Community Geschiedenis Histoforum |
||||
recensies | deel 1 deel 2 deel 3 deel 4 deel 5 deel 6 | |||
|
De Turkenkrijg - Desiderius Erasmus Dirk Verhofstadt Desiderius Erasmus,
De Turkenkrijg, Rotterdam,
Ad. Donker, 2005, 95 blz.
Desiderius
Erasmus die leefde van 1466 tot 1536 was een Nederlands Augustijner
monnik, humanist, schrijver en filosoof. Hij stond bekend als een
toonbeeld van tolerantie. Dat was in die tijd niet alleen opmerkelijk
maar zelfs gevaarlijk. Net rond de eeuwwisseling naar de 16de eeuw
toonde de katholieke kerk zich heel dogmatisch, zeker nadat Maarten
Luther in 1517 met zijn provocerende stellingen op de kerkdeur van
Wittenberg de breuk inluidde tussen het katholicisme en protestantisme.
Aanvankelijk stond Erasmus sympathiek tegenover Luther, maar toen hij
merkte dat die geen ruimte liet voor menselijke vrijheden en dat het
menselijk leven volledig in het teken van het geloof moest staan, nam
hij afstand van de beeldenstormer. Tegelijk kreeg hij kritiek van Rome
omdat hij met zijn vroegere geschriften de weg zou geëffend hebben voor
de vermaledijde hervormers. Daarbij richtte men zijn pijlen op zijn
meesterwerk, de Lof der Zotheid,
een satire op allerlei misstanden van zijn tijd, waarin hij de
allegorische Zotheid allerlei
dingen liet zeggen, die hij zelf - van de kerk - eigenlijk niet mocht
zeggen. Het werk werd zelfs beschouwd als het boek dat de weg vrij
maakte voor de reformatie. Erasmus was een pleitbezorger van de rede,
verdraagzaamheid en pacifisme.
Onlangs verscheen
De Turkenkrijg van Erasmus,
een brief met een advies aan zijn vriend, de Keulse jurist Jan Rinck,
over hoe men de Turkse invasie in Europa moest stoppen. Constantinopel
was sinds de verovering door Mehmed II in 1453 het centrum van het
Ottomaanse Rijk. In 1526 werd Hongarije onder de voet gelopen en drie
jaar later sloeg een Turkse legermacht het beleg rond Wenen. Het Westen
kon de dreiging die uitging van een expansionistische moslimstaat niet
langer negeren. Daaruit rijpte het idee van een nieuwe kruistocht. Het
advies van Erasmus is niet zo vredelievend en tolerant als we op het
eerste zicht van hem zouden verwachten. De kerngedachte die hij in De
Turkenkrijg formuleert, is dat de macht van Turken het gevolg is van
politieke verdeeldheid in West-Europa, maar ook en vooral van een
decadent en futloos geworden christendom dat de kracht mist om de islam
in spiritueel opzicht het hoofd te bieden. Erasmus keert zich dus niet
zozeer tegen de oorlog en de goddeloze Turken, maar verwijt zijn
christelijke medemensen te weinig te geloven waardoor ze niet langer
kunnen rekenen op Gods zegen voor de overwinning. Anders gezegd, alleen
het ware geloof en de totale onderwerping aan de christelijke waarden
zou kunnen zorgen voor een verpletterende overwinning op de vijand. Een
overwinning die volgens de auteur ook absoluut noodzakelijk was, wilde
men de ‘beschaving’ redden. De
Turkenkrijg van Erasmus is geen toonbeeld van tolerantie of begrip
voor de ander, maar een scherpe aanklacht tegen al wie afwijkt van het
christelijk geloof. Erasmus schreef de tekst in 1530 en refereert aan de
val van Thessaloniki in 1430 en Constantinopel in 1453. De reden van die
nederlagen was volgens hem niet zozeer de islamitische suprematie, maar
het gebrek aan geloof in de eigen christelijke principes. Ook bij latere
rampen in de loop van de geschiedenis wezen toonaangevende christenen op
dit gebrek aan fundamenteel geloof als oorzaak van alle ellende. Zo
zagen de jezuïeten de aardbeving in Lissabon in 1755 als een straf van
God. En zelfs na de gebeurtenissen van 11 september 2001 en de
overstromingen van de orkaan Katrina in 2005 wezen televisiepredikanten
in de Verenigde Staten op het gebrek aan oprechte religieuze
bevlogenheid, als oorzaak van Gods woede. De verovering van grote delen
van Oost-Europa door de Turken zag Erasmus dus niet zozeer de verdienste
van superieure mohammedanen, maar als een gevolg van het eigen falen,
door een gebrek aan onderwerping aan het ‘ware geloof’. Daarom roept
Erasmus op tot bezinning en een eendrachtige strijd onder het vaandel
van de ‘christelijke rechtvaardigheid’.
Erasmus staat met zijn advies voor een moeilijke
keuze en hij beseft dat terdege. Ofwel moedigt hij de strijd tegen de
Turken aan waardoor duizenden slachtoffers zullen vallen, ofwel kiest
hij voor ‘redelijkheid’. Hij stelt dat oorlog geen optie is, ‘tenzij hij
als allerlaatste mogelijkheid overblijft’. In die zin neemt hij afstand
van de scherpslijpers en doet hij zijn reputatie als ‘tolerante’ wijze
alle eer aan. Maar in de praktijk is er weinig verschil. “Hadden we
zelf, eendrachtig en zuiver van hart, al onze hoop op Christus gesteld
om onder Zijn ‘vaandel’ een rechtvaardige oorlog te voeren, dan zou het
er voor de hele christenheid nu niet zo beroerd hebben uitgezien”, aldus
de filosoof. Daarmee toont hij aan dat hij geweld niet schuwt als een
noodzakelijk middel om andersdenkenden te treffen. De auteur probeert
nog te bepleiten dat men het ware geloof niet moet verspreiden door
dwang maar door overtuiging, maar hij botst op zijn eigen dogmatische
grenzen en kiest uiteindelijk voor het zwaard als middel tot bekering.
Verschillend van zijn tijdsgenoten was wel dat hij
de eigen zwakheden op een heel diplomatische manier wist te omschrijven
en het gebruik van geweld als een logica kon verantwoorden. ‘Willen we
ze (de Turken) eens en voorgoed van ons afschudden, dan zullen we toch
eerst het ergste soort Turken uit onze geest moeten verdrijven’, zo
schrijft hij, en dan had hij het over de hebzucht, geldhonger,
machtswellust en goddeloosheid van heel wat kerkelijke leiders uit zijn
tijd. Daarmee keerde Erasmus zich tegen de praktijk van de aflaten
waarbij de meest criminele en hardvochtige ‘gelovigen’ hun zonden konden
afkopen met geld. Geld dat meestal verdween in de zakken van de
religieuze leiders. Het gebruik, of liever, misbruik van de aflaten was
een van de meest bekritiseerde praktijken van het christendom en vooral
Luther ging er tegen tekeer met zijn 95 discussiestellingen tegen de
aflaat in 1517. ‘De hoop op heil door aflaatbrieven is zonder grond, ook
al zou de vertegenwoordiger, ja de paus zelf, zijn ziel ervoor te pand
geven’, aldus zijn stelling 52. Maar Erasmus besefte hoe gevoelig deze
materie lag bij de Kerk en stelde voorzichtig dat hij niet pleitte voor
een financiële kaakslag van de clerus maar wel dat de geestelijken
afstand zouden moeten doen van hun wereldlijke macht. Een ijdele hoop.
Even diplomatisch schrijft Erasmus dat het niet in
zijn aard ligt ‘om uitspraken te doen over zaken waar ik te weinig van
afweet’ en dat hij ‘geen beschuldigende vinger uit(steekt) naar onze
regeerders’. Tegelijk geeft hij prompt zijn mening en keert hij zich
ondubbelzinnig tegen de machtshonger, de eerzucht en de hang naar luxe
onder de kerkprimaten. Net die slechte voorbeelden hebben het prestige
en de kredietwaardigheid van het bestuur en de clerus zo aangetast.
‘Zoals de heersers zijn, zo is doorgaans ook het volk…’, aldus een wat
moedeloze Erasmus. Uiteindelijk speelde zijn advies weinig of geen rol.
De Turken braken het beleg van Wenen op toen de stad getroffen werd door
een pestepidemie. Een jaar later verstevigde men de stadsmuren en
doorstond de stad zelfs een tweede belegering door de Turken in 1683. Of
de geestelijken intussen het advies van Erasmus ter harte namen valt te
betwijfelen. Hun pronkzucht en hang naar macht deed hen nog meermaals
naar het systeem van de aflaten grijpen. Toch blijft de tekst van
Erasmus actueel. De redenering dat blinde onderwerping aan het ene en
ware geloof zal leiden tot de overwinning op de Ander, inspireert tot
vandaag mensen tot de meest waanzinnige daden. De moord op Theo Van Gogh
en de vele terroristische aanslagen, vaak door zelfmoordenaars, zijn
daar het gruwelijke bewijs van. Eerder verschenen in: Liberales-nieuwsbrief van 17 maart 2006 Zie ook het artikel over Erasmus en oorlog | |||
Met onderstaande zoekmachine kunt u zowel zoeken op het www als binnen deze site en Histoforum
|