Frank Dikötter. China na Mao. De opkomst van een supermacht. Uitgeverij Spectrum, Amsterdam/Lannoo, Tielt, september 2022. 464 pagina’s, kaart, foto’s, bibliografie, noten, register. Hardback, 23 x 16 x 4 cm. ISBN 978-90-003-7688-9, € 37,99.
China na Mao. De opkomst van een supermacht
De auteur (°1961) is Nederlander en sinds 2006 professor in Hongkong. In 2012-2016 schreef hij al een boeiende trilogie over China in de periode 1945-1976. Dit boek gaat over de tijd na Mao: de jaren 1976-2012. Het eindigt dus 10 jaar te vroeg. Als reden geeft hij op dat Li Rui (1917-2019) dan zijn dagboek sluit en dat degelijke informatie dan niet meer beschikbaar is, alsof deze veelzijdige man (politicus, secretaris van Mao, historicus en dissident) de enige betrouwbare bron is.
Inhoud
China na Mao. De opkomst van een supermacht
Dikötter waarschuwt de lezer meerdere keren dat China nooit een
democratie zal worden met meerdere partijen, scheiding der
machten en onafhankelijke rechtspraak. Mao beloofde dat wel in
1940, maar dat was om meer leden te werven voor zijn partij.
Zhao Ziyang zei dat duidelijk in 1987 en Xi Jinping herhaalde
het in 2018. Ondanks de economische liberalisering sinds 1978,
is de CCP/Chinese Communistische Partij de enige eigenaar
gebleven van alle grote industriële bedrijven, banken etc. En 95
van de 100 grootste particuliere bedrijven zijn eigendom van
partijleden (p. 12). In 1976, na 10 jaar Culturele Revolutie en
zelfgekozen isolement, lag de levensstandaard lager dan in 1949
en was bijna de helft van de Chinezen analfabeet (p. 37-39).
Dikötter beschrijft iets te gedetailleerd en met te veel
eigennamen de gebeurtenissen vanaf 1976: de dood van Zhou Enlai
en van Mao, de Bende van Vier, Hua Guofeng (premier 1976-1980 en
partijvoorzitter 1976-1981), de terugkeer van Deng in juli 1977.
In september 1977 trok een delegatie naar Amerika om
technologische kennis op te doen. In 1978 deden ze dat over in
Nieuw-Zeeland, Japan en Europa. In 1980 verkreeg Deng voor China
de status van meest begunstigde natie. Maar hij bestreed elke
vorm van democratie.
De éénkindpolitiek begon pas in 1979, maar tussen 1971 en 1978
deed de overheid al van alles om koppels te dwingen slechts twee
kinderen te hebben: 5 miljoen abortussen per jaar, het water
afsluiten als er een derde kind kwam, hun fietsen afpakken, de
kinderen uitsluiten van alle rechten.
1983 was het recordjaar: 14 miljoen abortussen, 20 miljoen
sterilisaties en bij 18 miljoen vrouwen werden anticonceptiva
ingeplant in de baarmoeder (p. 77-78).
In de jaren 80 was georganiseerde namaak de voornaamste bron van
technologische vooruitgang.
De export nam toe van 10 miljard $ in 1978 naar 50 miljard $ in
1988.
Demonstraties van studenten voor democratie vonden toen bijna
jaarlijks plaats, dus niet enkel in 1989. En in vele steden, dus
niet enkel in Beijing. Maar Deng zei telkens duidelijk: “Geen
democratie, geen scheiding van de machten.” (p. 121). Bij de
opstand op Tiananmen lag het dodental tussen 2.600 en 3.400.
Bovendien vielen er doden in andere steden (p. 172-176). Vanaf 8
juni begonnen de arrestaties van tienduizenden opstandelingen.
Ze kregen langdurige gevangenisstraffen of openbare executies.
Leiders van ondergrondse kerken werden ook gearresteerd: in 1991
was dat het geval voor meer dan 140 katholieken (p. 180-184).
Onderdrukking van elke onrust werd het ordewoord.
Deng liet aan Thatcher krachtig weten dat hij Hongkong opeiste.
29 augustus werd ‘Nationale Vernederingsdag’: dan werd en wordt
het Verdrag van Nanjing herdacht, waarbij Hongkong in 1842 aan
Groot-Brittannië werd afgestaan. Al vanaf 1990 werd er een
‘Basiswet’ voorbereid, een soort grondwet die moest zorgen dat
er geen democratie kwam en dat het regime Peking-gezind moest
zijn(p. 194-197).
Positief voor China was dat Taiwan vanaf 1988 toerisme en handel
met China toestond. Daardoor steeg de uitvoer naar Taiwan met
250% en in 1992 was het de grootste buitenlandse investeerder
(p. 203-204). Het was de 13de handelsmacht, toen iets groter dan
China. Vanaf de jaren 90 nam het aantal buitenlandse
investeringen fors toe. Zo ook de corruptie en de rijkdom aan de
top.
In 1997 stierf Deng. Het volk bleef er onverschillig bij. In
hetzelfde jaar kwam Hongkong na 155 jaar weer bij China. Azië
werd toen getroffen door een economische crisis, die hier in
moeilijke termen uitgelegd wordt.
In China moesten tienduizenden bedrijven hun deuren sluiten en
20 à 30 miljoen mensen ontslaan. In 1998-1999 waren er 130
miljoen werklozen. En het platteland was in feite failliet. Het
aantal arbeidsconflicten lag in 1999 op 120.000 (p. 260-269).
In 1998 kwam president Clinton naar Jiang Zemin en verkondigde
naïef dat China snel een democratie zou zijn. Maar op hetzelfde
moment werden politieke activisten aangehouden en kregen ze
jaren gevangenis. Jiang Zemin en vicepresident Hu Jintao traden
ook ongenadig hard op tegen Falun Gong: duizenden verdwenen naar
werkkampen en 35.000 in gevangenissen. Vanaf 2001 werden ook de
40 miljoen ondergrondse christenen vervolgd en hun leiders naar
werkkampen gestuurd (p. 270-274).
Het Amerikaanse bombardement op de Chinese ambassade in Belgrado
(1999) leidde tot woede bij de Chinese leiders en bevolking.
Washington mocht het goedmaken door de toetreding van China tot
de WHO/Wereldhandelsorganisatie te versnellen. In december 2001
was het zo ver (p. 277-283).
Het ‘economische wonder’ verliep wel trager dan wij hier
dachten: in 1976 stond het bbp per hoofd op de 123ste plaats van
de wereld, in 2001 op de 130ste. Toch was het doel van Deng
bereikt: de economie was verviervoudigd. Dikötter legt niet uit
waarom het bbp dan niet gelijkmatig verhoogd was (p. 284).
Na de toetreding tot de WHO schoot het handelsoverschot omhoog:
in 2008 exporteerde China voor 338 miljard $ naar de VSA en
importeerde het slechts voor 71 miljard $. En ander gevolg was
dat duizenden bedrijven verhuisden van de VSA, Mexico, Japan
e.a. naar het goedkopere China, waar de namaakcultuur floreerde.
China werd de grootste vervalser ter wereld genoemd (p.
287-291). Men had gehoopt dat dit zou verdwijnen met de
toetreding tot de WHO, maar het werd nog erger: soms was er al
namaak in China voordat het product in de VSA of Europa
verkrijgbaar was (p. 291)! En China bleef zijn banken, telecom
e.a. sectoren verder beschermen tegen buitenlandse concurrentie
(p. 297-298).
Vanaf 2000 ging China ook actief op zoek naar grondstoffen en
sojabonen (voor dierenvoeding) in Afrika, Latijns-Amerika en in
Xinjiang. Het aardgas en de aardolie van Xinjiang, Kazachstan,
Turkmenistan en Oezbekistan werden via pijpleidingen naar
Shanghai vervoerd. De forse industrialisatie leidde tot even
grote vervuiling en de zure regen van de kolencentrales bereikte
zelfs Zuid-Korea, Japan en Californië (p. 299-312).
In 2002-2003 kwam het SARS-virus vanuit China naar Azië en
Amerika. China ontkende en zette klokkenluiders onder
huisarrest, net zoals in 2020 met corona. De meeste van de 700
doden vielen in Hongkong (p. 315-317).
De Olympische Spelen van 2008 waren een indrukwekkend succes. Er
moesten wel 1,5 miljoen inwoners van Beijing verhuizen naar
woonblokken buiten de stad, er waren pro-Tibet-protesten, maar
de openingsceremonie en de Spelen zelf verliepen vlekkeloos én
met diverse Olympische records (p. 317-321). De financiële
crisis van 2008 was ook voor China een zware klap: de export
daalde met 22%. Maar vanaf 2010 werd er meer gesloopt en gebouwd
dan waar ook ter wereld (p. 324-328).
In 2008 werd mensenrechtenactivist en Nobelprijswinnaar 2010 Liu
Xiaobo veroordeeld tot 11 jaar gevangenis voor zijn deelname aan
Charta 08, een oproep tot scheiding der machten en allerlei
vrijheden. Vervolgens werd in 2009-2010 het internet hard
aangepakt met de Grote Firewall: geen Google, Facebook, YouTube,
Twitter meer in China. Ai Weiwei publiceerde een lijst met
kinderen die gedood waren tijdens de aardbeving in Sichuan in
mei 2008: hij werd er zwaar voor gestraft in 2009-2011. En vanaf
2010 werden miljoenen camera’s geïnstalleerd.
De Arabische Lente van 2011 e.v. zorgde ook bij de Chinese
leiders voor grote paniek. Het militaire budget verdubbelde van
20 miljard $ in 2001 naar 42 miljard $ in 2007 en 90 miljard in
2011. De werkelijke cijfers liggen nog een pak hoger dan de
officiële. De focus verschoof naar de marine en de Zuid-Chinese
Zee, die door China onterecht opgeëist wordt (p. 331-343).
Sinds het aantreden van Xi Jinping in november 2012 is de harde
hand nog meer voelbaar, ook in de aanpak van de corruptie (wat
in België met fluwelen handschoenen gebeurt). Xi kreeg allerlei
titels, een cultus, werd in 2018 voorzitter voor het leven en
zijn gedachtegoed werd verplichte lectuur op school en levert
punten op voor het Sociaal Kredietstelsel wanneer men het
bestudeert op de smartphone. De repressie en de censuur namen
toe, de vervolging van de Oeigoeren nog meer. In 2020 legde
Peking de democratie in Hongkong aan banden. De armoede op het
platteland blijft helaas duren: 600 miljoen mensen hebben er
(veel) minder dan 140 $ per maand en slechts één op de drie
kinderen gaat er naar de middelbare school. De rijkdom vloeit
naar de staat, niet naar de gewone mensen (p. 350-354).
Beoordeling
Dikötter kent China, zijn geschiedenis, politiek, interne
partijtwisten, cultuur, gewoontes. Over de Nieuwe Zijderoute
zegt hij helaas niets. Hij vertelt ook niet in hoeverre de
nieuwe situatie in Hongkong zijn leven en werk daar beïnvloedt.
Globaal gezien focust hij vooral op de negatieve kanten en zegt
hij te weinig over de positieve prestaties van de Chinezen.
Zijn informatie is wel gebaseerd op veel archiefonderzoek en op
een uitgebreide lijst van vooral Engelstalige boeken. Daarin mis
ik o.a. toch de biografie van Ties Dams (‘De nieuwe keizer’) en
die van Stefan Aust en Adrian Geiges, ‘Xi Jinping, der
mächtigste Mann der Welt’. Boeken van Vlaamse auteurs (Jeanne
Boden, Pascal Coppens, Sven Agten) ontbreken helemaal. In de
bibliografie ontbreken ook ‘The Thoughts of Xi Jinping’ van
Mingfu Liu en Zhongyuan Wang (2017) en het dagboek van Li Rui.
De bespreking van de economie is soms erg ingewikkeld en krijgt
veel meer aandacht dan het dagelijks leven, het onderwijs, de
sport, de maatschappij. De landkaart is zeer nuttig, maar ik
moest er toch mijn ‘Atlas of China’ bij houden.
De auteur raamt het aantal slachtoffers van de Culturele
Revolutie op 100 miljoen, maar hij zegt er niet bij of het doden
of bannelingen waren. Bij vele data moeten we zelf het jaartal
zoeken. Een lijst met de eigennamen en hun functies zou handig
zijn: nu moet je wel veel namen onthouden of via het register
zoeken wie ze waren.
De beroepsbevolking nam vanaf 2010 af door de éénkindpolitiek
(p. 354). Hij vergeet te zeggen dat er na de afschaffing (2016)
nog minder kinderen geboren werden.
Globaal gezien is het een verhelderende studie waar bij het
lezen wel wat concentratie vereist is.
Jef Abbeel, januari 2023
www.jefabbeel.be