Eric Verbiest. God of de keizer? Pater Ferdinand Verbiest in
China. Uitgeverij Gompel & Svacina, Oud-Turnhout/Den Bosch,
oktober 2020 / ISBN 978-94-637-1264-4 / 290 p., paperback, 24 x
17 cm / 34 euro
God of de keizer? Pater Ferdinand Verbiest in China
Meestal begint een portret of biografie met de jeugd van de persoon. In dit boek, een ‘biografictie’, is dat niet zo. Het bestaat uit beschrijvingen van gebeurtenissen door personen die belangrijk waren in het leven van Ferdinand Verbiest: Jezuïeten, enkele paters van andere ordes, vooraanstaande Chinezen en Mantsjoes.
Inhoud
God of de keizer? Pater Ferdinand Verbiest in China
Sommige
gaan over Adam Schall von Bell, de meeste over Ferdinand
Verbiest (Pittem, 1623-Beijing, 1688), de moeizame reis van
Portugal naar China, toestanden en gewoontes in China en aan het
keizerlijk hof, het mateloze belang van astronomie en
voorspellingen, de bijzonder hoge dunk die de Chinezen van
zichzelf hadden. Op het einde vernemen we dat de dialogen
verzonnen zijn. Maar ze zijn wel gebaseerd op historische
bronnen die achteraan in het boek (p. 289-290) vermeld worden.
De getuigenissen tonen aan dat de missionarissen goed beseften
dat ze niet meer zouden terugkeren en misschien zelfs op zee al
zouden omkomen in stormen of door kaperij. Ook het schip waar
Verbiest op zat, werd gekaapt (1656). Op de Portugese schepen
zat van alles: mensen, ratten, duizenden kippen. Er was meer
stank dan hygiëne. De reis duurde zes maanden tot Goa (India),
maar in totaal wel twee jaar tot in Macao. De reden waarom alle
missionarissen via Portugal moesten reizen was de pauselijke
demarcatielijn van 1493, die de oostelijke helft van de wereld
aan Portugal toegewezen had. China hoorde bij het Portugese
bisdom Macao. De ‘ketters’ uit Holland hielden zich niet aan
deze bepaling en probeerden overal handelsposten te vestigen.
Er was ook concurrentie tussen de congregaties: dominicanen en
franciscanen, twee bedelordes, verweten de Jezuïeten dat ze te
tolerant waren tegenover de Chinese rituelen en de
Confucius-cultus.
Geregeld kreeg China te maken met wrede rebellen en ook de
Mantsjoes, die in 1644 China veroverden, gedroegen zich wreed.
De Mantsjoe-keizers (1644-1911) hadden wel een
minderwaardigheidscomplex: ze vonden de Chinese cultuur veel
hoger dan de hunne.
Er waren ook altijd vooraanstaande Chinezen die alles deden om
de missionarissen verdacht te maken, uit China te verdrijven en
te laten martelen (p. 84-93). Schall von Bell werd zelfs
veroordeeld tot in stukken snijden, maar het ging uiteindelijk
niet door, Verbiest en anderen belandden een tijd in de
gevangenis (p. 95-96).
Het grote doel: eerst de keizer bekeren en dan alle Chinezen
christelijk maken, mislukte. De keizers wilden enkel die dingen
overnemen die hun belangen en macht versterkten, dus niet het
christendom, want ze vreesden dat ze dan hun ‘Hemels Mandaat’
zouden verliezen. Westerse wiskunde, astronomie, voorspellingen
en kanonnen waren zeer welkom, want ze waren beter dan de
Chinese.
Voor de rest hadden ze een heel goed gevoel van zichzelf:
buitenlandse koningen moesten hun brieven ondertekenen met de
formule ‘Uw onderdanige vazal’. Zelfs de Russische gezant kreeg
te horen dat de tsaar, zoals iedereen op aarde, een dienaar
moest zijn van de Chinese keizer (p. 196).
En uiteraard moest iedereen de koutou uitvoeren: knielen en het
hoofd drie keer op de grond kloppen voor de keizer (p. 160). De
keizer had wel veel respect voor Verbiest, die geregeld bij hem
mocht komen. Zoals de meeste Jezuïeten, had ook hij een Chinese
naam aangenomen: Nan Huairen, Nand de Goedhartige.
De titel ‘God of de keizer’ verwijst naar de vraag die
confraters van Verbiest zich stelden: is hij in China om te
missioneren of om de keizer te dienen met astronomie en
fabricatie van kanonnen (p. 162, 172)? Het Vaticaan zorgde ook
voor problemen, o.a. door te bevelen dat de mis niet in het
Chinees mocht zijn en dat de Chinese priesters dus Latijn
moesten leren.
En dan waren er nog de Hollandse ‘ketters’ die de Indische
wateren beheersten, katholieken verdreven uit Indië en Siam
(Thailand) en ook probeerden om in China handelsposten te
bemachtigen (p. 267-273). De bemoeienissen van het Vaticaan in
1704 en 1715 zorgden er uiteindelijk voor dat de Chinese keizer
in 1724 decreteerde dat het christendom een subversieve sekte
was (p. 284). Blijkbaar leidde dit het einde van de missies in.
In 1688, uitgeput en versleten, stierf Ferdinand Verbiest nadat
hij van zijn paard was gevallen. Hij was toen 65. Met grote eer
werd hij begraven op het Zhalan-kerkhof, waar ook Ricci en
Schall von Bell begraven waren (p. 278-281).
De auteur vertelt er niet bij dat deze graven rond 1900 door de
Boksers en rond 1966 door de vandalen van de Culturele Revolutie
zwaar beschadigd werden.
Eric Verbiest heeft een knap boek geschreven over zijn illustere
naamgenoot. We krijgen ook interessante informatie over andere
‘Belgische’ China-missionarissen zoals Philippe Couplet, Antoine
Thomas (opvolger van Verbiest als astronoom) en Albert
d’Orville. We lezen ook veel over de Chinese cultuur en
gewoontes. De vele Chinese begrippen worden één keer uitgelegd
en dan moet je ze onthouden: een alfabetische woordenlijst zou
dus zeer welkom zijn. Een register met de vele eigennamen
ontbreekt eveneens. Achteraan staan wel de belangrijkste
personages met wat uitleg (p. 285-287). Ik mis ook een kaart met
onbekende plaatsnamen zoals Xiam, Kirin, Hiacuta, Ula, Caiyuen,
Yakesa. Bij ‘geometrische voet’ (p. 241) had de auteur de lengte
mogen vermelden. In de meeste veel te lange zinnen staat geen
komma tussen de hoofdzin en de bijzin. Bij een volgende druk
mogen er enkele spel- en drukfoutjes uit.
Los daarvan geeft de auteur een zeer goed beeld van het leven en
werk van Ferdinand Verbiest in China, niet van de jaren daarvoor
in de Zuidelijke Nederlanden.
Jef Abbeel maart 2021
www.jefabbeel.be