Sheila Miyoshi Jager. Broederstrijd in Korea. Het oneindige conflict tussen Noord en Zuid. Uitgeverij Omniboek, Utrecht/VBK, Antwerpen, juni 2020 / ISBN 978-94-019-1667-7 /Vertaling van ‘Brothers at War’ door Roelof Posthuma/ Foto’s, tabellen, noten, register; 39,99 euro.

Broederstrijd in Korea.Het oneindige conflict tussen Noord en Zuid

Hoewel de Koude Oorlog in Europa al 30 jaar voorbij is, lijkt hij in Korea eindeloos te duren.
Dit boek verscheen al in 2013. Vandaar dat de schrijfster(°1963), professor Oost-Aziatische studies en ex-lief van Barack Obama, een voorwoord toevoegt aan de Nederlandse vertaling. Daarin vat ze de gebeurtenissen van 2013 tot 2019 kort samen. Maar de fameuze ontmoeting van de twee Koreaanse leiders met Trump in 2019 staat enkel vermeld op de kaft van het boek.

Broederstrijd in Korea.Het oneindige conflict tussen Noord en Zuid

Jef Abbeel


Dat heeft twee grote thema’s: de oorlog en de strijd om het legitieme regime te zijn. Ik zou er nog een derde aan toevoegen: de verschillen tussen het arme Noorden en het welvarende Zuiden.
Al in de late 19de eeuw hadden China, Japan, Rusland en de VSA interesse voor Korea. Japan annexeerde het in 1910, maar werd in 1945 verslagen en Korea werd in twee gedeeld door de Sovjet-Unie en de VSA. De Russen installeerden een communistische regering in het Noorden, de Amerikanen een conservatieve in het Zuiden. Elk regime wou het land herenigen onder zijn heerschappij.


De Russische bezetters bezondigden zich aanvankelijk aan plunderingen en verkrachtingen en namen hele staal- en textielfabrieken weg. Ze kregen medewerking van vele Koreaanse communisten, die al decennia in de SU woonden en ook Russisch spraken. Eén van hen was Kim Il Sung, toen 33 jaar.
De Noord-Koreanen waren niet blij met hem en met de bezetters. Gevolg: tussen december 1945 en juli 1947 vluchtten er bijna 2 miljoen naar het Zuiden, waar ze voor voedselproblemen zorgden (p. 43). De Amerikanen hadden ook problemen in hun zone: de bevolking was boos, vooral omdat Japanse ambtenaren daar in dienst mochten blijven bij gebrek aan geschoolde Koreanen(p. 45-47). De Zuid-Koreanen hadden in 1945 maar één wens: dat de Amerikanen (en de Japanse ambtenaren) zo snel mogelijk het land verlieten en dat zij onafhankelijk werden (p. 52-57). In 1946-1948 volgden er vele stakingen en klopjachten op Koreanen die met de VSA samenwerkten. De Amerikanen onderdrukten die stakingen met harde hand: enkele tienduizenden ‘opstandelingen’ werden gedood.


Het contrast met het zeer gedisciplineerde Noorden was groot.  In augustus 1948 werd in het Zuiden de Republiek Korea opgericht, in september 1948 in het Noorden de Democratische Volksrepubliek Korea (p. 68-70).
In maart-april 1949 trok Kim Il Sung naar Stalin om hulp te vragen. Die kreeg in december 1949- februari 1950 ook bezoek van Mao. Ze maakten ruzie, maar ze sloten uiteindelijk een verdrag.
Op 25 juni 1950 viel Noord-Korea met de steun van Stalin (en vanaf oktober ook van Mao) binnen in het Zuiden om het land met geweld te herenigen en communistisch te maken. De hoofdstad Seoel, die maar 40 km van de grens ligt, werd snel veroverd.


Op 27 juni gaf de Veiligheidsraad van de VN toestemming om de agressie te stoppen.Zuid-Korea kreeg de steun van de VSA en van troepen uit 16 andere westerse landen. De Amerikanen dachten dat de Noord-Koreanen meteen op de vlucht zouden slaan, maar het omgekeerde gebeurde: de Amerikanen sloegen op de vlucht (p. 93-96). In juli-september 1950 keerden de kansen en bedelde Kim Il Sung bij Stalin om militaire adviseurs. MacArthur bevrijdde Seoel op 25 september. De vluchtende Noord-Koreanen doodden duizenden krijgsgevangenen, vrouwen en kinderen op wrede wijze. De Amerikanen vergeleken hen met de Mongoolse hordes uit de 13de eeuw. Ook de Zuid-Koreanen gedroegen zich wreed. Minstens 100.000 Zuid-Koreanen werden gedood als vermeende communisten (p. 114-117). De Westerse pers vermeldde enkel de wreedheden van de noorderlingen en verzweeg die van de zuiderlingen. Voor menig lezer zal dit dus nieuwe informatie zijn (p. 120).


De oproep van de VN had veel succes: 48 van de 59 leden boden hulp aan (p. 121). België zond 3.500 soldaten, Nederland 5.300. De VSA stuurden er 2 miljoen, van wie er 36.574 sneuvelden en 103.284 gewond raakten (p. 550-551). Er waren taal- en andere problemen. Zo wilden de Turkse soldaten niet gezamenlijk douchen en geen varkensvlees eten. De motieven om soldaten te sturen waren collectieve veiligheid en anticommunisme, soms ook in de gunst staan van het machtige Amerika. De VN kregen de geloofwaardigheid die de Volkenbond miste door zich in 1931 niet te verzetten tegen de Japanse inval in Mantsjoerije (p. 132-136).


Einde september werden de agressors dus teruggeslagen. MacArthur kreeg dan de instructie om de 38ste breedtegraad over te steken om het Noord-Koreaanse leger te vernietigen, op voorwaarde dat er geen Sovjet- of Chinees leger kwam meevechten. Op vraag van Kim Il Sung overtuigde Stalin dan Mao om in te grijpen. Vanaf 19 oktober 1950 staken dan 200.000 en in november 400.000 Chinese soldaten de Yalu-rivier over. De Amerikanen dachten dat ze slechts met 16.000 à 34.000 waren en dat de oorlog voor Kerstmis voorbij zou zijn. Het VN-leger werd door de Chinezen verpletterd.


MacArthur gaf openlijk de schuld aan de beperkingen die Truman opgelegd had. Die was woedend.
Honderdduizenden Noord-Koreanen vluchtten naar het Zuiden omdat de Amerikanen hun steden en dorpen verwoestten en uit angst voor communistische vergelding.


De Chinezen heroverden Seoel op 4 januari 1951, maar ze waren uitgehongerd en uitgeput. In februari 1951 lanceerde het VN-leger een tegenoffensief, eerst met duizenden Amerikaanse en Nederlandse doden, dan met tienduizenden Chinese doden. In maart 1951 viel Seoel voor de vierde keer in 9 maanden in andere handen. In april 1951 werd de populaire MacArthur ontslagen door Truman, omdat hij de oorlog wou uitbreiden op Chinees grondgebied. Als MacArthur zijn zin had gekregen, had hij heel Korea veroverd en eengemaakt en dan was Noord-Korea wellicht nu ook welvarend in plaats van uitgehongerd. In mei-juni konden de Amerikanen het Chinese leger verslaan, maar Truman verzette zich daartegen.


In juli 1951 begonnen in Kaesong, in het zuiden van Noord-Korea, de onderhandelingen over wapenstilstand. De communisten, die aan het verliezen waren, stelden het voor alsof de Amerikanen om vrede kwamen smeken. President Rhee was tegen die onderhandelingen en voor een oorlog tot de overwinning en de hereniging. De onderhandelingen verliepen zeer moeizaam. Ondertussen werden de gevangenen van de Noord-Koreanen, onder wie heel wat oude missionarissen, zo onmenselijk behandeld, dat twee op drie stierven, meestal door uithongering. Ze moesten overleven op … 150 maïskorrels per dag (p. 244-264)! Ze werden ook zwaar geïndoctrineerd om communist te worden. Tot 2006 ontsnapten er nog krijgsgevangenen uit Noord-Korea, na 50 jaar dwangarbeid in een kolenmijn. Pas dan vernamen ze dat de oorlog al 50 jaar voorbij was (p. 268-269).


In 1953 werden er 3.198 Amerikanen en 7.142 Zuid-Koreanen gerepatrieerd. Deze laatsten werden vervolgens door hun eigen regering opgesloten op een verlaten eiland om ze te controleren op hun politieke zuiverheid. Velen pleegden daar zelfmoord. Als vergoeding voor drie jaar krijgsgevangenschap kregen ze een paar dollars.
56.202 Zuid-Koreanen hadden nog meer pech: zij werden niet gerepatrieerd en moesten in Noord-Korea blijven als dwangarbeider of soldaat (p. 269-271).


Ondertussen was Noord-Korea grotendeels verwoest door de Amerikaanse napalmbrandbommen. Die bombardementen dienden om de communisten tot onderhandelen te dwingen. Ze vernietigden de spoorwegen en 40% van de voorraden van het Chinese leger. De Chinezen moesten ondergronds gaan: ze bouwden 1.250 km tunnels en vele grotten om voedsel op te slaan. Ze beweerden ook dat de Amerikanen biologische wapens hadden ingezet. Een commissie o.l.v. China-vriend Joseph Needham bevestigde dit, zonder het te onderzoeken. In 1998 bleek uit Sovjet-documenten van 1953 dat het pure verzinsels waren (p. 282-295).


In maart 1953 waren de communisten eindelijk bereid tot wapenstilstand. Volgens de auteur was dit niet uit angst voor atoomwapens, maar door de dood van Stalin. Hij hield namelijk alles tegen, maar zijn opvolgers wilden de oorlog beëindigen (p. 314-317). In juli 1953 was het eindelijk zover. De delegaties wisselden geen groet en geen afscheidswoord. Vrede kwam er nooit: in Korea leeft de Koude Oorlog nog verder.


Noord-Korea verloor 1,13 miljoen mensen of 1 op 9. China verloor een half miljoen soldaten, maar vergrootte zijn nationale trots en zijn aanzien doordat het de Amerikanen had tegengehouden. Op de Conferentie van Genève over Korea en Vietnam in 1954 gaven de Chinezen de toon aan. Dulles weigerde daar een hand te geven aan premier Zhou Enlai. Ho Chi Minh moest van de Chinezen de 17de breedtegraad aanvaarden als tijdelijke scheidingslijn (p. 349-351).


Ondanks de 36.574 doden en 103.284 gewonden en de frustraties in Korea, mengden de Amerikanen en Zuid-Koreanen zich in de jaren ’60 toch in de Vietnamoorlog. Ze vreesden dat China en de Sovjet-Unie het communisme verder wilden verspreiden, ondanks hun breuk na de vernederingen van Chroesjtsjov door Mao.
In 1963 stuurde Kennedy 16.000 Amerikaanse militairen, Johnson verhoogde dat getal tot 536.000 in 1968 (p. 376-383). Zuid-Korea stuurde 50.000 militairen. De Amerikaanse militaire top was voor terugtrekking wegens de onstabiele situatie in Zuid-Vietnam: in 1964-65 waren er negen regeringswisselingen en de Vietcong was er sterker dan de regering (p.378-386).


Voor de Amerikanen werd het weer een afgang, voor Zuid-Korea het begin van zijn economische bloei.
In 1961 was Park Chung Hee aan de macht gekomen in Zuid-Korea door een staatsgreep tegen het corrupte regime. Toen was het BNP van Noord-Korea nog het dubbele van het zuiden: 160 $ p.p.p.j. tegenover 80 $ (p. 387-391). Onder zijn bewind (1962-1979) evolueerde Zuid-Korea van zeer arm naar zeer welvarend. Dit leidde tot jaloezie en in 1968 tot nieuwe provocaties van Noord-Korea.


Vanaf 1953 voerde Kim Il Sung ‘zuiveringen’ door in Noord-Korea: eerst werden tientallen medewerkers geëxecuteerd, in 1958-59 bijna 100.000 en in 1967 opnieuw een ongekend aantal.
In 1955 lanceerde hij zijn leidende filosofie: chuch’e of zelfbeschikking. De invloed van de SU en van China werd op vele manieren ongedaan gemaakt (p. 411-416). Maar het land bleef tot nu toe afhankelijk, eerst van Russische, nu van Chinese leningen, die niet terugbetaald worden. Vanaf 1962 opteerde Kim weer voor een militaire aanpak om Zuid-Korea ook communistisch te maken: het legerbudget steeg van 4% in 1961 naar 31% in 1967-1969. In 1969 pleegden commando’s een mislukte moordaanslag op president Park en kaapte men de USS Pueblo, een Amerikaans verkenningsschip (p. 401-405, 436). De 83 bemanningsleden werden bijna een jaar vastgehouden en geïndoctrineerd, het schip werd nooit teruggegeven: het is nu een toeristische attractie in Pyongyang (p. 436).
In 1971-72 zorgden Nixon en Kissinger voor toenadering tot China, waardoor Zuid-Korea zich verraden voelde en besefte dat het grotendeels op eigen kracht verder moest. Dat besef werd nog versterkt door provocaties van Noord-Korea in 1976 en door president Carter, die de Amerikaanse troepen wou weghalen, iets wat … China en de SU niet wensten (p. 444-472).


In de jaren ’80 leefde bij contesterende studenten in Zuid-Korea de wens op hereniging en op het vertrek van de Amerikanen, maar de economische instorting van het noorden, mede door de implosie van hun geldschieter, de SU, en de nucleaire ambities maakten een einde aan hun naïeve illusies. Ze bereikten wel dat hun land eindelijk een democratie werd in 1987. En in 1988 organiseerde het succesvolle Olympische Spelen (p. 477-484).


In 1994 stierf Kim Il Sung, in 2011 zijn opvolger Kim Jong Il. Hij werd opgevolgd door Kim Jong-un. Dikwijls leek het land in te storten, maar dat gebeurde niet. Van 1995 tot 1998 kampte het wel met een afschuwelijke hongersnood, waarbij 600.000 à 1 miljoen doden vielen (p. 507-513). De internationale voedselhulp kwam helaas niet terecht bij de uitgehongerden, maar bij corrupte functionarissen en het leger. 37% van de bevolking wist niet eens dat er hulp bestond (p. 517). In 2008 had het land opnieuw voedselhulp nodig.


In 2000 bracht president Kim Dae-Jung een bezoek aan partijleider Kim Jong Il. Hij kreeg er de Nobelprijs voor de vrede voor. Maar dat bedrag was een peulschil vergeleken met de 500 miljoen $ die betaald was aan Kim Jong Il om naar de ontmoeting te komen!


Terloops lezen we hier ook dat het illegaal van alles uitvoert: raketten, drugs, bedreigde diersoorten, namaakproducten (p. 518). 150.000 à 200.000 mensen zitten in strafwerkkampen, waar ze honger lijden, gemarteld en gedood worden (p. 518-524). De Chinese invloed op Noord-Korea neemt sterk toe, tot ongerustheid van Zuid-Korea. Ondanks zijn ruime voedselhulp aan het noorden, maakte het in 2010 nog mee dat de noorderlingen een marineschip tot zinken brachten. China verhinderde in de Veiligheidsraad dat zijn bondgenoot als schuldige werd aangewezen (p. 542-543).


Het boek is helaas al afgesloten in december 2012. Het eindigt met een degelijk overzicht van de strijdkrachten in de Koreaanse Oorlog, de doden en de gewonden per land (p. 550-552), 105 pagina’s noten (p. 556-661) en een uitgebreid register (p. 662-688).


Beoordeling
De schrijfster is bijzonder goed op de hoogte van de geschiedenis, geografie, cultuur en mentaliteit van de Koreanen, de oorlog en de conflicten nadien. Ze heeft de moeite gedaan om ook vele minder bekende bronnen uit de SU en het Oostblok te raadplegen. Ze toont ook duidelijk de spanningen die er waren tussen Truman en MacArthur, tussen Amerikanen en Britten, tussen Amerikanen en Zuid-Koreanen, tussen Mao en Stalin-Chroesjtsjov-Brezjnev. Er staat ook veel in over de Koreaanse cultuur en literatuur, een aspect dat we niet terugvinden in de boeken van Westerse schrijvers. De schrijfster heeft trouwens een aantal jaren in Seoel gewoond. Het militaire aspect van de oorlog krijgt iets te veel aandacht en enkel militairen snappen de kaartjes die erbij staan. Een chronologisch lijstje met de leiders van Noord-Korea en de vele van Zuid-Korea ontbreekt.
Ik vond maar twee drukfoutjes: p. 160: ‘wilde’ moet wilden zijn; p. 515: ‘1991’ klopt niet: de auteur schrijft: de wereld werd zich pas in 1991 bewust van de hongersnood van 1994-1998, dus voordat die er was. Maar dat zijn details.

©Jef Abbeel november 2020 www.jefabbeel.be