Histoforum |
||||
recensies | deel 2 deel 3 deel 4 deel 5 deel 6 deel 7 deel 8 | |||
|
Soldaten voor Napoleon
In de jaren 1792-1794 veroverden de Franse revolutionairen de Zuidelijke
en de Noordelijke Nederlanden, zeg maar de huidige Benelux. Het Noorden
kreeg de naam Bataafse Republiek (1795-1806), daarna
Koninkrijk Holland (1806-1810). In 1810 zette Napoleon zijn broer
Lodewijk Napoleon af wegens het toelaten van smokkel met Engeland en
lijfde hij het koninkrijk in bij zijn keizerrijk. Net zoals in onze
gewesten, werden ook in “Nederland” de hervormingen van de Franse
Revolutie doorgevoerd, inclusief de dienstplicht (1798). Maar er brak
geen Boerenkrijg uit.
Weert en het omliggende platteland, ca. 2.500 inwoners in 1800, vormden
een enclave aan de oostelijke rand van de Kempen en behoorden in de 17°
en 18° eeuw niet bij de
Verenigde Provinciën, maar bij Spanje en vanaf 1713 bij Oostenrijk. Er
waren nogal wat economische
en andere banden met de haven van Antwerpen en de huidige provincies
Limburg, Antwerpen en Oost-Vlaanderen. De Fransen voegden het gebied bij
de Bataafse Republiek.
Auteur Joost Welten (1)werd geboren in Weert (1963). Na diverse beroepen
en tussendoor een studie geschiedenis, raakte hij gefascineerd door de
Napoleontische tijd en meer bepaald door de conscriptie of verplichte
loting voor de krijgsdienst. Zijn zeer gedetailleerd proefschrift
daarover is gepubliceerd
als boek : zeer verzorgd, op glanzend papier, met mooie kleurenfoto’s,
gravures, prenten, karikaturen, tabellen, kaarten. Van die kaarten is
geen lijstje gemaakt : je moet ze dus zelf zoeken als je een dorp
niet weet liggen.
Welten
bekostigde zijn studie zelf, inclusief zijn reizen naar archieven in
Brussel en in het kasteel van Vincennes, waar het archief van de Franse
landmacht gevestigd is. In 2009 werd zijn werk wel beloond en bekroond
door de Nederlandse Academie van Wetenschappen.
Welten onderzocht op microniveau hoe de conscriptie georganiseerd werd
en hoe de Franse staat het dagelijks leven van de homogeen katholieke
bevolking grondig verstoorde. Doordat Weert aan de rand van het rijk
lag, was het voor opgeroepen jongemannen
ook iets makkelijker om
de dienst tijdelijk te ontvluchten : in 1798 meldde niemand zich
aan en kon de overheid geen enkele ontduiker arresteren.
Tien jaar later was het omgekeerd : de Napoleontische staat had
Weert volledig onder controle. Welten
beschrijft de levensloop van alle jongeren
uit het kanton Weert, die tussen 1798 en 1813 opgeroepen werden :
hun zwerftochten door Europa, brieven,
gesneuvelden en krijgsgevangenen, aanpassingsproblemen zodra ze
na hun dienstjaren terug in hun dorp kwamen, hun carrière daarna.
In 30 hoofdstukken, die gelukkig ook apart gelezen kunnen worden,
vertelt hij over de concrete omstandigheden van de conscriptie,
hij haalt overheden, soldaten en hun familie uit de anonimiteit. Hij
prijst het organisatietalent van Napoleon, de bewondering die de
soldaten voor hem hadden, zijn aandacht voor zijn soldaten. Bij dit
laatste mag je gerust een kritisch vraagteken plaatsen. Hij besteedt
veel aandacht aan de sociaaleconomische structuur van de bevolking, de
keuterboeren, losse arbeiders, gegoede boeren,
ambachten die schoenen, horloges en klokken maakten, bescheiden
middenklasse, vrije beroepen.
Ook de gewassen die er verbouwd werden, het bier, de jenever en
de honing die ze ervan maakten. Verder de moeizame vestiging van een
gendarmeriebrigade in Weert, de rol van
de lokale notabelen, huwelijken tussen Franse ambtenaren met
jonge dames uit het dorp.
Hij vermeldt ook lieden die
vrijwillig de dienst van anderen overnamen : de “remplaçanten”
en hun motieven.
Internationale omstandigheden speelden ook een rol : het conflict van de
antiklerikale staat met de kerk verminderde toen Napoleon een concordaat
sloot met de kerk : in feite op 15 juli
1801, maar het werd pas bekend gemaakt
met Pasen in 1802.
Op
17 januari 1814 trokken
Pruisische soldaten binnen in Weert en was het Franse gezag verleden
tijd. Er passeerden nog
andere geallieerde militairen, Franse soldaten die terugkeerden uit
krijgsgevangenschap, Pruisische en Hannoverse soldaten die na de slag
bij Waterloo via Weert
terug naar hun heimat trokken.
Telkens moest de lokale bevolking opdraaien voor onderdak en
levensmiddelen.
In Hfst. 4 – 6 beschrijft hij de rol van de douaniers en de methodes van
de gendarmen om
conscrits en ontduikers op te sporen, incl. vermomming als
burgers. In 7 en 18 gaat het over huwelijken van Weertse dames met
Franse militairen, douaniers en andere beambten.
Na enige tijd accepteerde de
bevolking het Franse gezag als fait accompli en ook de gemengde
huwelijken. Terloops lezen we dat vervoer over 100 km, bv. Weert
–Antwerpen, zeven dagen in
beslag nam. Een tabel van de bestaande lijndiensten illustreert dit
(197).
In 8 en 9 leren we dat Weert ca. 10 soldaten per jaar moest leveren en
dat in het verzamelpunt Roermond ca. 20 % afgekeurd werd wegens te klein
of te zwak. In 10 gaat het
over jongemannen die
carrière maakten in het Franse leger, zoals Martin Janssen uit Weert,
“carabinier à cheval”
Jef Abbeel, “carabinier à cheval”
uit Vrasene in het Waasland (p. 236), Joannus Leonardus Henckens
(234-245). De laatste twee overleefden de tocht naar Rusland en schreven
er zeer boeiende memoires over. Henckens promoveerde zelfs tot lijfwacht
van Napoleon tijdens de vlucht uit Rusland en werd Fransman. Jef Abbeel
werd krijgsgevangen en mocht na zijn vrijlating uit het verre oosten van
Siberië terug stappen naar zijn dorp. De dorpen Eijgelshoven (bij
Heerlen) en Vrasene staan
niet op de kaart (170-171).
In Hfst. 11 duiken plots de Teuten op : ambulante handeldrijvende
koperslagers uit de regio Lommel en Luyksgestel, die tot in
Noord-Duitsland en Denemarken kwamen. Koffie en thee, twee koloniale
producten, waren dagelijkse genotsmiddelen geworden.
Hij vergeet suiker en tabak. Dit
economisch hoofdstuk lijkt op het eerste gezicht weinig verband te
houden met de conscriptie, maar de auteur wil ermee aantonen dat de
bevolking van de arme zandgronden deel uitmaakte van een veel grotere
economie, dat de belangrijkste handelaar, Gijsbert Beerenbroek, de kant
van het Franse bestuur koos en de loting mee controleerde.
Ik vind het wel zeer vreemd dat
Welten niet zegt dat het Continentaal stelsel van 1806 de invoer van
deze genotsmiddelen veel moeilijker en veel duurder maakte en dat de
bevolking op zoek ging naar minder lekkere surrogaten.
De blokkade van Napoleon
en de reactie van de
Engelsen verhinderden dat ze verder via Antwerpen werden aangevoerd.
Hollandse handelaars zetten koning Lodewijk Napoleon onder druk, zodat
hij het verbod van zijn broer negeerde. Via Hollandse havens
smokkelden zij met de Engelsen en via een smokkelnetwerk kwamen
die en andere lekkernijen
toch nog bij welgestelden
in de zuidelijke
Nederlanden. In 1810 ontsloeg Napoleon zijn medeplichtige broer en
maakte hij de handel met Engeland bijna onmogelijk.
Hfst. 12 en 13 vertellen over
ontduikers en deserteurs. De eerste categorie daagde
gewoon niet op, de tweede deserteerde
onderweg naar
de legeronderdeel of
tijdens de strijd. Ze verstopten zich op vele plaatsen, bv. in Bataafs
Brabant, vaak ook gewoon thuis, of bij een boer als knecht. Maar
uiteindelijk was de overheid sterker, de straffen voor medeplichtigheid
waren te zwaar (o.a. confiscatie van bezittingen), zodat menig ontduiker
of deserteur uiteindelijk jarenlang in het leger terecht kwam.
Een priesterstudent, Henry Van Dijck uit Antwerpen, ontsnapte aan
de conscriptie, maar beleefde bange jaren als ontduiker. Hij leren we
iets over de Latijnse school in Weert : ze telde 32 leerlingen en werd
in 1797 opgeheven door de Fransen.
Hfst. 14 vertelt over getrouwde conscrits. Doordat de meeste mannen vrij
laat trouwden, ging het om kleine aantallen. Voor de echtgenote en de
kleine kinderen was het een klein drama. Vanaf 1808 kregen ze uitstel of
vrijstelling. Soms boden zich remplaçanten aan omwille van de royale
vergoedingen.
Hfst. 16 schetst het portret van prefect Roggieri, die erin slaagde het
verzet in Nedermaas te
breken. Hij was in 1761 geboren in de Republiek Genua. Als diplomaat
leerde hij Napoleon kennen vanaf 1797. In 1806 benoemde Napoleon hem tot
prefect van Nedermaas, met zetel in Maastricht. Hij regeerde kordaat en
met strenge middelen. Na één jaar hoorde
de ontduiking tot het verleden. Maire Bloemarts voerde alles uit
wat Roggieri voorschreef. Maar na de val van Napoleon was er voor
Roggieri geen plaats meer in Frankrijk.
In
hoofdstuk
17 staan de lotgevallen van de schoenmakerszonen
Antonius en Dominicus Kneepkens. Om den brode werden ze
remplaçant. Dominique overleefde de veldtochten en in 1858 kreeg hij
op zijn 72° van de Franse regering de “Médaille de Saint-Hélène”.
Napoleon III, zoon van Lodewijk Napoleon, die, na
twee mislukte staatsgrepen in 1836 en 1840, president was
geworden in 1848 en zich in 1852 uitgeroepen had tot keizer,
eerde daarmee alle oud-strijders
van zijn oom die nog in leven waren.
Hfst. 18 gaat over Bonaventure Richard uit de Beaujolais, die in 1801,
na de campagnes in Italië en Egypte, tot militair commandant van
Roermond benoemd werd. Op zijn 53° werd hij verliefd op Josephine
Kneepkens, zijn 28-jarige dienstmeid uit Weert, zus van twee soldaten.
Helaas kreeg de brave man geen toestemming van de minister van oorlog om
.. beneden zijn rang te trouwen. Aanbevelingsbrieven van de pastoor en
anderen konden niet helpen. Ze sloten dan een samenlevingscontract in
1807 en in 1819 trouwden ze in Frankrijk. Richard was dan 71.
De hoofdstukken 19 e.v. gaan over het oorlog voeren als beroep, de
zoektocht naar en de kostprijs van een remplaçant ( 612 à 4300 francs
per jaar), de trektocht van conscrits uit Weert naar het Waasland om
daar herder te worden, het blijvende, maar niet succesvolle verzet van
de pastoors tegen de Franse staat.
Hfst. 23 is interessanter: de soldatenbrieven, die uit heel Europa hun
weg vonden naar het ouderlijk huis in Nedermaas : uit Frankrijk, Spanje,
Portugal, Italië, Duitsland, Polen, Rusland. Soldaten stuurden tijdens
hun dienst ook
certificaten, in de hoop dat hun jongere broers dan voorlopige
vrijstelling kregen. Soms gebruikten de ouders ook een brief als bewijs
van actieve dienst. Als een soldaat analfabeet was, dicteerde hij zijn
wensen en zorgen aan een kameraad. Soms deden ze ook hun beklag dat hun
ouders niet antwoordden. De militaire postbezorging functioneerde
blijkbaar goed : de post vond zowel het dorp als de legereenheid.
In die brieven was zelden sprake van seksuele ervaringen, uitgezonderd
om te zeggen dat ze er niet aan mee deden. Want bij de verovering van
een dorp of stad, moesten de mooiste meisjes het wel eens ontgelden, in
sommige steden zoals
Maastricht, was een bordeel, in vele een herberg. Echtscheiding kwam
weinig voor, maar sommige Franse ambtenaren zoals Richard hadden
vermoedelijk al een eerste vrouw in hun streek van herkomst.
Bij het militaire leven en bij de bezetting hoorden ook muziek en
danszaaltjes. Ambulante, soms analfabete muzikanten trokken rond,
solisten en ensembles traden op in herbergen. Bij het leger waren
trompetters zeer gegeerd : ze bliezen het sein tot verzamelen voor de
strijd en tot afstijgen na de veldslag, ze vergezelden stafofficieren
naar het vijandelijke hoofdkwartier om te onderhandelen over de overgave
of vrede.
In 26-27 zien we hoe gendarmes en maires tussen twee vuren zaten : het
gezag uit Parijs en de verzuchtingen van de plaatselijke
bevolking. De broers Bloemarts gelden hier als rolmodel : ze kenden
perfect Frans, Henry was maire en notaris, Marcel secretaris en ook nog
griffier van het vredegerecht. Prefect Arnold stond boven hen. Ze
beloonden zichzelf royaal, maar ze behartigden ook de belangen van de
bevolking en van de lotelingen. Henry Bloemarts overleefde de
machtswisselingen van 1794 en 1814 : hij bleef notaris tot 1824,
burgemeester en vrederechter tot 1830. Dorpsnotabele Jean Nien (88-111)
werkte vlijtig mee aan de sluiting van de kloosters, maar liet de
graansmokkel toe, zodat de boeren konden overleven. 40 % van de
graanproductie ging naar Holland. Voor 1795 was dat legaal, na 1795 werd
het verboden door Frankrijk. Toen zijn eigen zoon in 1808 opgeroepen
werd, maakte hij geen gebruik van de mogelijkheid om hem vrij te kopen.
De jongen kwam pas terug in 1814 en maakte daarna carrière in het dorp.
Hfst. 28 e.v. gaan over de afgezwaaide soldaten of veteranen, hun
zoektocht naar een vrouw, hun latere carrière bij de gendarmen of
elders. De gesneuvelden komen ook in beeld. Welten twijfelt aan de 40 %
die Franse historici aannemen. De conscrits uit Weert dienden in niet
minder dan 130 verschillende legereenheden, zoals we kunnen aflezen uit
de tabel op p. 728-729. Andere tabellen tonen de ontduikers en
deserteurs (732-733).
De auteur eindigt met een kaart
van Europa (738-739) met de voornaamste plaatsen die een rol speelden in
zijn boek : ze gaan van Londen tot Sicilië en van Lissabon tot Moskou.
Eerder was er al een kaart (170-171) met de plekjes in de buurt van
Weert : deze gaat tot Turnhout –Herentals –Leuven – Jodoigne – Luik –
Aken – Venlo - Veldhoven. Hier ontbreken Oelegem,
Antwerpen, Lokeren en de
rest van het Waasland. In Oelegem werkten toen al mensen uit Weert en in
Lokeren mocht iemand een erfenis gaan opstrijken.
Hij sluit af met de figuur van Charette, die eerst maire was van
Nederweert, dan belastinggaarder in Achel, en getrouwd met Maria Josepha
van Halen uit Weert. Bezetting en verbroedering gingen ook bij hem hand
in hand. Na 1815 belandde het echtpaar in Waver en in Brussel.
Welten is een begenadigd verteller.
Hij schreef een boeiende monografie over de impact van de Franse
bezetting op de bevolking van de
veroverde gebieden. Welten is daarbij mild in zijn oordeel.
Daarentegen is hij verre van lovend over de deelnemers aan de
Boerenkrijg (p. 96-98). Tijdgenoot Jean-Baptiste Hous (2) daarentegen,
die de bezetting in Leuven dag na dag vertelt, zegt zelden een positief
woord over de Fransen.
Welten had zijn boek nog
toegankelijker door er een chronologische tabel bij te voegen met
de voornaamste gebeurtenissen in de Nederlanden van 1789(of 1787)
tot 1815 en een lijstje met de kaarten, zodat je niet eerst in
een historische atlas gaat zoeken, om
uiteindelijk te constateren dat er in het boek ook kaarten voorkomen.
Sommige items komen ook in meerdere hoofdstukken ter sprake in plaats
van gegroepeerd.
Bijzonder onhandig en onpraktisch is ook dat de lezer de bijlagen,
bilbiografie, noten en zakenregister niet te zien krijgt in dit lijvig
boek. Hij of zij kan die … 335 pagina’s downloaden
of bij de uitgever bestellen voor € 15. In die bijlagen zit dan
nog geen personen- of plaatsnamenregister, enkel een beperkt
zakenregister van 4 p. (328-331). Die 4 pagina’s hadden toch wel in het
boek mogen staan.
Ik mis ook een hiërarchisch
lijstje met de toenmalige functies ( schout, prefect, onderprefect,
maire, …), de verschillen tussen hun taken en een idee van de waarde van
het geld dat een remplaçant verdiende.
De
prijs is laag in verhouding tot de arbeid die eraan besteed is, de
kwantiteit en de kwaliteit.
De doelgroep is in de eerste plaats de bevolking
en de heemkundige kringen van de
beschreven gemeenten in de twee provincies Limburg, maar de meeste
beschreven fenomenen zijn ook toepasselijk op onze en andere
departementen van het Franse rijk. Leraren Geschiedenis en al wie
interesse heeft voor het dagelijks leven
rond 1792- 1814 zullen ervan genieten.
Jef Abbeel, augustus 2009.
Referenties
1. Joost WELTEN, In dienst voor Napoleons Europese droom. De verstoring
van de plattelandssamenleving in Weert.
Uitgeverij
Davidsfonds, Leuven, 2007. 751 p. ; foto’s, prenten, gravures, tabellen,
kaarten. ISBN 978 90 5826 499 2;
€ 39,95. 2. Edward De Maesschalck, Overleven in revolutietijd. Een ooggetuige over het Franse Bewind(1792-1815). Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2003. 216 p. ; plattegrond, prenten, literatuur. ISBN 90 5826 237 5; € 19,95. Zie ook:
| |||