|
NEGENTIG JAAR NA DE
SLAG BIJ PASSENDALE
Zij die de oorlog kunnen stoppen, doen dat niet
De Standaard, zaterdag 07 juli 2007.
Acht kilometer terreinwinst, dat mocht tijdens de Eerste Wereldoorlog
vele tienduizenden levens kosten. Voor die afstand zouden bijna een
kwart miljoen soldaten sneuvelen, gewond of vermist raken. Dit lag nu
eenmaal in de logica van het soort oorlog dat toen werd gevoerd. Het
gebeurde in de zomer van 1917, in Flanders' fields, bij de zogeheten
derde slag om Ieper. 'Passendale' groeide daarbij uit tot het symbool
van de oorlogsgruwel.
Op 31 juli 1917 stuurde de dichter Siegfried Sassoon, luitenant bij de
Royal Welch Fusiliers, een brief naar The Times. 'Ik meen', schreef hij,
'dat de oorlog opzettelijk wordt verlengd door hen die de macht bezitten
om hem te beëindigen.' Sassoons bitterheid tekent de gemoedsgesteltenis
bij de geallieerde troepen.
Het barre bestaan aan het westelijke front, de aanhoudende blinde
bombardementen, de uitzichtloosheid en een allesoverheersend besef van
zinloosheid van de oorlog hadden het moreel tot een dieptepunt gebracht.
Vooral het Franse leger had af te rekenen met grootschalige muiterijen
en deserties.
In de meest westelijke sector van het front, waar het Belgische leger
zich had ingegraven, bleef het naar verhouding relatief rustig. Maar
zelfs daar sloeg de oorlogsmoeheid toe, zoals bleek uit het succes van
de flamingantisme Frontbeweging.
Na een snelle bewegingsoorlog in 1914 was de Duitse agressie in het late
najaar geëindigd in de West-Vlaamse modder. Jarenlang gebeurde daar nog
maar weinig. Of liever: er gebeurde wel heel wat, met moordende
beschietingen en offensieven aan zowel Duitse als geallieerde kant. Maar
dat veranderde haast niets aan de frontlijn zelf. Er kwam, met een
flauwe woordspeling, maar geen schot in de zaak en de Britse premier
David Lloyd George overwoog in 1917 zelfs even om het Vlaamse front maar
te laten voor wat het was en de oorlog te concentreren op de strijd in
Italië.
Een bijzonder geval in de frontlijn was de zogeheten Ieperboog, de Ypres
Salient, een door vooral Britse troepen verdedigde lus rond Ieper, een
uitstulping in het door Duitsland bezette frontgebied. Van het eens zo
lieflijke stadje, tevoren een marktplaats voor de boeren van het
omliggende platteland, bleef op dat moment al niet veel meer over dan
een hoop puin. (Was Ieper tevoren eigenlijk wel zo lieflijk? In
vergelijking met wat de stad tijdens de Eerste Wereldoorlog allemaal
over zich heen kreeg, natuurlijk wel.)
De 'boog', niet meer dan enkele vierkante kilometer groot, was in 1914
ontstaan als gevolg van het toeval van de oorlogsverrichtingen. Strikt
militair gesproken had hij weinig betekenis. Tactisch ware het allicht
zelfs verstandiger geweest om Ieper in zijn geheel op te geven en ten
zuiden ervan veel beter verdedigbare stellingen in te nemen.
Maar dat betekende het prijsgeven van terrein en alleen al om
prestigeredenen wilde niemand die optie in ernst overwegen. Dat
verklaart veel van de bitterheid van Sassoon in zijn brief aan The
Times. Hij besefte immers ook wel dat de ellende in de loopgraven niet
alleen de krijgskansen diende, maar ook het geestelijke welbevinden van
de strategen en 'de thuisblijvers', die, zo schreef hij, het in hun
'wrede vrijblijvendheid' niet aan hun hart lieten komen wat zovelen voor
hun glorie in de loopgraven dienden te doorstaan.
Eind 1916, na de slagen bij Verdun en aan de Somme, hadden de Franse en
Britse opperbevelhebbers nog maar eens besloten tot een groot offensief.
Voor Ieper, met zijn uitdagende salient, zou het al de derde keer zijn
dat erom slag zou worden geleverd. Nog altijd bleef het geloof in een
militaire eindoverwinning groter dan dat in een onderhandelde vrede.
De aanval zou beginnen in Noord-Frankrijk, maar die verliep chaotisch,
om uiteindelijk helemaal te mislukken, wat mee de muiterijen van het
voorjaar van 1917 verklaart. Het vervolg van het offensief, vanuit Ieper
deze keer, ging toch door. Het was de bedoeling om een algemene
tegenaanval op te zetten die in de eerste plaats op de Belgische
kusthavens mikte, Zeebrugge en Oostende, van waaruit de Duitsers hun
onderzeebootoorlog voerden.
Passendale, een klein, hooggelegen dorpje in het heuvelige landschap
voor Ieper, had in de plannen geen rol van betekenis toebedeeld
gekregen. Die kwam er alleen door het toeval van de gebeurtenissen.
Daar, niet eens tien kilometer buiten Ieper, eindigde het offensief op
10 november 1917.
Het voorspel begon op 12 juli. Toen zetten de Duitsers bij een zoveelste
aanval op Ieper voor het eerst mosterdgas in. Het was niet de eerste
keer dat ze chemische wapens gebruikten. Twee jaar eerder, op 22 april
1915, hadden ze al chloorgas afgestuurd op Franse troepen tussen
Steenstrate en het IJzerkanaal. Het mosterdgas, dat als yperietde
geschiedenis in ging, bleek nog veel dodelijker.
De oorlog werd met almaar grovere middelen gevoerd. De inzet van het
mosterdgas volgde op een andere escalatie, van de kant van het Britse
leger dan. Om de uitbraak van de troepen uit Ieper een kans op succes te
geven, was het nodig om de Duitse stellingen uit te schakelen, die de
salient vanaf een heuvelrug tussen Mesen en Wijtschate onder schot
hielden. Omdat de Duitsers er hun posities in stand konden houden, was
een plan B nodig. Het bestond erin om de hele heuvelrug zelf, met de
vijand erbij, in de lucht te laten vliegen. Meer dan een jaar lang
hadden mijnwerkers lange schachten in de heuvel gegraven, om daar
negentien mijnen in te proppen, samen goed voor 500 ton aan explosieven.
In de nacht van 5 op 6 juni vloog de hele heuvel met een nooit geziene
kracht in de lucht.
Dan konden de Britten, versterkt met troepen uit Canada, Australië,
Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika, eindelijk hun offensief starten. Maar het
duurde nog tot het eerste daglicht van 31 juli eer het echt begon, en al
meteen verliep de opmars veel trager dan opperbevelhebber Sir Douglas
Haig had uitgerekend. Heftige Duitse weerstand, logistieke tegenvallers
en vooral een aanhoudende regen in de eerste dagen vertraagden de
aanval.
De Britten zetten nog een relatieve nieuwigheid in: tanks. De
rupsvoertuigen haalden amper enige snelheid, geen tien kilometer per
uur, en beschikten nauwelijks over vuurkracht: ze dienden alleen brute
kracht te leveren, door over de loopgraven en door de
prikkeldraadversperringen heen te denderen.
De stand eind september, na twee maanden van harde gevechten: 88.790
soldaten gesneuveld, vermist of gewond. Geboekte vooruitgang: 5,5
kilometer. Elke meter terreinwinst had dus 16,14 slachtoffers gekost.
Een ooggetuige beschreef voor de Britse historica Lyn Macdonald de
salient als een gigantische, met bomkraters bezaaide woestenij vol puin
en modder. En lijken. 'De lichamen waren geen lijken in de normale
betekenis van het woord. Door al dat granaatvuur en die bombardementen
waren ze voortdurend bestookt, en het hele terrein was een vieze
slijmerige massa met botten en stukken vlees in ontbinding.'
En dan moest 'Passendale' nog beginnen. Van het dorpje stond ook al lang
niets meer overeind, maar het lag op het hoogste punt van de heuvelrug
tussen Poelkapelle en Geluveld, de nieuwe limiet van de Ieperboog, en
vormde dus een te allen prijze te veroveren strategische plek.
Een eerste poging begin oktober mislukte, onder meer doordat aanhoudend
stormweer, met zware regen en hevige wind, het zo al lastige terrein
helemaal tot een helse modderpoel maakte, waar geen doorkomen aan was.
Maar de aanval moest doorgaan, ook om de Duitsers bezig te houden en zo
een gepland Frans offensief in Cambrai een kans op slagen te bieden.
Toen kwamen de Canadezen eraan, die sinds hun eerdere militaire
successen als elitetroepen werden beschouwd. Ondanks zeer zware
verliezen slaagden ze er op 10 november in om Passendale eindelijk te
veroveren, vijf maanden na het opblazen van de heuvelrug in Mesen en net
geen honderd dagen na de start van het eigenlijke offensief. Macdonald
citeert een Canadees die op een ochtend de laatste van vijf medesoldaten
zag sneuvelen: 'Zijn bloed en hersenen, stukjes schedel en plukjes haar,
spatten over de hele voorkant van mijn overjas en gasmasker heen. Ik
stond daar maar van alles van mijn jas te vegen. Het was een
afschuwelijk gevoel om de enige overlevende te zijn.' De frontlijn was
acht kilometer opgeschoven.
Marc Reynebeau
|