals nu nog blijkt uit het renaissancistische
Palais Curtius, opgericht tussen 1600 en 1605, door de Luikse
industrieel en koopman Jean De Corte(1551-1628).
De auteurs
vertellen ook over het dagelijks leven en de intrede van de aardappel in
de 18° eeuw, naast de granen. Gezondheid was een privéaangelegenheid. De
overheid greep pas in bij pest (1667-1670) en hongersnood (1740).
In 1721 werd in
Mons de eerste vrijmetselaarsloge van Wallonië opgericht. In de tweede
helft van de eeuw deden de filosofen van de Verlichting hun intrede in
Luik en in Bouillon. Over de economische prestaties van Wallonië in de 19° eeuw lezen we hier niets. Jammer, want Cockerill-Sambre was toen nummer één in de wereld.
Van de Verlichting springt men meteen naar de
Waalse Beweging, die
heel snel een defensieve houding aannam van een gediscrimineerde
minderheid binnen België. De taalwetten van koning Willem deden de Walen
voor het eerst beseffen dat ze rekening moesten houden
met een anderstalige bevolkingsgroep.
De niet gedateerde “Carte d’Identité de citoyen belge de 2° catégorie”
toont hun defensieve houding. De diepe angst voor verplichte
tweetaligheid van de openbare diensten in de hoofdstad leidde
in 1888 tot de oprichting van de
Société de Propagande wallonne in Brussel. Ze hield congressen in Luik
(1890, toen Vlaanderen nog niets voorstelde), Namen, Luik, Bergen. De
vrees voor vervlaamsing van Brussel was wel heel irreëel op een moment
dat onze hoofdstad systematisch verfranst werd en de elite in Vlaanderen
nog Franstalig was.
Na die Société volgden nog een Ligue wallonne de Liège, enkele
tijdschriften, congressen, kunsttentoonstellingen en in 1912 de “Lettre
au roi sur la séparation de la Wallonie et dee la Flandre” van Destrée
(1863-1936). De culturele affirmatie fungeerde als legitimatie van de
Waalse identiteit.
In 1913 koos de Assemblée wallonne in Luik haar
symbolen : de
oprichting van het etnografische “Musée de la Vie wallonne” in Luik, een
vlag, de stappende haan, een feestdag, nl. de laatste zondag van
september, als herinnering aan de Belgische revolutie tegen Nederland in
1830.
Vanaf 1923 volgden de Waalse feesten en bedevaarten naar … het monument
van de Gewonde Arend in Waterloo, d.w.z. de verslagen Napoleon. De
identificatie met een nederlaag doet denken aan de Serviërs, die
zichzelf jaarlijks kastijden met de viering van
hun nederlaag in 1389 tegen de
Turken op het Merelveld in Kosovo.
In 1911 was in Jemappe trouwens al een monument opgericht ter
herinnering aan de overwinning van de Fransen op de Oostenrijkers. De
Waalse identiteit leek wel sterk verbonden met Frankrijk, dat hun kerken
en kloosters veel meer geplunderd en vernield had dan de Oostenrijkers.
In 1986 werd Namen de
hoofdstad van Wallonië, dank zij zijn centrale ligging. Het was ook
omdat Luik en Charleroi het elkaar niet gunden. En na de fusies van
gemeenten (1976) hadden de toenmalige, alle vier PS-burgemeesters, de
hoofdstedelijke functies onder elkaar verdeeld: Luik kreeg de
economische, Namen de hoofdstedelijke, Charleroi de sociale(arbeid en
werkloosheid), Mons de culturele.
Over die hoofdstad was bijna een eeuw gedebatteerd. Luik vond altijd dat
het de echte metropool was en meer rechten had. In 1998 werd Li Chant
des Wallons uit 1900/1901 door het Waalse parlement uitgeroepen tot
officiële hymne van het Gewest.
De Waalse geschiedschrijving
ontstond pas rond 1938, als reactie op de Belgicistische van Godefroid
Kurth (“La frontière linguistique”, 1896-1898) en van Henri Pirenne
(“Histoire de la Belgique”,1900-1932). In 1938 werd de Société
historique pour la Défense et l’Illustration de la Wallonie” opgericht,
die in 1960 omgedoopt werd tot “Institut Jules Destrée”. Gelijkaardige
stichtingen volgden na de 2° Wereldoorlog. Opmerkelijk is ook hier het
defensieve karakter : de oprichters vonden dat in de Belgische
geschiedenisboeken het graafschap Vlaanderen overbelicht en het
prinsbisdom Luik verwaarloosd werd. De laatste editie van de “Histoire
de la Wallonie” verscheen in 2004, in Toulouse, alsof er in Wallonië
geen uitgeverij bestond.
Een volgend
hoofdstuk gaat over de staatshervorming en de plaats die de Waalse
cultuur daarin heeft gekregen. Cultuur is in principe een bevoegdheid
van de gemeenschappen en de Franse Gemeenschap zetelt in Brussel.
Toch hebben de
Walen hun culturele eigenheid gestalte gegeven met de symbolen die ze al
hadden sinds 1913. In het “Manifeste pour la culture wallonne” van 1983
formuleerden ze een zeer breeddenkende definitie van Waals: “Waals is
iedereen die woont en werkt op het Waalse grondgebied”. In 2010 voegden
ze het devies “Wallonie, terre d’accueil” eraan toe.
De 75 leden van
het Waals parlement zitten ook in dat van de Franse Gemeenschap en
vormen daar de grote meerderheid tegenover de 19 Franstalige
Brusselaars.
Dat parlement van de Franse Gemeenschap
heeft al van alles beslist : de studie van de Waalse dialecten,
een wet die de RTBF verplicht om ook gewestelijk nieuws te brengen. Een
Waal, Rudy Demotte, is sinds 2004 minister-president van beide
parlementen en sinds 1993 bepaalt de grondwet dat de Franse Gemeenschap
culturele bevoegdheden kan overdragen aan het Waals Gewest. Dat is al
gebeurd met lichamelijke opvoeding, sport, openluchtleven, toerisme,
monumenten en landschappen, promotie van de Waalse cultuur in het
buitenland.
Deel II is
thematisch
geordend. Een hoofdstuk gaat over
Waalse taal en
literatuur van het begin tot nu, een ander over Franse taal en
literatuur.
Het ontstaan van de Waalse dialecten is niet met een precieze datum aan
te geven : vanaf 1100 onderscheidde het Waals zich van het Picardisch
(Henegouwen) en het Lotharings (Luxemburg) en vanaf 1200 tekende zich
een duidelijk verschil af tussen het Luiks en het Naams. De auteurs
illustreren dat met kaarten en woorden uit de Atlas linguistique van
Jean Haust en andere gelijkaardige atlassen. Dit hoofdstuk is moeilijk
voor wie geen Waals kent.
Het Frans
is al lang de enige cultuurtaal van Wallonië. De auteurs geven een
lijstje van woorden die in Wallonië anders zijn dan in Frankrijk(p.
159), een verschijnsel dat nog meer het geval
is tussen Vlaanderen
en Nederland.
We krijgen hier een overzicht van literaire prestaties en stromingen in
Wallonië sinds de 13° eeuw, met Simenon als meest bekende auteur voor
ons. Men geeft terecht een pluim aan de invloedrijkste taalkundige van
de Franstalige wereld, die ook in Frankrijk en in Vlaanderen de norm
aangeven : Maurice Grevisse met “Le bon usage”, (1936 / 15° editie 2011)
en Joseph Hanse met zijn “Nouveau dictionnaire des difficultés du
français moderne” (1983 / 3° editie 1994).
In het hoofdstuk “Boeken
en lezen van het begin tot de 18° eeuw” spreekt de schrijfster over
de rol van de talrijke
middeleeuwse abdijen in Wallonië, de opkomst van de boekdrukkunst in
Luik, Doornik en Namen in de 16° eeuw, dus een eeuw na Gutenberg, de
boekbinderijen, de massale roof van handschriften en boeken door de
Franse “bevrijders” (1794-1796), het beperkt aantal lezers tijdens het
Ancien Régime : 20 %, een optimistisch cijfer.
De uitgevers dan :
Dessain (1719) was de
oudste, hij was ook zeer actief
in Vlaamse middelbaar onderwijs, maar hield ermee op in 1987. Dit
lot overkwam in 1985 ook Wesmael-Charlier, van wie we ook hier de
historische atlassen gebruikten in het middelbaar onderwijs. Duculot uit
Gembloux maakte vooral naam
met Grevisse. Casterman speelde een grote rol tussen 1776 en 1999.
Dupuis kende met zijn stripverhalen een gouden tijd in de jaren ’20 –
’50, Marabout in de jaren ’50-’70 met zijn pocketreeksen.
Inmiddels zijn overgenomen: Marabout door Hachette (1983), Casterman
door Flammarion(1999), Dupuis door Dargaud (2004), Wesmael-Charlier,
Dessain en Duculot door De Boeck (1985/1987/1993), dat op zijn beurt in
handen kwam van Editis (2007-2011) en vervolgens van Ergon Capital,
onderdeel van de machtige GBL. Op dit moment overheersen
grotere groepen zoals Ergon en RTL-TV1 / Bertelsmann het
uitgeverslandschap. Maar de Waalse uitgevers hebben in de 20° eeuw wel
degelijk en creatief werk voortgebracht, zeker als we rekening
houden met het beperkte grondgebied.
De muziek floreerde
in de Middeleeuwen n Renaissance met polyfone meesterwerken, liturgische
boeken en muziektraktaten. De auteurs sommen namen op van zangers en
componisten, die in heel Europa te horen waren in de 14° tot 18° eeuw.
De Franse Revolutie en de 1° W.O. hadden langdurige en fatale gevolgen
voor het muziekleven in Wallonië. Na de 2° W.O. volgde een bescheiden
heropbloei. Dank zij de regionalisering van cultuur, gaf de overheid
gestalte aan de Waalse identiteit door initiatieven zoals het Festival
de Wallonie en lokale festivals in Dour, Spa (Les Francofolies), Luik
(Les Ardentes).
Een volgend hoofdstuk gaat over het
theater, maar dan
beperkt tot de 20° eeuw. De kluchten waarin Vlaamse gastarbeiders
in de 19° eeuw dikwijls
uitgebeeld werden als ros, dom, gewelddadig en arm komen niet ter
sprake. Namen, Verviers, Mons, Luik kregen mooie theatergebouwen. Het
theater vertolkte menig keer politieke thema’s zoals de moord op Julien
Lahaut, de grote stakingen van 1960, de Rwandese genocide van 1994; dit
stuk duurt zes uur. Omdat Mons in 2015 culturele hoofdstad van Europa
zal zijn, heeft de stad haar steun aan het zeer moderne cultureel
centrum Le Manège flink opgedreven.
Van de 21° eeuw keert men terug naar de
artistieke
ontwikkelingen in het verleden. Eerst de Middeleeuwen : kloosters,
kerken, kathedralen, met hun rijk kunstpatrimonium. We krijgen hier
prachtige afbeeldingen van bijbels, evangeliaria, glasramen, graven,
reliekschrijnen, schilderijen, kerken, zowel romaanse als gotische. Ook
de Waalse dorpen herbergen enkel mooie kerken.
Verder is er aandacht voor de edelsmeedkunst, glasnijverheid,
wandtapijten. Bij de
opsomming van de grote centra hiervan (Parijs, Arras, Doornik, Brussel),
ontbreken Brugge, Oudenaarde, Geraardsbergen, Edingen, Gent, Mechelen,
Antwerpen. Bovendien volgden Brussel en zeker Parijs pas
later.
We lezen ook dat Vlaanderen twee Henegouwse schilders cadeau kreeg :
Roger de la Pasture werd Rogier van der Weyden en Jean de Hainaut werd
Jan Gossaert, zoals Frankrijk later blij was met de komst van muzikaal
genie César Franck(1822-1890) en
romanschrijver Georges Simenon(1903-1989).
Bij de kunst van de 16° tot en met 18° eeuw horen een prachtig
glasraam van de Luikse
Sint-Pauluskerk
uit 1530, beeldhouwwerk van Del Cour (de “Waalse Bernini),
edelsmeedkunst, houtsnijwerk, schilders die minder bekend zijn dan hun
tijdgenoten in Vlaanderen.
Bij de 19° en 20° eeuw zijn de bekendste Waalse kunstenaars de Namenaar
Félicien Rops, met veel verleidelijke vrouwen en demonen, de
surrealisten René Magritte
uit Lessines en Paul
Delvaux uit Antheit
bij Hoei.
De fotografie was
vaak sociaal geïnspireerd, o.a. bij Gustave Marissaux met zijn series
over de steenkoolmijnen. Ook de
film had en heeft veel aandacht voor het sociale, o.m. in
Misère au Borinage van Storck en Ivens uit 1933 en bij de gebroeders
Dardenne, die
meermaals scoorden in Cannes met Rosita, 1999, Le fils, 2002,
L’enfant,2005, La silence de Lorna, 2008 en Le gamin au vélo,2011.
Anderen zoals Thierry Michel maakten prachtige documentaires, o.a.
Katanga Business, 2009 en “L’affaire Chebeya, un crime d’état”, 2012.
De geschiedenis van de musea
begon in mineur, zeker in vergelijking met Frankrijk, Brussel en
Antwerpen. Het industriële Wallonië leek meer een land van wetenschap en
techniek dan van kunst. Pas in de laatste decennia kwam daar verandering
in : Luik, Mons, Doornik, Charleroi, Namen hebben wel wat te bieden,
zoals de bijgevoegde foto’s aantonen.
Deel III heet
“Wallonië en de ander” Het
begint met Frankrijk,
waarmee Wallonië een veel grotere band heeft dan Vlaanderen met
Nederland. Getuigen daarvan waren en zijn de bedevaarten naar Waterloo,
Le coq de Jemappes, de houding tegenover Duitsland in en na de beide
wereldoorlogen, en, wat niet vermeld wordt, de minderheden die hun geluk
zien in een aanhechting bij Frankrijk.
Ook Duitsland had
invloed op Wallonië, zeker in de 19° eeuw en vooral op Luik. Professoren
keken op naar de Duitse universiteiten met hun hoogstaande wetenschap,
filologie, historiografie, geneeskunde.
Guido Fonteyn vertelt over de clichés die in
Vlaanderen blijven
bestaan over de Walen : één positieve: het zijn geen franskiljons die de
eigenheid van Vlaanderen bedreigen; die treffen we vooral aan in Brussel
en de randgemeenten; de negatieve dan : de Waal is socialist en lui.
Deze twee lijken bij vele Vlamingen onuitroeibaar.
Brussel
is niet afwezig, maar we missen wel de kijk van de Brusselaars op
Wallonië. Misschien gaan ze er ook minder op bezoek dan de Vlamingen.
Philippe Destatte en Bruno Demoulin eindigen met de vraag : bestaat er
een Waalse identiteit
? Identificeren de inwoners zich met hun regio?
Hun antwoord is genuanceerd. Volgens sommigen is Wallonië pas ontstaan
met de staatshervorming van 1980. Dat lijkt me een zeer beperkte visie.
Anderen verwijzen naar het ontstaan van de Waalse beweging in de tweede
helft van de 19° eeuw. Nog anderen verwijzen naar het oproer van maart
1886, een staking van de Pruisische grens tot Doornik. De Belgische
regering antwoordde met een harde militaire campagne, waarbij minstens
twintig stakers de dood vonden. Ook in de 20° eeuw lieten Waalse
arbeiders en bedienden (al
te) vaak van zich horen met massale stakingen.
In dat jaar 1886
richtte de Luikse dichter Albert
Mockel het symbolische tijdschrift “La Wallonie” op. Van dan
af werd het begrip Wallonië steeds vaker gebruikt , m.n. in kranten
zoals La Meuse en La Gazette de Charleroi. Sommigen gaan nog verder in
de geschiedenis, nl. in het begin van de 17° eeuw, toen de Jezuïeten en
Kapucijnen de term Provincia Valloniae op de kaart zetten. Wellicht is
dit wat ver gezocht.
Mockel daarentegen schreef (vanuit Parijs) over de tegenstellingen
tussen de bevolking van Vlaanderen en Wallonië. Hij vond dat beide
kampen gelijk hadden en suggereerde toen al als oplossing de volledige
bestuurlijke scheiding tussen Vlaanderen en Wallonië, met een
parlement voor ieders landsdeel en met een federale kamer waarvan ze elk
de helft van de leden zouden kiezen. Vlaanderen
zou dan een ultraconservatieve en katholieke regering krijgen, Wallonië
een liberale en socialistische. En het zou gedaan zijn met de
belangenconflicten tussen
het agrarische “noordoosten” (lees : hele noorden) en het
geïndustrialiseerde oosten en midden (lees : zuiden en midden) van het
land(371). Mockel was een voorloper van Destrée, die in 1912 dit thema
verder uitwerkte.
De Waalse wil om de taalgrens vast te leggen om “bescherming te
bieden tegen de kolonisatie van Waalse gemeenten door Vlaamse
inwijkelingen” (375) was een belangrijk signaal van eendracht tegenover
de Vlamingen. Die Vlaamse inwijkelingen waren met heel veel, in de regio
Charleroi b.v. rond de 35.000 en zij probeerden lange tijd hun taal te
behouden. Dat blijkt duidelijk uit de zeer degelijke studie van
Goddeeris en Hermans (2) en uit de tentoonstelling daarover in Le Grand
Hornu.
Maar
uiteindelijk pasten ze zich aan, zelfs zover dat hun bekende
nakomelingen (Onkelinx, Reynders, ..) opnieuw Nederlands moesten leren
toen ze minister werden.
Dit staat wel
in schril contrast met de Franstaligen die zich in de Vlaamse rand rond
Brussel vestigden en de Franstalige elite in Vlaamse steden? De
Franstalige politici verwierpen een tweetalig Wallonië, maar vonden een
tweetalig Vlaanderen vanzelfsprekend. Over die Franstalige elite in
Vlaamse steden handelt het boek van Céline Préaux(3). En in Gent bestaat
nog altijd een heel actief “Centre d’étude des francophones en
Flandre-Studiecentrum Franstaligen in Vlaanderen, dat lezingen
organiseert, een tijdschrift uitgeeft (“FrancoFonie”) en ook een
nieuwsbrief. Zie www.ceff-sfv.be.
Over de Vlaamse arbeiders in Wallonië is heel veel geschreven, o.a. door
Ernest Claes, Guido Fonteyn (In de rue des Flands), Pascal Verbeken.
De taalgrens kwam er, mede dank zij het Centrum Harmel. Ook hier
vergeten de auteurs dat Vlaanderen berustte in het verlies van Komen en
Moeskroen, maar dat Wallonië nog dertig jaar pogingen deed en regeringen
deed vallen om Voeren te heroveren. André Renard, het RW, José Happart
worden hier vakkundig weggemoffeld. Demoulin formuleert dan ook een
rare conclusie, waarin hij Destatte en al deze feiten tegenspreekt :
hij meent dat er pas sprake is van Wallonië sinds de staatshervorming
van 1980. Hij somt wel enkele Waalse eigenschappen op die kloppen :
spot, zelfspot, verdraagzaamheid. Wij voegen er zelf nog twee aan toe :
hartelijkheid en gastvrijheid, meer bepaald tegenover de Vlamingen die
in Namen komen studeren, veel meer dan omgekeerd bij Vlaamse
universiteiten, waar de Waalse studenten vanaf hun inschrijving een
struggle for life mogen voeren.
Het boek geeft een evenwichtig en
goed uitgebalanceerd beeld
van de geschiedenis en de diverse vormen van Waalse cultuur. Conform de
traditie van het Mercatorfonds, is het luxueus uitgegeven, stevig
gekaft, voorzien van veel visueel materiaal : kaarten, foto’s van
vondsten, Middeleeuwse handschriften en miniaturen, frontpagina’s van
boeken en tijdschriften, schilderijen, bouwwerken en hun interieur,
affiches van tentoonstellingen en congressen, foto’s van schrijvers,
kunstenaars, muzikanten, acteurs, filmregisseurs, politici. Het enige
domein dat ik mis is de sport, hoewel Wallonië met Gaston Reiff, Vincent
Rousseau, Justine Henin, Philippe Gilbert e.a. ook op dit gebied
voldoende heeft gepresteerd. In de bibliografie mis ik Jules
Destrée(“Lettre au roi …”,1912), Christophe Deborsu (“Dag
Vlaanderen”,2011, dat een heel frisse kijk biedt op Wallonië) en het
standaardwerk van Hervé Hasquin – Rita Lejeune – Jacques Stiennon, “La
Wallonie. Le pays et les hommes”, 1975-1981. In de voortreffelijke
vertaling schuilt soms een gallicisme(van zodra, p.58). Het boek richt zich tot een breed publiek, in een begrijpelijke taal en met veel kwaliteiten. Zeer aanbevolen!
Referenties
1) Bruno Demoulin e.a.,
Een
culturele geschiedenis van Wallonië.
Uitgeverij Mercatorfonds, Brussel, 2012.
399 p. ;
kaarten, prenten, foto’s, karikaturen, documenten, noten, bibliografie,
index van personen en plaatsen.
ISBN 978 90 6153 242 2;
€ 49,95.
2) Idesbald
Goddeeris – Roeland Hermans, Vlaamse migranten in Wallonië, 1850-2000.
Uitgeverij LannooCampus, Tielt, 2011.
248 p.;
foto’s.
ISBN 978 90 209 956 88; € 29,99.
3) Céline Préaux, La fin de la Flandre belge?
Uitgeverij Avant-Propos, Waterloo, 2011.
318 p.; ISBN 978-2-930 627 – 17 –
5; € 22,95.
Jef Abbeel,
april 2012 | |||
Met onderstaande zoekmachine kunt u zowel zoeken op het www als binnen deze site en Histoforum
|