Recensie van Vergeten erfenisRecensie van het boek Vergeten erfenis van Jona Lendering |
Wel of geen Arabische
wortels?
Twee studies naar de oosterse invloeden op westerse
cultuur en wetenschap
Vrijdag 29 mei 2009 door Michiel Leezenberg
Universiteiten danken we aan het Arabische ‘huis van de wijsheid’, zeggen sommige historici. En is het gymnasium echt geënt op de islamitische madrasa?
Historicus Jona Lendering is bekend als auteur van een
reisgids voor het antieke Rome, en van een biografie van
Alexander de Grote die niet alleen op Griekse maar ook
op Babylonische en Perzische bronnen is gebaseerd. In
zijn boek Vergeten erfenis betoogt hij dat de
hedendaagse westerse cultuur zijn wortels niet
uitsluitend in de klassieke Griekse en Latijnse oudheid
heeft, maar ook in de Arabisch-islamitische beschaving,
en in oudere Babylonische en andere Midden-Oosterse
culturen.
Zo bestrijdt hij onder meer dat de moderne westerse
democratie en wetenschappelijke rationaliteit exclusieve
en rechtstreekse erfstukken van het antieke Griekenland
zijn. Dat is nogal wat. Heeft hij gelijk, dan is het
hoog tijd om ons hoger onderwijs onder de loep, of op de
schoffel, te nemen. Vooral het gymnasium stoelt immers
op precies die verheerlijking van de Grieken en Romeinen
die Lendering ter discussie stelt.
Eén ding klopt er niet aan Lenderings boek: de titel. De
Arabisch-islamitische erfenis waar hij op doelt is niet
vergeten maar omstreden. Lang is de Arabische beschaving
aangezien voor een opslagplaats van het Griekse erfgoed,
dat in de Renaissance in West Europa terugkwam. Zelfs
die beperkte rol is recent in twijfel getrokken, om
overduidelijk politieke redenen. In plaats daarvan wordt
nu door sommigen betoogd dat de antiek- Griekse
wetenschappelijke kennis vooral via Byzantium tot West
Europa zou zijn doorgedrongen.
Problematisch aan deze visie is dat ze de Byzantijnse
vervolgingen van oosterse christenen en heidense
filosofen verdonkeremaant. Zo was het de Byzantijnse
keizer Justinianus die in 529 de Platonistische school
van Athene sloot. In zijn invloedrijke Greek Science,
Arabic Culture heeft arabist Dimitri Gutas aannemelijk
gemaakt dat het juist deze Byzantijnse breuk met de
heidense Griekse oudheid was die de vroege islamitische
heersers in Bagdad aanspoorde zich te presenteren als de
ware erfgenamen van het antieke Griekenland.
Kaliefen
In Gutas’ optiek waren de Arabische vertalingen van
Griekse teksten deel van een welbewuste cultuurpolitiek
van de vroege islamitische kaliefen. Ook andere
wetenschapshistorici wijzen op het belang van de
islamitische wetenschappelijke traditie. Zo beschrijft
de wetenschapshistoricus George Saliba in Islamic
Science and the Making of the European Renaissance dat
Copernicus’ model van de planeten wiskundig identiek is
aan, en hoogstwaarschijnlijk geïnspireerd is op het werk
van moslimgeleerden als Ibn al-Shatir, Mu’ayyed al-Din
Urdi en Nasir al-Din Tusi. Het cruciale verschil is
natuurlijk dat Copernicus niet de aarde maar de zon als
middelpunt van de kosmos laat fungeren.
Het werk van Gutas, Saliba en de andere – relatief
schaarse – wetenschapshistorici die zich met deze
materie bezighouden, verdient meer bekendheid bij een
groter publiek. In die behoefte voorziet The House of
Wisdom van de Amerikaanse journalist Jonathan Lyons in
belangrijke mate. Doordat hij veel van de bestaande
specialistische kennis en nieuwe inzichten naast elkaar
zet, zie je goed hoeveel vernieuwend wetenschappelijk
werk islamitische geleerden verrichtten, en hoeveel het
vroegmoderne Europa daaraan te danken heeft.
Onder veel meer passeren het pionierswerk van
al-Khwarizmi in de algebra en van Razi en Avicenna in de
medicijnen de revue, allerminst slaafse volgers van
Griekse voorgangers. Integendeel, op basis van hun eigen
observaties lieten Avicenna en Razi zich kritisch uit
over Galenus, de hoogste medische autoriteit. In
islamitisch Spanje begon een ware revolte tegen het
invloedrijke kosmologische model van Ptolemaeus. En
passant, en in navolging van Gutas en Saliba, prikt
Lyons ook de mythe door dat de islamitische
wetenschappelijke cultuur vanaf de 11de eeuw zou zijn
gestagneerd.
In de loop der eeuwen is ook veel van deze kennis tot
West Europa doorgedrongen. Het waren de Arabische
vertalingen van Aristoteles en andere Grieken, maar ook
nieuwe werken van moslims die na de val van Toledo in
1080 in het Latijn werden vertaald, en die geleid hebben
tot wat wel de ‘Renaissance van de 12de eeuw’ is
genoemd: de plotselinge filosofische en
wetenschappelijke opbloei in het Europa van de hoge
Middeleeuwen. Tot lang daarna bleef het werk van
islamitische geleerden nog in hoog aanzien staan: nog in
vroeg modern Europa werd Avicenna’s Canon der medicijnen
gebruikt als handboek.
Ook Vergeten erfenis vestigt de aandacht op dergelijke
sporen uit de Arabisch-islamitische beschaving die het
wijdverbreide zelfbeeld van een Joods-christelijke
traditie en een ononderbroken continuïteit met de
Griekse en Romeinse beschaving ondermijnen. Meer dan
Lyons heeft Lendering ook aandacht voor de
geesteswetenschappen; ook is zijn insteek wat anders:
hij beschrijft niet alleen islamitische invloeden op
wetenschappelijke ideeën, maar ook op instituties van
onderwijs en rechtspraak. Het zijn dergelijke
institutionele invloeden die duidelijk maken dat het
moderne Europa in vele opzichten dichter bij de
Middeleeuwse islamitische wereld staat dan bij het
klassieke Athene.
Wellicht het meest tot de verbeelding sprekende
voorbeeld is Lenderings suggestie dat die prototypische
Europese instantie van hoger onderwijs, de universiteit,
verregaande overeenkomsten vertoont met, en
waarschijnlijk zelfs is gemodelleerd op, de madrasa, het
nieuwe type islamitische hogeschool dat zich in de 11de
eeuw ontwikkelde. Beide zijn autonome, niet-feodale
instanties die aanvankelijk een nadruk legden op de
studie van rechten; beide hebben ook een apart systeem
van diploma’s of doctoraten, dat onafhankelijk is van
het gezag van vorsten en kerkelijke autoriteiten. De
suggestie dat de universiteit gemodelleerd is op de
madrasa is aannemelijk, maar ook niet meer dan dat.
Sluitend historisch bewijs van vormende contacten, en
van de kanalen waarlangs die contacten hebben gelopen,
is er nog niet. Desondanks stelt Lendering terecht dat
je zulke verregaande parallellen niet kunt negeren of
afdoen als toeval.
Gymnasium
Maar anders dan de titel doet vermoeden is Vergeten
erfenis niet primair een geschiedenis van
Arabisch-islamitische en Mesopotamische invloeden op de
Europese wetenschappen. Lenderings hoofdonderwerp is
minder de verkenning van dit erfgoed dan de
cultuurgeschiedenis van het Europese hoger onderwijs, en
vooral van de veranderende plaats van de Griekse en
Latijnse taal en cultuur daarin. Dat maakt zijn boek des
te interessanter voor hedendaagse discussies over de
toekomst van het gymnasium, de nationale historische
canon, en de plaats van de geesteswetenschappen op de
universiteiten.
Eén hoofdstuk ontbreekt echter aan Lenderings betoog:
het verhaal hoe de klassiek-Griekse oudheid sinds de
19de eeuw in dienst is gesteld van de moderne seculiere
natiestaat. De naam die hier altijd wordt genoemd is die
van Wilhelm von Humboldt: die zowel de moderne
universiteit als het hedendaagse gymnasium gestalte
heeft gegeven. Lendering noemt Humboldts hervormingen
kort, maar is te voorzichtig met zijn conclusies. Het
zijn immers deze hervormingen geweest die het klassieke
Grieks de plaats en status gaven die het sindsdien in
het hoger onderwijs heeft gehad. Tegelijkertijd werden
de oude Grieken verheven tot een heldhaftig volk met een
unieke cultuur, dat voor het behoud van zijn vrijheid
vocht tegen Perzen en andere bedreigingen. Zo werd het
oude Griekenland tot inspiratiebron voor het moderne
seculiere nationalisme van Duitsers en andere Europese
volkeren.
Deze mythe van een unieke, democratische en
proto-Europese Griekse cultuur is aantoonbaar onjuist,
betoogt Lendering, maar ze valt zelfs in de recenste
tekstboeken van het geschiedenisonderwijs nog terug te
vinden. Als hij gelijk heeft, dan is het werk van de
diverse historische canoncommissies van de afgelopen
jaren op fundamenteel verkeerde uitgangspunten
gebaseerd, en moet het dus worden overgedaan. Hoe
precies, dat is vooralsnog een open vraag; maar het is
belangrijk dat deze vraag überhaupt aan de orde komt.
Lendering besluit met de aanbeveling om in het
middelbare schoolonderwijs meer aandacht aan de
Babylonische en Arabische wortels van de westerse
wetenschappelijke cultuur te besteden; maar deze
suggestie is niet meer dan een aanzet tot een mogelijk
veel radicalere discussie. Daarin zou zelfs het
vocabulaire van de hedendaagse geesteswetenschappen
sterker ter discussie komen te staan. Eveneens in de
vroege 19de eeuw is het begrippenapparaat van ‘cultuur’,
‘beschaving’, Bildung, ‘nationale identiteit’ en
‘erfgoed’ ontstaan. Dit begrippenapparaat is wellicht
nog invloedrijker dan de verheerlijking van de Griekse
oudheid. Het overheerst nog altijd de hedendaagse
geesteswetenschappen, en wordt in het publieke debat als
vanzelfsprekend verondersteld.
Lendering had net iets verder op de geschiedenis van
deze ideeën en begrippen kunnen doorgaan; nu lijkt het
of hij de meest radicale, en spannende, conclusies van
zijn eigen betoog niet ziet of durft te trekken. De
inhoud – en volgens sommigen ook het niveau – van het
klassieke gymnasiale onderwijs, en algemener van de
geesteswetenschappen, is in de afgelopen decennia sterk
veranderd, maar de ermee verbonden cultuurbegrippen en
cultuuridealen zijn gebleven. Aan het begin van de 21ste
eeuw is het hoog tijd om deze 19de-eeuwse uitgangspunten
van ons hoger onderwijs te herzien. Wanneer Vergeten
erfenis daar een aanzet toe geeft, heeft Lendering zijn
doel ruimschoots bereikt.
Jonathan Lyons: The House of wisdom. How the Arabs
Transformed Western Civilization. Bloomsbury, 251 blz. €
20,85
Bron: http://www.nrcboeken.nl/recensie/wel-of-geen-arabische-wortels
Beluister ook de gesproken recensie van Pieter Steinz.
Recensie
Copyright: Albert van der Kaap, 2010