Peter Verlinden. Zwarte trots, witte schaamte? Over kolonisatie
en racisme. ISBN 978-90-561-5599-5. Uitgeverij Sterck&De Vreese,
Gorredijk/VBK, Antwerpen, mei 2020. Paperback, 160 pagina’s,
21x14x1,5 cm, € 17,90
Zwarte trots, witte schaamte? Over kolonisatie en racisme.
De auteur is één van onze echte Congo-deskundigen, maar hij noch de oud-kolonialen werden uitgenodigd op de VRT bij de vele uitzendingen over Congo bij het nieuws en bij De Afspraak.
Inhoud
Zwarte trots, witte schaamte? Over kolonisatie en racisme.
Vanaf
het begin spreekt hij duidelijke taal: de selectieve
Canvas-reeks ‘Kinderen van de kolonie’ heeft de tegenstellingen
tussen oud-kolonialen en de Congolese diaspora onnodig
opgepookt, de historische context beperkt en soms zelfs foutief
voorgesteld. De Afrikaanse leiders zijn in de voorbije 60 jaar
de nieuwe kolonisatoren van hun eigen volk geworden. In de
koloniale tijd steeg het welvaartsniveau van de Congolezen jaar
na jaar; sinds 1960 zijn ze alleen maar verarmd (p. 15-18).
Verlinden geeft eerst een historisch overzicht. Toen Leopold II
in 1865 koning werd, keek de Belgische elite met bewondering op
naar Nederlands-Indië. Het ‘cultuurstelsel’ daar (verplichte
bebouwing van 20% van de gronden) leverde Nederland veel winst
op zonder dat er slavernij was. Leopold wou ook per se een
kolonie en was ook bereid om met zijn eigen fortuin iets te doen
voor de Afrikanen. In Berlijn (1885) kreeg hij Congo toegewezen
als ‘Vrijstaat’: iedereen mocht er dus handeldrijven, zonder
douane of taksen. Het Belgisch parlement gaf hem bijna unaniem
toestemming, maar wou er verder niets mee te maken hebben. Pas
vanaf 1900 bracht het rubber (voor de fiets- en autobanden) veel
geld op: de export steeg van 120 ton in 1890 naar 6.000 in 1902
(en 35.000 in 1960). Daarmee zette ‘le Roi bâtisseur’ gebouwen
in Brussel, Oostende en elders. Hij heeft zich dus niet
persoonlijk verrijkt, aldus ook historicus Pierre-Luc Plasman
(p. 29 + 37).
Die rubberproductie ging tussen 1890 en 1904 helaas gepaard met
veel geweld. Het afhakken van handen bestond al veel vroeger en
gebeurde om te tonen dat men een vijand had gedood. De soldaten
van de Force Publique moesten bewijzen dat ze geen kogels
verspild hadden.
Het is niet duidelijk waarom het soms ook bij een levende man
gebeurde: misschien deden ze dat als ze toch op wild hadden
geschoten. Er bestond alleszins geen politiek van afgehakte
handen als de rubberproductie te laag was. Dat zijn fabels die
al weerlegd werden in het strenge rapport van de internationale
commissie van 1904-05 (p. 42). En niet elke foto vertelt de ware
achtergrond.
Dat rapport sprak wél duidelijke taal over dwangarbeid,
strafexpedities van de Force Publique naar dorpen die te weinig
rubber leverden, ontreddering in de rubberstreken. De
getuigenverklaringen zijn alleszins hard voor het bewind van
Leopold, die ook van alles deed om het rapport geheim te houden
en Congo verder te exploiteren. Zo ontstond het begrip ‘Rood
rubber’. Het was wel beperkt tot maximum tien jaar en een kwart
van de oppervlakte.
De bezetting was gebaseerd op racisme: in alle kolonies voelde
de bezetter zich superieur, net zoals de fabrieksbazen zich in
ons land beter voelden dan hun ongeschoolde arbeiders. Tussen
1482 en 1885 verliepen de relaties met Portugal zonder racisme,
maar in die periode werden wel 13 miljoen Congolezen als slaaf
weggevoerd naar Amerika, de Arabische landen en Indië (p. 36).
Die slavenhandel werd in 1885 afgeschaft.
De daling van de bevolking tussen 1885 en 1908 had vele
oorzaken. Waarschijnlijk woonden er in 1885 slechts 10 miljoen
mensen in Congo (p. 41). Dat cijfer ging licht achteruit tot
1910, niet zozeer door de strafexpedities, maar wel door
epidemieën zoals pokken en slaapziekte en door voedseltekort,
deels te wijten aan de verplichte arbeid.
Pas na 1945 begon de bevolking echt te stijgen door betere
medische zorgen en meer welvaart. Sinds 1960 zijn in de drie
vroegere Belgische kolonies meer mensen omgekomen door geweld
dan tijdens de kolonisatie (p. 41).
In 1908 werd Congo dus overgedragen aan België. Toen leefden er
ca. 10 miljoen Congolezen en 1.500 Belgen. Ook zij hadden weinig
te zeggen: het Ministerie van Koloniën in Brussel besliste over
alles. Vanaf de jaren 20 betrok minister Louis Franck de
traditionele chefs wel bij het bestuur. Dat is nu nog: bij elke
officiële plechtigheid zitten die chefs op de eerste rij, maar
alle macht ligt bij de president. In 1940 waren de Belgen met
ca. 17.000, in 1960 waren er 14 à 15 miljoen Congolezen en ca.
80.000 Belgen (p. 44).
De kolonisatie was een nationale zaak: men wou de bevolking de
Belgische normen en waarden aanleren en als ze die overnamen,
werden ze beloond met een ‘carte de mérite civique’ (ca. 1.600
in 1958) en de titel ‘évolué’ (ca. 20.000 in 1960) (p. 51-52).
De missies stonden in voor onderwijs, cultuur, sport, medische
zorgen en sociale actie. Bij ‘beschaven’ hoorde ook: polygamie
en kannibalisme afschaffen.
Na WO II nam de welvaart en de consumptie snel toe, het aantal
fietsen steeg maal 14. Congo had de beste medische zorgen, de
laagste kindersterfte van alle kolonies en het meest
toegankelijke onderwijs, behalve voor de vorming van een
universitaire elite.
Maar de loonverschillen bleven veel te hoog: 25.000 kolonialen
verdienden evenveel als 1,2 miljoen Congolezen (p. 54-55).
Behalve een nationale zaak en een zaak van beschaving, was de
exploitatie een derde aspect van de kolonisatie: plantages,
mijnen (koper, diamant), katoen, suiker moesten opbrengen. De
meeste zaken waren in handen van de Société Générale, die de
meeste winst maakte (p. 59-60).
De dekolonisatie kwam onverwacht. In 1956 sprak postmeester
Lumumba nog zijn waardering uit voor alle Belgen en voor het
geniale werk van Leopold II (p. 64-65). Pas einde 1958 gebruikte
Joseph Iléo voor het eerst het woord ‘Indépendance’ (p. 66).
De onafhankelijkheid ging gepaard met een paar duizend
mishandelingen, het vermoorden van 250 kolonialen en honderden
verkrachtingen van blanke vrouwen. Kolonialen getuigden dat via
lokale radio’s werd omgeroepen: “Verkracht blanke vrouwen zoveel
je wilt. Je zult beloond worden” (p. 73). Ook kinderen werden
verkracht en doodgemarteld. Lumumba zou een grote rol gespeeld
hebben in deze oproepen.Dit zorgde tot vandaag voor trauma’s bij
de tienduizenden gevluchte kolonialen(p. 68-71). Verlinden is de
enige auteur die dit durft te schrijven.
Bij het portret van Lumumba beschrijft Verlinden ook de nieuwe
gouverneurswoning in Lubumbashi, waar tien standbeelden tonen
dat Congo totaal anders omgaat met zijn verleden dan België. Op
1 staat … Leopold II, op 2 Boudewijn, op 3 Wangermée, de
Tienenaar die de stad stichtte. En achteraan in de rij: Lumumba
(p. 80-81). Ook in Kinshasa, Kolwezi en ook in andere steden
staat Leopold overeind, naast Congolese prominenten.
Politieke verontschuldigingen dan. In 2000 deed Verhofstadt dat
in Rwanda bij Kagame, die zelf verantwoordelijk was voor de
genocide: de families van de slachtoffers bleven dus in de kou
met hun leed (p. 83-84). Alsof dat niet volstond, herhaalde
Charles Michel dat nog eens in 2019. En voor de moord op Lumumba
bood Louis Michel in 2002 excuses aan en noemde de toenmalige
ministers medeverantwoordelijk. Gevolg: de familie Lumumba
diende klacht in tegen de Belgische staat.
Verlinden zegt: voor excuses moet men eerst de feiten exact
kennen, dan de normen die toen geldig waren en pas dan kan men
zich excuseren. In 1885 was de norm dat kolonialisme het
instrument was om primitieve volkeren te beschaven, aldus ook de
slotverklaring van de Conferentie van Berlijn (p. 86-87). In
1919 nam de Volkenbond die doelstelling over. In de periode van
Congo-Vrijstaat zijn zeker strafbare feiten gepleegd tijdens de
strafexpedities, maar is de huidige Belgische staat daarvoor
verantwoordelijk? Dezelfde lieden die daarop “ja” zeggen,
beweren dat kinderen van IS-strijders niet verantwoordelijk zijn
voor de daden van hun ouders. En die daden zijn pas vijf jaar
oud. De Belgische staat had in 1885-1908 niets te zeggen in
Congo. En de huidige koning is evenmin verantwoordelijk voor wat
zijn grootoom 120 jaar geleden deed of voor wat Leopold III deed
in 1940 of Boudewijn in 1960-1961. België was wel
verantwoordelijk voor de periode 1908-1960. Maar toen werd
kolonialisme beschouwd als de ideale bestuursvorm voor
‘primitieve staten’. En België kreeg toen meer lof dan kritiek.
We moeten wel lessen trekken uit wat we nu ‘fouten van het
verleden’ noemen. Nu begaat België weer fouten door een
president te steunen die met 13%, dus door fraude aan de macht
kwam in Congo. En in Rwanda steunen we een massamoordenaar.
Verontschuldigingen voor fouten in het verleden zijn zinloos als
we nu weer grove fouten maken. De auteur zegt niet hoe België
dan wel moet omgaan met de Congolese overheid.
Verlinden pleit voor meer aandacht voor de kolonisatie in het
onderwijs en om de standbeelden en straatnamen te laten staan.
Zij moeten het publiek herinneren aan ons koloniaal verleden
door er een nieuw opschrift aan toe te voegen.
Hij spreekt ook even over Zwarte Piet en over Les Noirauds (de
zwartgeverfden), die in Brussel sinds 1876 elk jaar geld ophalen
voor weeshuizen en armen.
In zijn hoofdstuk over dekolonisatie twijfelt hij of Congo en
Afrika wel gedekoloniseerd zijn: overal bestaan nog koloniale
structuren, gebruikt men het Frans of Engels als voertaal, in
het onderwijs bestaan bij gebrek aan geld nog oude schoolboeken
met de bijrivieren van de Schelde en de oude Belgen (p. 130).
Men kan zich dan afvragen wat Congo doet met de jaarlijkse twee
miljard $ ontwikkelingshulp. De gewone Congolees is sinds 1960
alleen maar verarmd, velen worden niet eens betaald voor het
werk dat ze doen en de elite heeft zich schandalig verrijkt door
de verkoop van grondstoffen aan China, de nieuwe kolonisator. Ze
zijn dus nog lang niet gedekoloniseerd.
Behalve misschien degenen die hier nu bepalen hoe ons
straatbeeld eruit moet zien (n.v.d.r.).
Het laatste thema is de vraag of kolonialisme de moeder is van
racisme, wat vele militante, zwarte activisten hier beweren.
Nee, want in landen die geen kolonies hadden, zoals de
Oost-Europese, Rusland en China, is dat racisme evenzeer
aanwezig.
De negatieve vooroordelen ontstonden blijkbaar einde 18de/begin
19de eeuw als gevolg van de ‘rassenwetenschap’, dus voor de
kolonisatie. Verlichte filosofen zoals Montesquieu, Rousseau en
Voltaire en ook Karl Marx waren naar onze huidige normen
racistisch en hun standbeelden lopen dus ook gevaar (p. 138). De
auteur geeft ook nog voorbeelden en cijfers van discriminatie
die zwarten nu ondervinden in België.
Beoordeling
Verlinden spreekt duidelijke taal, durft af te wijken van het
gangbare discours, in te gaan tegen velen die zonder kennis van
zaken het woord voeren op betogingen en in onze media, maar
staaft zijn uitspraken wel met bewijsmateriaal.
Inhoudelijke fouten vond ik niet. Ik betwijfel wel of de 18de
eeuw het hoogtepunt vormde in de slavenhandel: misschien was dat
al in de 17de eeuw, de gouden eeuw van Nederland en Frankrijk.
In ‘Koloniaal Congo’ schat demograaf Sanderson het aantal
overlijdens tijdens Leopold op ca. 2,5 miljoen op een bevolking
van ca. 15 miljoen, maar het blijven schattingen: pas na 1920
vonden de eerste tellingen plaats.
Nog een paar details voor de uitgever: bâtisseur (p. 29) moet
met accent circonflexe, top-historicus splits je best na de p-
en niet na de o (p. 34), ‘gebetonneerd’ (p. 45) lijkt me geen
goed Nederlands en ‘onze Congo dat niet meer van ons is’
(p.107): daar zou ik zeggen: die niet meer van ons is.
Het boek eindigt met een uitgebreide bibliografie en een
originele lijst met audiovisueel materiaal dat via het internet
toegankelijk is. De recente studie ‘Koloniaal Congo’ verscheen
later en kon er dus nog niet bij staan, wel vele artikelen van
de auteurs die daaraan meewerkten.
Ik hoop dat iedereen die met het Congo-debat bezig is, dit boek
zal lezen, zeker de politici van de waarheidscommissie, de
Congolese diaspora en al onze opiniemakers.
© Jef Abbeel, juli 2020
www.jefabbeel.be