Jan van der Putten (2019). Fabels over China: Hardnekkige westerse misvattingen over de nieuwe wereldmacht. ISBN 9789044541809 / Paperback / 318 pagina’s / 21 x 13 cm / € 19,50. Uitgeverij De Geus, A’dam / L&M, Antwerpen, september 2019

 

Fabels over China: Hardnekkige westerse misvattingen over de nieuwe wereldmacht

Over China bestaan al decennia misvattingen. Niet zozeer door de schuld van de Chinezen, maar wel omdat westerlingen zichzelf van alles wijsmaakten. Zo beweerde China-fanaat Joseph Needham (1900-1995) dat de Chinese Muur van op Mars te zien is, terwijl er nog niemand op Mars geweest was en is en ze niet eens van op de maan zichtbaar is.

Fabels over China: Hardnekkige westerse misvattingen over de nieuwe wereldmacht 

In de jaren ’60-’70 leerden we dat tijdens Mao iedere Chinees genoeg te eten had, terwijl er minstens 45 miljoen Chinezen stierven door de hongersnood en dat de Culturele Revolutie navolging verdiende, terwijl het één grote catastrofe was. Gavin Menzies schreef in 2002 dat Zheng He alle werelddelen ontdekte, terwijl hij niet verder kwam dan Mombasa in Kenia en in 2008 dat de Chinezen de Italiaanse Renaissance deden ontstaan, wat nog onzinniger is. Zijn boeken brachten hem wel miljoenen op. Deze fabels vond ik niet terug in het boek van Jan van der Putten.

 

De auteur had Peking als standplaats van 1998 tot 2003. Sindsdien werkt hij als China-expert. Hij schreef meer dan tien boeken over dat land en heeft er een eigen website over. Vanaf de inleiding schudt hij de lezer wakker. De grootste westerse misvatting is dat, na de val van de Muur en van de SU, heel de wereld en ook China democratisch en vrij zouden worden en de westerse waarden zouden overnemen. De Chinese overheid houdt volgens de auteur van geheimhouding, leugens, censuur, propaganda en een andere invulling van begrippen zoals democratie, mensenrechten, vrijheid, vakbonden (p. 11-12).

In hoofdstuk 1 geeft hij een spoedcursus aan zakenmensen die in groten getale naar ginds trekken: wat ze moeten vragen en zeggen, geven en niet geven aan hun Chinese partners. Hier lezen we veel over de Chinese gewoontes en opvattingen. In 2013 heeft Xi een lijst opgesteld van ‘zeven verboden westerse waarden’, o.a. democratie, verkiezingen, mensenrechten, onafhankelijke rechters, onafhankelijke pers, kritiek op economische hervormingen en op de partij (p. 31). De auteur geeft dan een kort overzicht van de Chinese geschiedenis en van de relaties met het buitenland. Bij de Europeanen in China (p. 33-34) gaat hij voorbij aan Willem van Rubroek (13de eeuw) en de Belgen (19-20ste eeuw): hij kon niet iedereen vermelden.

Hoofdstuk 2 heet ‘democratiserings-euforie’. Toen Deng in 1978 met zijn hervormingen begon, hoorde democratisering daar uitdrukkelijk niet bij. In 1989 was er toch een poging, maar die werd in de nacht van 3 op 4 juni bloedig onderdrukt. Het aantal doden lag tussen het officiële cijfer (242) en 10.000. Wellicht waren het er 2.600: dat was het eerste cijfer van het Chinese Rode Kruis (p. 54). Premier Li Peng en militair leider Deng waren de verantwoordelijken. Niemand werd gestraft voor de moordpartij. President Bush liet zelfs aan Deng weten dat het neerslaan een binnenlandse aangelegenheid was! In het Chinese patriottische onderwijs wordt er niet over gesproken.


Tijdens Jiang Zemin kwam er iets meer tolerantie, ook voor de godsdiensten. Chinezen mochten eigenaar worden van hun huis, maar de grond bleef van de staat. In 2001 werd China toegelaten tot de Wereldhandelsorganisatie, met speciale voorrechten. Bush en het Westen dachten dat het nu ook zou democratiseren. Niet dus. In 2008 toonde China zich voor het eerst een wereldmacht met zijn succesvolle Olympische Spelen, waar het de meeste medailles behaalde.

Ook hoofdstuk 3 gaat over de westerse fantasie dat een kapitalistisch China onvermijdelijk ook democratisch zou worden, zoals zijn voorbeelden Zuid-Korea en Japan. Ook ‘The coming collapse of China’ (2001), een voorspelling die al van de jaren ’90 dateert, is in 2019 nog altijd niet uitgekomen.
De partij heeft sinds 1989 elke poging tot oppositie in de kiem gesmoord, o.a. Charter ’08 in 2008 van Liu Xiaobo e.a. Enkel in Hongkong wacht ze nog even af.


De Chinezen hebben ook geen enkele ervaring met democratie: de schuchtere pogingen van Sun Yat-sen e.a. (1913) mislukten compleet. Hun ‘democratisch centralisme’ en ‘controlocratie’ geven absolute macht aan Xi, leider voor het leven, met wie niet gespot mag worden. Premier Li Keqiang is gedegradeerd tot zijn boodschappenjongen (p. 98-99).


Bij zijn campagne tegen corruptie heeft Xi een miljoen partijbazen en baasjes in de gevangenis gezet en honderden hebben snel zelfmoord gepleegd (p. 100-101). De echte top wordt wel met rust gelaten. De politieke controle over alles en de propaganda gaan verder dan ooit, ook via het internet. Kunstenaars moeten weer politieke propagandisten worden, leger en politie staan in dienst van de partij (p. 111-114). Conclusie: het China van Xi is dus geen liberale democratie, maar een totalitaire politiestaat.
Doordat de partij een carrièremachine is geworden, waar ook vele miljonairs en miljardairs lid van zijn, zoeken velen naar zingeving in de godsdiensten. Schattingen over het aantal protestanten gaan tot 115 miljoen (p. 91), wat mij overdreven lijkt. Het atheïstische China zou in 2030 de grootste christelijke natie ter wereld kunnen zijn. De partij doet alles om dat te voorkomen: afbraak van kerken, verwijdering van kruisen, vervanging van het portret van Jezus Christus door dat van Xi (p.91).
De klassenstrijd van Mao heeft ze wel vervangen door de harmonieuze, verticaal georganiseerde samenleving van Confucius (p. 93). De partij organiseert nu zelfs boeddhistische wereldcongressen, weliswaar zonder de Tibetaanse versie. En de zelfrijdende 5G-auto heet ‘De Goddelijke Wagen’.

In hoofdstuk 4 toont de auteur aan dat ook een dictatoriaal regime voor groei en koopkracht kan zorgen, wat sommige westerse denkers blijkbaar ontkennen. Het Chinese recht bezorgt de vorst een onbeperkte macht en het is dus niet vergelijkbaar met het westerse. Mensenrechten-advocaten en andere activisten worden ontvoerd of gevangengezet. De partij staat boven de wet en dicteert de rechters wat ze moeten beslissen. Sinds 1982 heeft China wel een grondwet, met schijnbaar dezelfde garanties als de westerse. Er is zelfs een ‘Dag van de Grondwet’ en een ‘Weekend van de Grondwet’, maar in de praktijk beslist de partij alles en verkiest men de ‘Aziatische waarden’ (sociale harmonie, discipline, streng onderwijs, hard werken) boven individuele mensenrechten (p. 143-145).

Hoofdstuk 5 bespreekt de controle van de overheid over haar bevolking. Die controle is even oud als China zelf, maar nu is ze geperfectioneerd: nu zijn er 570 miljoen camera’s, in 2022 zullen er 2,8 miljard zijn of 2 per inwoner. De meeste Chinezen vinden dat normaal. China is nu wereldleider op het gebied van kunstmatige intelligentie, gezichts-, spraak- en irisherkenning.
De overheid bezondigt zich ook mateloos aan geschiedenisvervalsing en censuur, ook op het internet, dat China bereikte in 1994 en sinds 1996 sterk gecontroleerd wordt, met strenge straffen voor ‘verspreiders van valse geruchten’. Met Amerikaanse hulp werd de ‘Great Firewall’ opgetrokken en geperfectioneerd tot beste blokkermachine ter wereld (p. 166). Meldingen over rampen worden tegengehouden, ook op hun Weibo (Twitter) en hun WeChat (WhatsApp, met 1,1 miljard gebruikers). China staat 177ste van 180 landen op de persvrijheids-index.


Ook in de rest van de wereld heeft China steeds meer invloed op de berichtgeving: het geeft miljarden uit om overal goed over te komen, het zendt uit in 140 landen, in 65 talen en betaalt buitenlandse journalisten voor positieve artikels en richt Confucius-instituten op voor propaganda (p. 175-176). Xi wil dat China de nieuwe internet-wereldmacht wordt. Het heeft al firewalls geleverd aan 54 landen, o.a. aan Rusland. Na de Nieuwe Zijderoute volgt de Digitale Zijderoute. Het wereldwijd web zal in 2025 niet meer bestaan: het zal dan opgesplitst zijn in een Chinees en een Amerikaans blok.

Hoofdstuk 6 gaat over de ‘socialistische markteconomie’, die noch socialistisch noch markt is. Het economisch succes leidde niet tot het einde van het communisme, want China beschermt zijn staatsbedrijven met 22 miljard $ per jaar (p. 185). Het leidde evenmin tot een kritische middenklasse.
De snelle groei heeft ook neveneffecten, o.a. belastingontduiking door de superrijken. De economie wordt bedreigd door de zware schuldenlast en de snelle vergrijzing , die een gevolg is van de
éénkindpolitiek van 1979 tot 2015. Deze leidde ook tot massale abortus van meisjes en de hopeloze zoektocht van 30 à 40 miljoen jonge mannen naar een vrouw. Criminele handelaars ontvoeren duizenden meisjes ut de buurlanden Myanmar, Noord-Korea, Vietnam. Maar ook na de afschaffing willen de meeste vrouwen hooguit één kind: oppas, kinderdagverblijf, opvoeding en onderwijs kosten te veel. En ze willen ook nog wat luxe.
Met ‘Made in China 2025’ wil het land wereldleider worden op alle technische gebieden. Trump probeert dat met alle middelen te verhinderen, onder meer met zijn offensief tegen ZTE en Huawei.

Hoofdstuk 7 gaat over de atoombom en de huidige angst voor de militaire expansie van China en de herleefde geest van communistenjager McCarthy. De 400.000 Chinese studenten in Amerika (cijfer van 2018) en ook de Chinese wetenschappers worden er gewantrouwd (p.208). Detail: op de volgende pagina zijn dat er nog 340.000, het aantal in 2019, wat nog zeer veel is.
Xi beweert dat China geen oorlog wil en dat het altijd pacifistisch is geweest, maar dat klopt niet: de staat Qin veroverde rond 220 v.C. de zes omliggende staten en veel later heeft China ook Xinjiang en Tibet aangehecht. In de 18de eeuw, tijdens de Qing, werd China dubbel zo groot als in de 16deeeuw, tijdens de Ming. En nu aast China op Taiwan, op eilandjes in de Oost-Chinese Zee en op bijna de hele Zuid-Chinese Zee, waar het in 1974 de Paracel-eilanden veroverde op Vietnam. Admiraal Zheng He, die tussen 1405 en 1433 zeven grote zeereizen maakte, had niet voor niets 28.000 militairen aan boord om de andere vorsten tot onderdanigheid te dwingen. China is rijk aan mythen, o.a. dat hun geschiedenis 5.000 jaar oud zou zijn i.p.v. 3.300 en dat de ‘Gele Keizer’ tussen 2698 en 2598 gedurende 100 jaar regeerde en de voorloper is van de huidige Xi.
Van der Putten beweert dat China desnoods geweld zal gebruiken om de volgende gebieden te ‘heroveren’: Taiwan (dat heeft Xi ook bevestigd), de Zuid-Chinese Zee, de Senkaku-eilanden in de Oost-Chinese Zee en gebieden in de Himalaya die India ook opeist.


De VSA willen de Chinese expansie op al die fronten terugdringen. In de Grote Oceaan heeft Amerika al een muur van militaire bases en oorlogsschepen. De Chinese kust is 18.000 km lang en telt 7 van de 10 grootste havens ter wereld en meer dan 50% van het BBP komt uit die kustprovincies. China wil zijn zeeroutes dus beschermen en een botsing met de VSA is niet uitgesloten. De defensiebegroting groeide van 10 miljard $ in 1990 naar 175 miljard in 2018, los van de ca. 75 miljard geheime uitgaven voor nieuwe wapens. De VSA geeft met 650 miljard nog veel meer uit (p. 225). Een Chinese raket kan op een half uur in New York zijn, een Amerikaanse vanuit Guam op een kwartier in de Chinese raketbasis Delingha in Tibet. In een hightech-oorlog staat China dan weer verder dan de VSA (p. 226).

In hoofdstuk 8 staat de Amerikaanse klacht dat de Chinezen ondankbaar zijn: ze zijn rijk geworden dankzij Amerika, maar nu bedreigen zij de Amerikaanse superioriteit. De handels- en technologie-oorlog doet nog meer pijn aan de Amerikaanse consumenten en exporteurs dan aan de Chinezen, die wel voor 300 miljard $ per jaar afhankelijk zijn van import van Amerikaanse chips.
De Zuid-Chinese Zee wordt door China opgeëist voor olie, gas, vis en handelsroutes, maar ook Vietnam, Maleisië, Brunei, de Filipijnen en Taiwan hebben aanspraken, terwijl de VSA beweren dat China de vrijheid van scheepvaart bedreigt: daar kan dus nog een conflict van komen.
Op Taiwan is nu nog maar 3% van de 23 miljoen inwoners voor hereniging met China. 1.600 Chinese raketten staan op Taiwan en China koopt de ene na de andere bondgenoot van Taiwan weg, maar gelukkig heeft het Amerika nog altijd als beschermheer (p. 244-246).
Met Hongkong heeft China nog meer problemen: de inwoners protesteerden al in 2003, 2012, 2014 en nu in 2019 soms met 2 miljoen of een kwart van de bevolking. De Chinese media verzwijgen de eisen van de betogers en tonen enkel het geweld dat volgens hen aangemoedigd wordt door de VSA en Groot-Brittannië, hoewel die twee zich er buiten houden ( p. 251).
De etnische zuivering in Xinjiang wordt in de meeste moslimlanden doodgezwegen en zelfs goedgekeurd als strijd tegen het terrorisme.


Noord-Korea heeft maar één bondgenoot, namelijk China, waarvan het economisch zeer afhankelijk is, maar ze zijn geen vrienden. Trump was de eerste Amerikaanse president die Noord-Korea bezocht (net over de bestandslijn). Xi volgde hem in 2019. Amerika eist dat Noord-Korea al zijn nucleaire, chemische en biologische wapens inlevert. Noord-Korea eist dat Amerika zijn 28.000 militairen terugtrekt uit Zuid-Korea.
Japan is de grootste vijand voor de meeste Chinezen. Het vernederde China van 1895 tot 1945, richtte massale slachtingen aan, deed medische proeven op gevangenen en misbruikte Chinese troostmeisjes voor seksuele uitbuiting. Nu zijn het economische concurrenten.
India en China hebben ruzie over negen grensgebieden in de Himalaya en India is boos om China’s banden met Pakistan en om de Economische Corridor China-Pakistan door Pakistaans Kasjmir, dat door India wordt opgeëist. Kortom: in Azië zijn genoeg conflicthaarden.

Het laatste hoofdstuk heet ‘De Chinese wereldorde’. Met zijn afkeer van de VN en van andere internationale organisaties heeft Trump aan Xi de kans gegeven zich op te werpen als de nieuwe leider van de wereldorde, maar dan met Chinese kenmerken en met Chinezen aan de top van internationale organisaties, desnoods met grove omkoping (p. 269). Xi heeft overal bondgenoten, in Europa zelfs 17. Samen met Poetin wil hij de Amerikaanse hegemonie doorbreken. Poetin wil sterker staan tegenover de westerse sancties, Xi tegenover de aanvallen van Trump.
China heeft via de Shanghai Cooperation Organization goede banden met Aziatische landen, via de BRICS met Brazilië en Zuid-Afrika, het is zeer actief aanwezig in vele Afrikaanse landen en via de AIIB (Asian Infrastructure Investment Bank) heeft het banden met 100 landen waaronder ook Groot-Brittannië. En bij de Nieuwe Zijderoute zijn nu al 65 landen aangesloten die afhankelijk kunnen worden van China.
De EU-economie is met 21% van de mondiale nog 6% sterker dan de Chinese, maar de EU is verdeeld en China is één hecht blok.

Het boek is vooral een kritische analyse van de politieke, militaire en economische macht van China en van de westerse meningen daarover. Het aantal ‘fabels’ valt nogal mee. Het boek eindigt met noten, literatuur en een register. In de uitvoerige en degelijke bibliografie zitten ook nieuwsbrieven en de boeken die in het Nederlands bestaan, worden ook in het Nederlands geciteerd. Het register bevat helaas enkel eigennamen. Dat is jammer, want begrippen zoals Culturele Revolutie, Document nr. 9, Made in China 2025, Oeigoeren, sociaalkredietsysteem, verboden westerse waarden zijn minstens even belangrijk.


Ik vond maar één drukfoutje: keizerin Chinese ogen (p. 214) moet zijn: keizer in Chinese ogen. Jan van der Putten schrijft pittig en zeer kritisch. Hij kent China door en door en houdt nergens een blad voor de mond. Zijn boek zal zeker niet in China verschijnen en ik betwijfel of hij daar nog een visum zal krijgen. Hij is enorm belezen en goed op hoogte van de andere boeken, tijdschriften en nieuwsbrieven over China.

 
Hij toont overvloedig aan dat China geen liberale democratie is en ook nooit zal worden en dat hun opvatting van ‘volksdemocratie’ van een andere orde is dan onze ideeën over democratie. Maar geregeld valt hij in herhaling door er in verschillende hoofdstukken (1,2,3 en 4) op terug te komen. Ook andere thema’s zoals het militaire gevaar komen in meerdere hoofdstukken terug, o.a. in 7 en 8. Hij had beter elk hoofdstuk beperkt tot één thema.
Ik twijfel er wel aan of China tot 1850 economisch de machtigste staat ter wereld was (p. 8-9). Dat wordt door velen beweerd, maar West-Europa heeft veel meer mooie monumenten en tekenen van rijkdom uit het verleden dan China. Misschien is ook dat een fabel.


Voor de rest is dit boek een noodzaak voor al wie China met kritische blik wil volgen.

© Jef Abbeel,  november 2019