Simon Sebag Montefiore. Catharina de Grote & Potjomkin. Een keizerlijke liefdesrelatie en de opmars van het Russische rijk. Vertaling van ‘Catherine the Great and Potemkin’ (2000). Uitgeverij Spectrum, Amsterdam/Lannoo, Tielt, juli 2021. 720 pagina’s, foto’s, personenlijst, kaarten, stambomen, literatuur, register. ISBN 978-90-003-6856-3. € 39,99

Catharina de Grote & Potjomkin

Catharina de Grote heerste (als Duitse) over Rusland van 1762 tot 1796. Haar generaal, medeheerser en minnaar Potjomkin/Serenissimus veroverde Oekraïne en de Krim, waardoor Rusland toegang kreeg tot de Zwarte Zee. Hij stichtte in het zuiden ook een aantal steden, die nu in Oekraïne liggen (of sinds de aanhechting van de Krim weer in Rusland (n.v.j.a.). Beide geniale toppers kregen meer aandacht om hun liefdesleven dan om hun politieke en culturele prestaties.

Catharina de Grote & Potjomkin

Jef Abbeel


Ook voor dit boek heeft Montefiore vele archieven en steden bezocht in verschillende landen.
Grigori Potjomkin werd in 1739 geboren in Tsjizjova, nabij Smolensk, op 350 km van Moskou en 900 van Sint-Petersburg (SPB). Zijn familie bezat een bescheiden landgoed met 430 lijfeigenen (p. 37). Rusland had toen 8 miljoen lijfeigenen op een bevolking van 19 miljoen of 42% (p. 46). Na de dood van zijn vader trok het gezin naar Moskou, waar Potjomkin de hoogste cijfers haalde op school (p. 50). Op zijn elfde nam hij al dienst in het leger, op zijn zestiende ging hij naar de universiteit, waar hij weer schitterde. Sjoevalov, adviseur en minnaar van keizerin Elisabeth (1741-1761), haalde hem naar Sint-Petersburg en stelde hem voor aan de tsarina. Maar in 1760 werd hij van de universiteit verwijderd. Hij ging in het leger en werd bewaker van het keizerlijk paleis. Aan het hof woonde sinds haar veertiende ook Sophia von Anhalt-Zerbst, een Duitse uit Stettin (1729-1796). Toen ze in 1744 (op haar vijftiende ) door de tsarina uitgekozen werd om te trouwen met opvolger Peter, liet ze zich orthodox dopen tot Jekatarina. In 1745 trouwden ze. Peter bleek totaal onbekwaam als echtgenoot en als vorst. In 1754 beviel Catharina van een troonopvolger, Paul, van wie de vader ook hoveling Saltykov kon zijn. In 1757 beviel ze van Anna; de vader was Poniatowski (p. 65). In 1762 kreeg ze een zoontje Aleksej; de vader was Grigori Orlov, lid van de militaire garde. In dat jaar pleegde ze haar staatsgreep en werd ze tsarina. Peter moest troonsafstand doen en werd daarna gewurgd. Orlov speelde er een rol in, Potjomkin niet. In september 1762 werd Catharina in Moskou gekroond tot tsarina: zij zette zelf de kroon op haar hoofd (p. 86-88).


In 1768 verklaarde het Ottomaanse rijk de oorlog aan Rusland. Generaal Potjomkin werd de held: hij hield de 12.000 Tataarse ruiters tegen. En op zee leden de Turken in 1770 hun grootste nederlaag sinds Lepanto (1571, p. 128). Vanaf 1772/1773 werd Catharina verliefd op Potjomkin en omgekeerd (p. 87-90 en p. 133). Maar haar minnaar Orlov takelde hem zo toe dat hij blind werd aan zijn linkeroog (p. 111). Vanaf februari 1774 deelden ze het bed (p. 150-152). Hun liefdesbrieven schreven ze in het Frans en in het Russisch. Geleidelijk kreeg Potjomkin zijn plaats in de regering. In juni 1774 trouwden Catharina en Potjomkin in het geheim in de Sint-Sampsonievskikathedraal in SPB (p. 192-193), die onlangs nog overdreven gerestaureerd werd. Er bestaan meerdere versies over dit huwelijk. Hun relatie hield stand, hoewel beiden ook met anderen het bed deelden. Catharina had minstens 12 minnaars (p. 227).


Potjomkin speelde vooral een politieke en militaire rol in het zuiden, in de strijd tegen de Ottomanen. Hij stichtte er steden, annexeerde de Krim (1783), bouwde de Zwarte Zeevloot uit zoals zijn voorbeeld Peter de Grote de Oostzeevloot uitgebouwd had. De ‘Potjomkindorpen’ blijken een leugen te zijn van een jaloerse westerling, die nooit in het zuiden is geweest: Georg von Helbig, een verbitterde gezant uit Saksen. Hij verzon rond 1790 de term “Potemkinsche Dörfer”. De dorpen, die tijdens de tocht over de Dnjepr te zien waren, waren volgens hem beschilderde houten panelen, die telkens verplaatst werden (p. 504-508).


Potjomkin bouwde wel degelijk Cherson (nu een havenstad van 330.000 inwoners), Sebastopol (de haven van de Zwarte Zeevloot met 380.000 inwoners), Simferopol (de hoofdstad van de Krim met 363.000 inwoners), Jekaterinoslav (Dnjepropetrovsk of Dnipro, ‘de stad van Brezjnev’ met 1,2 miljoen inwoners) en Odessa (1 miljoen) (p. 355-367). Honderdduizenden mensen werden aangelokt om die nieuwe steden te bevolken: Albanezen, Grieken, Armeniërs, Corsicanen, Joden, Britten. Hij liet ook wijngaarden aanleggen, zijde produceren, schepen bouwen en stond aan het hoofd van een industrieel imperium met glas-, steen- en andere fabrieken. Hij heerste als een keizer over het zuiden. Nooit gaf een tsaar zoveel macht aan een wederhelft (p. 356-357).


In 1787 ging Catharina eindelijk het zuiden bezoeken. Dat gebeurde in de ijzige kou, met 14 koetsen, 124 sleeën en 560 paarden. Iedereen was gekleed in berenvachten. Onder weg ontmoette Catharina ook nog keizer Jozef II, die samen met haar Cherson, Sebastopol en de Krim bezocht (p. 438-496).


Zij bewonderden de prestaties van Potjomkin en … 200 amazones: mooie Albanese meisjes (p. 499).
In 1789 werd Catharina nog een laatste keer verliefd, nu op de 40 jaar jongere Platon Zoebov (p. 562-564). Potjomkin was toen in het zuiden, waar hij de ene na de andere overwinning behaalde op de Turken. Zijn laatste paleis was in Iasi, toen Moldavië, nu Oost-Roemenië. In december 1790 werd Izamajil door zijn medewerker Soevoerov veroverd op de Turken: alle 4.000 Turkse soldaten werden gedood.


In maart 1791 was Potjomkin op het toppunt van zijn macht. Hij reisde naar SPB om er gevierd te worden. In juli 1791 vertrok hij weer naar Iasi: dit was zijn laatste rit. Hij werd ziek na jaren van nerveuze spanning, seksuele uitspattingen, te hard werken en afmattende tochten. Bovendien woedde er een koortsepidemie in het zuiden. Hij kreeg koorts, die verdween niet meer. Hij weigerde kinine en at te veel, in het besef dat hij toch ging sterven. Hij weende bitter omdat hij Catharina niet meer zou zien. Hij stierf op 5 oktober 1791, slechts 52 jaar oud, net zoals Peter de Grote in 1725. De doodsoorzaak was waarschijnlijk een longontsteking.


Pas zeven dagen later bereikte het nieuws SPB. De keizerin viel flauw. Geen enkel koppel uit de geschiedenis behaalde zoveel politieke successen als Potjomkin en Catharina (p. 648 – 649). Hij werd (aanvankelijk) begraven in Iasi. Vijf jaar later, op 6 november 1796, kreeg Catharina een beroerte. Zij was zo zwaar dat vijf mannen haar niet op een bed konden leggen.


Haar opvolger Paul I wreekte zich op Potjomkin door van zijn Taurisch Paleis een kazerne te maken en van de Wintertuin een paardenstal en door zijn bibliotheek te verbannen naar Kazan, het enige voorbeeld van bibliografische wraak in de geschiedenis (p. 654). De auteur vergeet dan de verschrikkelijke brandstichting van de KU Leuven-bibliotheek in 1914 door de Duitsers. Nadien werd Paul zelf vermoord.
In 1905 werd de revolutie ingeluid in Odessa met de muiterij op de Pantserkruiser Potjomkin. De ‘Richelieutrappen’ kregen de naam ‘Potjomkintrappen’ (p. 657). Zijn Taurisch Paleis werd op 6 januari 1918 de geboorte- en de begraafplaats van de Russische democratie: de Grondwetgevende Vergadering kwam er bijeen, zowel voor de eerste als voor de laatste keer, want de Rode Gardisten jaagden alle volksvertegenwoordigers eruit. Pas in 1991 had Rusland weer een democratisch parlement (p. 657).


De Sint-Katharinakerk in Cherson werd door de bolsjewieken omgevormd tot ‘Antireligieus Museum Cherson’. In 1930 lagen daar de schedel, de beenderen en wat kleren van Potjomkin. Ze werden in een nieuwe kist gestopt en zo werd Potjomkin een tweede keer begraven. En in 1986 werd hij na een forensisch onderzoek een derde keer begraven. De kerk is nu in ere hersteld en zit weer vol met gelovigen. Een witte grafsteen vermeldt de prestaties van Potjomkin (p. 660).


Het Russische rijk is inmiddels uit elkaar gevallen en de meeste veroveringen van Potjomkin en de steden die hij stichtte, zijn niet meer Russisch maar Oekraïens. Zijn ingewanden bevinden zich in Roemenië, zijn beenderen in Oekraïne en zijn hart wellicht in Rusland (p. 662).


Beoordeling
Montefiore heeft na uitvoerig onderzoek weer een knap boek geschreven, met veel kennis van zaken. En hij heeft ook de moeite gedaan om ongeveer alle genoemde plaatsen zelf te bezoeken.
De grote verdienste is dat hij aantoont dat Potjomkin niet enkel een minnaar was van vele vrouwen (en vice versa), maar dat hij bijzonder veel politieke, militaire en culturele talenten had, iets wat zelfs zijn tegenstanders Joseph de Ligne en Alexandre De Langeron nadien toegaven (p. 648-652). En Poesjkin zei in 1824: aan hem hebben we de Zwarte Zee te danken (p. 650).


We vernemen ook veel over de toenmalige Europese politiek en oorlogen en we lezen terloops dat het Ottomaanse rijk ten onrechte beschouwd werd als Turks: vaak was enkel de sultan een Turk, de dagelijkse bestuurders van Slavische afkomst, hun lijfwachten 500 Albanezen, hun harem vooral Slavische meisjes en vrouwen, afkomstig van slavenmarkten op de Krim. En tot 1700 was het Servo-Kroatisch een belangrijke taal aan het hof (p. 291-294).


Het boek is te gedetailleerd en wat langdradig in het begin, maar des te spannender en meeslepend op het einde. Er staan vrij veel drukfoutjes in. Ik noem er eentje: de Poolse deling was niet in 1722 (p. 669), maar in 1772, 1793 en 1795.


Op p. 14 beweert de auteur dat Stalin vlak voor zijn dood besloot om de Krim aan de Oekraïense Socialistische Sovjetrepubliek te schenken. Dat lijkt ongeloofwaardig, want Stalin toonde zelden spijt over zijn fouten. Chroesjtsjov bracht in 1953 een bezoek aan de Krim en was geschokt door de miserabele toestand daar na de deportatie door Stalin van de Tataren in 1944. Hij gaf het eiland aan Oekraïne in 1954 in de context van de revisie van Stalins beleid. Dit werd in 2014 ongedaan gemaakt door Poetin. In de Sovjettijd sprak niemand daarover: het was een technisch detail uit de woelige jaren 50.
De voetnoten zijn weergegeven door nummertjes in de tekst, maar ze zijn weggelaten in de Nederlandse vertaling: we moeten ze zelf zoeken op de site van de auteur (http://simonsebagmontefiore.com) . Er is wel een uitgebreide literatuurlijst (p. 677-706) en een degelijk register (p. 707-720). Heel dikwijls moeten we zelf het jaartal zoeken bij de vele data.
Maar voor de rest biedt het boek zeer veel kwaliteit.


©Jef Abbeel, december 2021/januari 2022  www.jefabbeel.be