Met Napoleon naar Moskou
Tijdens de Franse overheersing (1792-1815) en vooral tijdens de
napoleontische oorlogen, werden vele jongemannen uit de veroverde
gebieden opgeroepen voor de legerdienst.
Eén van de 216.111 “Belgen” was Joseph Abbeel (Vrasene,1786 –
Anzegem,1866).
Jef kwam uit een welvarend gezin van brouwers, met een traditie sinds de
16° eeuw (NvdR).
Hij was naar school gegaan en hij kende meerdere talen (Vlaams, Frans,
Latijn, Duits, Pools, Russisch, de laatste drie allicht aangeleerd
tijdens zijn tocht). Hij was 1 m 79 groot, terwijl de gemiddelde lengte
van mannen bij de keuring 1m 62 was. De kleinste mannen vielen af voor
de legerdienst.
Omdat hij zo groot en geschoold was, mocht hij toetreden tot het tweede
regiment carabiniers à cheval, een elite-eenheid, die hun kazerne hadden
in een voormalig paleis in Lunéville (Lotharingen).
In 1806 werd hij opgeroepen. Rusland had in 1805 aan de zijde van
Oostenrijk gevochten tegen Frankrijk en had na afloop van deze oorlog
geen vrede gesloten. In 1806-1807 vocht Rusland aan de zijde van Pruisen
tegen Frankrijk. Pas de Vrede van Tilsit in de zomer van 1807 beëindigde
(voorlopig) de oorlog tussen Rusland en Frankrijk.
In 1815-1817 schreef Abbeel zijn memoires. In 1969 maakte generaal René
Willems ze bekend door ze te vertalen in het Frans, soms weliswaar in
verkorte vorm. Welten en De Wilde bezorgen ons nu de volledige tekst, in
onze hedendaagse taal, spelling en grammatica.
De memoires bestaan uit een voorwoord en vijf hoofdstukken, gevolgd door
een grondig historisch onderzoek van Welten en De Wilde.
In het voorwoord richt Jef Abbeel zich tot de lezers en zegt hij hun dat
alle beschreven gebeurtenissen ook echt hebben plaatsgevonden.
Hoofdstuk I klinkt weinig opgewekt : “Het begin van de ellende”. Hij
vertelt eerlijk dat hij bij zijn oproeping in eerste instantie
vervangers zocht, maar dat beide kandidaten afgewezen werden. De andere
conscrits noemt hij zwijnen, omdat ze heel het Augustijnenklooster van
Gent vernielden.
Hier maakt de auteur een kleine vergissing : de conscrits zaten in de
kloosters van de Kapucijnen en de Jezuïeten en in de Sint-Pietersabdij.
En de vernielers waren wsch. Franse soldaten i.p.v. Vlaamse lotelingen.
Vanuit Gent moeten ze te voet naar Lunéville. De kazerne lag in het
“Petit Versailles” van Stanislas II, de vorige koning van Polen, ook
bekend om La Place Stanislas in Nancy. Hij stierf in het kasteel in
1766. In 2003 is het helaas afgebrand. Het is inmiddels gerestaureerd.
Abbeel kreeg daar gezelschap van andere Vlamingen, o.a. Pierre Vloers
uit Turnhout, die in oktober 1812 “verloren ging” in Litouwen.
In 1807 trok het regiment door bekende Duitse steden naar Pruisen en
Polen. Bij Friedland (Oost-Pruisen, nu Pravdinsk) vocht zijn regiment de
eerste keer tegen de Russen. Het paard van de schrijver werd er gedood
door een kanonskogel in het hoofd. Zelf kreeg hij een kogel dwars door
zijn arm. Hij en zijn kompanen bevoorraden zich door boeren te beroven.
Toch zitten ze soms vijf à zes dagen zonder brood. Hij spreekt over het
arme Polen, maar Friedland en Tilsit lagen wel in Oost-Pruisen.
Op de terugweg naar Berlijn wordt hij ernstig ziek, zo erg zelfs dat hij
zijn eigen doodsbrief wil schrijven en dat de chirurgijn bevel geeft om
hem te begraven. Maar op weg naar het kerkhof komt hij terug tot leven !
In 1809 volgt de oorlog tegen Oostenrijk. Abbeel en co zijn blij dat ze
weer mogen vechten, want dat is de enige manier om wat geld te
verdienen. Oostenrijk wordt verslagen bij Regensburg (in Beieren) en bij
Wagram, ten noordoosten van Wenen. In die buurt slaapt Abbeel met een
lijk als hoofdkussen. Na deze overwinning sluit Napoleon vrede met
Oostenrijk en keert het leger terug naar Frankrijk. In Lunéville krijgt
Abbeel in 1811 een verlofpas om voor drie maanden naar huis te gaan, na
vier jaar afwezigheid. Over deze periode zegt hij nauwelijks iets : hij
is meer gehecht aan het leger dan aan zijn familie.
In september 1811 gaan de soldaten weer op pad. Abbeel beschrijft een
aantal baldadigheden die hij en zijn kornuiten begaan tegenover de
lokale bevolking, o.a. in Aldekerk (tussen Kempen en Geldern).
Over Münster schrijft hij dat de mensen er arm zijn en hun voeding
pover. In Saksen en Polen herhalen de soldaten de wreedheden van
Aldekerk.
Over Polen zegt hij : de armoede in dit land is met geen pen of mond te
beschrijven. De mensen bewerken hun grond slecht, het zijn luiaards en
dieven, die als lijfeigenen de grond van baronnen en prinsen bewerken,
die bovendien de mooiste vrouwen misbruiken (41-44).
Op 24 juni 1812 trekken ze de Memel of Njemen over, de toenmalige grens
tussen Polen en Rusland. Abbeel vermeldt nooit, dus ook hier niet,
waarom Napoleon tegen iemand gaat vechten.
Herhaaldelijk maken ze mee dat de Russen grote voorraden haver en koren
in brand steken. Tegelijk doen de Franse militairen niets anders dan het
eten uit de huizen plunderen. Smolensk wordt ingenomen ten koste van
40.000 doden en gewonden.
Tsaar Alexander stuurt geregeld onderhandelaars naar Napoleon, maar deze
is niet bereid vrede te sluiten. Zo stelt Abbeel het voor. Wellicht
hadden Welten en De Wilde beter een voetnoot bij deze opmerking
geplaatst, want de tsaar wilde helemaal niet onderhandelen. Hij wilde
pas onderhandelen, als Napoleon met al zijn troepen Rusland zou hebben
verlaten. Dat was de enige boodschap van de ‘onderhandelaars’ van de
tsaar. Napoleon was hiertoe uiteraard niet bereid, omdat Rusland de
bepalingen van het vredesverdrag van Tilsit(1807) vanaf 1811 niet langer
nakwam. Het stopzetten van de handel met Engeland bracht teveel nadelen
met zich mee.
Op 7 september 1812 winnen de Fransen bij Borodino tegen Koutousov. Op
14 september bereiken ze Moskou. Op 17-18 september steken de Russen hun
eigen stad en de grote voedselvoorraden in brand. De houten huizen gaan
in de vlammen op. Van 14 september tot 23 oktober bivakkeert het leger
bij Moskou. Het wordt kouder en kouder, er is geen eten meer behalve het
vlees van hun paarden . De generaals en officieren zijn dan al verdwenen
bij de eenheid waar Abbeel dient, althans volgens de auteur.
Op 23 oktober vertrekken ook de soldaten richting vaderland. Ze moeten
nog 700 uur gaan, door de modder, zonder eten, met te weinig kleren,
blootsvoets , want ze hebben hun laarzen vol luizen opgestookt.
Op 11 november zijn ze (weer) in Smolensk. Dan hebben ze al één derde
van hun leger verloren door honger en vrieskou. De sneeuw ligt 60 cm
hoog.
Op 26 november dooit het even. Daarom is de Berezina niet dichtgevroren.
De oversteek van deze rivier begint op die dag. Die overtocht verloopt
chaotisch en met grote verliezen.
Het doodslaan van een varken door Charles Minnen leidt bijna tot de dood
van Abbeel en zijn kompanen. In Vitebsk kunnen ze weer brood kopen bij
de vele joden die er toen woonden. Onder weg worden ze opgejaagd door de
Kozakken en zien ze de ene makker na de andere sterven. Abbeel zelf is
bij momenten ook meer dood dan levend. In de buurt van Marienburg wordt
hij drie keer krijgsgevangen gemaakt, maar weet telkens te ontsnappen.
In Mölln bezoekt hij het graf van Tijl Uilenspiegel.
In Hamburg treft hem het noodlot : hij wordt gevangen genomen door de
Kozakken, “die vervloekte en vermaledijde honden”(122). Duizend
kilometer heeft hij dus tevergeefs afgelegd. Op 2 mei 1813 begint de
terugtocht van ca. 1000 krijgsgevangenen richting Moskou. Twaalf
Kozakken begeleiden hen.
Twee weken later is Abbeel in Berlijn, voor de 14° keer. Na een woelige
zeereis over de Baltische Zee komen de overlevenden op 2 augustus 1813
ziek aan in Narva, nabij Sint-Petersburg. Dan moeten ze te voet verder
naar Novgorod, Moskou, een Duitstalige kolonie bij Saratov (aan de
Wolga). Eind december 1813 bereiken ze Novo-Sabacsarski, in Kazan,
eveneens aan de Wolga. Het sterftecijfer onder de militairen in
Russische krijgsgevangenschap ligt dramatisch hoog : van de 6000 die
zich in juni 1813 hebben ingescheept, zijn er in maart 1814 nog 170 in
leven (255).
Na de Vrede van Parijs (30 mei 1814) mogen de niet-Franse
krijgsgevangenen begin juni naar huis. Ze zijn zeer verheugd dat ze “dat
barbaarse Rusland mogen verlaten en terugkeren naar de beschaafde
wereld”(144). In zijn handschrift verwoordt hij het als volgt :”zeer
verheugde van die wilde en domme natie te mogen verlaeten, om met
menschen te gaen leéven”(256). Hij vergeet dat hij en zijn kornuiten
zich herhaaldelijk wild, brutaal en hautain gedragen.
Voordat de terugkeer uit Azië aanvangt, beschrijft hij even hoe Rusland
er uitziet : “uitgestrekt, dun bevolkt, veel bossen, allemaal houten
woningen, behalve de kerken met hun koperen daken.
De mensen dan : dik, plomp, dronkaards, dieven, nietsnutten, zedeloos,
ongeletterd, naïeve slaven van baronnen. De kleine boeren hebben paarden
en koeien die kleiner zijn dan bij ons. Genezen doen ze met een soort
sauna, zonder dokters. Ze zijn zelden ziek en worden heel oud. Trouwen
doen ze op 14 à 15 jaar, zonder verkering vooraf. De ouders regelen het
huwelijk. Verharde wegen zijn er bijna niet”. Helaas stopt hij zijn
beschrijving, omdat zijn papier opraakt. Het oordeel over “deze
onbeschaafde natie” laat hij over aan de lezer(144-152).
Op de terugweg passeren ze een barok paleis in Jelgava, Letland, waar
(de latere) koning Lodewijk XVIII in ballingschap zat van 1798 tot 1801
en van 1804 tot 1807. In Oost-Pruisen beledigen Pruisische officieren
Napoleon, iets “wat ons meer pijn doet dan alles wat we tot nu toe
hebben doorstaan” (154).
Via Het noorden van Polen en Duitsland bereiken ze Deventer, Arnhem,
Nijmegen. In maart 1815 vernemen ze dat Napoleon uit Elba onder weg is
naar Parijs. In Hoogstraten worden ze het best ontvangen. Nabij Turnhout
vragen mensen of Vloers nog leeft. Hij weet dat zijn makker dood is,
maar liegt en zegt dat hij op komst is. In Valenciennes wordt zijn groep
mishandeld, omdat de inwoners vrezen dat deze militairen Napoleon gaan
helpen. In Rijsel verblijven ze enkele maanden in de citadel.
Over Waterloo (juni 1815) zegt hij geen woord. Na die nederlaag valt het
doek over Napoleon.
Op 27 augustus neemt Abbeel afscheid van zijn lotgenoten. Een dag later
komt hij aan in Kaster (Anzegem, West-Vlaanderen), waar zijn moeder is
gaan wonen na het overlijden van haar man (1810) en waar haar broer
notaris en burgemeester is.
Jef Abbeel eindigt zijn avontuurlijk verhaal als volgt : “Tien jaar heb
ik gediend te paard en tien verwondingen heb ik opgelopen in Oostenrijk,
Pruisen, Polen en Rusland, zonder daarvoor maar enige beloning van de
Franse staat te ontvangen. Geschreven en nagekeken te Kaster op 17 juli
1817,
J. Abbeel, ex-carabinier”(158).
Dan volgen grondige nabeschouwingen van Welten en De Wilde : hun
historische aanpak, de geschiedenis van het manuscript, dat in 1926 voor
veel geld aangekocht is door de Gentse universiteit. De authenticiteit :
die konden ze controleren in het archief van Vincennes, aan de hand van
de gegevens over Abbeel en zijn strijdmakkers. De betrouwbaarheid : soms
maakt Abbeel in zijn chronologie en topografie foutjes, die een
historiograaf niet mag maken, maar die foutjes zijn irrelevant en
versterken zelfs de authenticiteit. Opmerkelijk is wel dat hij die zo
mooi kon schrijven, geen brieven schreef naar zijn familie, iets wat
vele gewone soldaten wel deden.
Het manuscript werd pas in 1969 uit de vergetelheid gehaald door
generaal Willems. Deze vertaalde het in het Frans. Zo kwam het boek ook
in Vincennes terecht en werd het overal bekend. Zamoyski maakte er
dankbaar gebruik van in zijn bestseller. Willems kortte de tekst soms
in, Welten en De Wilde hebben het handschrift bewust integraal hertaald.
Ze leggen ook uit hoe de militaire dienstplicht functioneerde in
Frankrijk en in de veroverde gebieden. In de Zuidelijke Nederlanden
werden 216.111 jongemannen opgeroepen op een bevolking van 3 miljoen. De
helft keerde levend terug. Ze vermelden dat er even hevig protest tegen
was, maar vergeten de naam Boerenkrijg plus de andere oorzaken
daarvan(173).
Ze geven ook een korte militaire geschiedenis van 1792 tot 1815. De
Franse revolutie had een ongekend potentieel aan idealisme en daadkracht
vrijgemaakt in Frankrijk en kennelijk ook daarbuiten. Lotelingen die
aanvankelijk vaak tegen hun zin optrokken, integreerden snel in het
Franse leger via een opmerkelijk groeiproces en dank zij de
kameraadschappelijke sfeer, ze namen de waarden eer en heldenmoed over
en ze werden loyale en trouwe fans van Napoleon. Zijn leger was veruit
het grootste van Europa.
Ik twijfel wel aan hun uitspraak dat Napoleon bij zijn inval in Rusland
geen duidelijk oorlogsdoel had en zelfs niet tot Moskou of
Sint-Petersburg wou oprukken. Volgens Welten en De Wilde wou hij enkel
het Russische leger snel verslaan, zodat de tsaar een akkoord met hem
zou sluiten en geen handel meer zou drijven met Engeland.
Vervolgens krijgen we een degelijk en becommentarieerd overzicht van de
literatuur over de tocht naar Moskou en een vergelijking van deze
memoires met die van vele andere deelnemers aan de tocht. Geen enkele
soldaat schreef zo snel na de tocht en zonder beïnvloeding door anderen
zulke omvangrijke tekst, met zo’n rijkdom aan expressie en met een
gevoel voor taal dat uniek was voor een soldaat. Zijn kladversies
herwerkte hij meerdere keren. Hij toont zich een begenadigd verteller,
die in dramatische omstandigheden zijn humor boven haalt en de rauwheid
van het primitieve militaire bestaan met zijn luizen, vlooien en
“schijterij” weergeeft zoals het is, zonder waardeoordeel. Hij verzwijgt
niet dat hij zelf twee soldaten heeft gedood, soms egoïstisch was in
zijn struggle for life of wreed optrad tegen boeren en burgers, van wie
hij voedsel, paarden en geld opeiste. In zijn survival speelde zijn
optimistische en positieve ingesteldheid een belangrijke rol.
Overdrijven doet hij ook graag. We geven twee voorbeelden : onze laarzen
zaten vol luizen en vlooien, omdat we ze zes maanden lang, dag en nacht,
aangehouden hadden(66); twee Franse officieren waren door Kozakken tot
pasteivlees gehakt (119). De schrijver weet de lezer wel te boeien.
Vier onderwerpen spelen geen rol in zijn memoires : zijn houding
tegenover officieren (hij berust in hun straf en maakt nooit promotie),
zijn houding tegenover God, tegenover zijn familie en tegenover vrouwen.
Hoewel hij vele malen in levensgevaar is, bidt hij nooit tot God om
hulp. Aan het vrijzinnige soldatenmilieu heeft hij zich snel aangepast.
Nergens toont hij dat hij zijn familie mist. Ze ontbreekt compleet in
zijn verslag. Hij vermeldt nergens iets over een brief naar of van zijn
familie. Het overlijden van zijn vader in 1810 en de verhuis van zijn
moeder van Vrasene naar Kaster, weten we uit andere bronnen. Lotgenoot
Willem Kenis uit Loenhout daarentegen is dolblij wanneer hij zijn vader
en moeder eindelijk terugziet. Hij had hen al die jaren enorm gemist.
Ook vrouwen interesseren Jef Abbeel niet. Zijn paard en sommige
kameraden daarentegen omhelst hij wel eens. Misschien voelde hij zich
aangetrokken tot mannen, maar dit was taboe in de 19° eeuw.
Hij zegt van zichzelf ook niet dat hij van nature ijzersterk was,
evenmin dat hij met een verminkte linkerhand, dus als oorlogsinvalide,
terugkwam. Daardoor kon hij enkel nog beroepen zoals gemeentesecretaris,
onderwijzer en gemeenteontvanger uitoefenen.
In 1817 kon hij nog niet vermoeden dat hij bijna 80 jaar zou worden,
ondanks alle honger, dorst, kou, verwondingen en zware ziektes.
Het boek eindigt met een indrukwekkende lijst van egodocumenten in
Nederlands, Frans en Duits en veel secundaire literatuur. Hierbij mis ik
de Nederlandse versie van Dominic Lieven(218) en van Adam Zamoyski (219
) (Welten opteert voor de originele taal).
Welten en De Wilde zijn bijzonder zorgvuldig te werk gegaan, zowel in de
hertaling van de memoires als in hun opzoekingswerk in Belgische en
Franse archieven. Dat resulteert in zeer boeiende noten, met veel
informatie over andere soldaten die de tocht meemaakten, niet enkel
Vlaamse, maar ook van andere nationaliteiten. Waalse soldaten komen
eigenaardig genoeg maar amper ter sprake: hoop en al één. De noten staan
helaas achteraan, wat onhandig is voor de lezer, maar wel bijdraagt aan
een mooiere bladspiegel.
Op vele pagina’s staan mooie en functionele reproducties van tekeningen
en aquarellen, gemaakt door deelnemers aan de tocht, grotendeels
aangeleverd door Welten. Ze tonen geüniformeerde militairen, plaatsen
waar het leger doortrok, Russische steden, het leger zelf op weg naar en
op de terugtocht van Moskou, krijgsgevangenen die in de vrieskou
helemaal uitgekleed werden om ze alles af te pakken. Helaas zijn er geen
onderlinge verwijzingen tussen de prenten en de tekst.
Vooraan (8-9,16-17) staan ook twee kaarten met de voornaamste
plaatsnamen die in het boek voorkomen. Ze missen de hedendaagse grenzen.
Hannover (p. 32) mag met dubbele n. Pagina’s met kaarten of foto’s
zouden ook genummerd mogen zijn. Maar zulke details kunnen de pret niet
bederven. Het boek is zijn prijs ruimschoots waard. Elke lezer zal ervan
genieten.
Referentie
Joost Welten – Johan De Wilde, Met Napoleon naar Moskou. De
ongelooflijke overlevingstocht van Joseph Abbeel. Uitgeverij
Davidsfonds, Leuven / Omniboek, Kampen, 2011.
263 p.; kaarten, foto’s, tekeningen, grafiek, literatuur, register,
noten. ISBN 978-90-77942-51-2; € 27,50.
Zie ook:
|