1.Frank Dikötter, De Culturele Revolutie. Een volksgeschiedenis, 1962-1976. Uitgeverij Spectrum, Houten / WPG, Antwerpen, 2016. 460 p., chronologie, kaart, foto’s, bibliografie, noten, register. ISBN 978 90 49 10650 8; € 29,99.

2.Simon Leys,
a) Les habits neufs du président Mao: chronique de la “Révolution culturelle”. Paris, Champ Libre, 1971, 314 p. Vert. : De nieuwe kleren van voorzitter Mau. Kroniek van de Culturele Revolutie. Baarn, 1978. 284 p., biografieën, register. ISBN 90 293 96393

b) Ombres chinoises. Paris, Champ Libre, 1974. Vert.: Chinese schimmen. A’dam, Arbeiderspers, 1976. 280 p., noten, bibliografie. ISBN 90 295 2873 7.


De culturele Revolutie in China

Dit boek is deel 3 van een trilogie over het Mao-tijdperk(1945-1976).

Het eerste ging over de jaren 1945-1957, het tweede over de meest dodelijke periode(1958-1962) en dit over tien jaar (anti-)Culturele Revolutie (1966-1976), met een kleine aanloop van 1962 tot 1966.
Dikötter is sinds 2006 hoogleraar in Hongkong(voordien in Londen). In zijn voorwoord geeft hij al een kleine samenvatting van zijn boek en van de gebruikte bronnen (archieven, memoires en andere boeken), bij “Chronologie” een handig overzicht van de jaren 1956-1976, met de nadruk op de chaotische gebeurtenissen in 1966-1968. De 50° verjaardag van de start wordt bewust niet gevierd.

De culturele Revolutie in China


Het boek bestaat uit vier delen. Deel I gaat over de jaren 1962-1966, maar kijkt ook terug naar de decennia daarvoor: de dekoelakisatie van Stalin en zijn uithongering van Oekraïne(1928-1932), zijn rol bij het aan de macht brengen van Mao, de landhervorming van 1947-1952 met de moord op 1,5 à 2 miljoen boeren, de destalinisatietoespraak van Chroesjtsjov (1956) die tegelijk een kritiek was op de personencultus van Mao en voor gevolg had dat die cultus afgekeurd werd. In november 1957 was Mao in Moskou om de 40° verjaardag van de Russische revolutie te vieren en zwoer hij (onoprecht) trouw aan Chroesjtsjov.
In 1958 lanceerde hij de Grote Sprong, die het leven kostte aan tientallen miljoenen mensen (ca. 45 miljoen). Er gebeurden vreselijke dingen : mensen die zich verzetten, werden in vijvers verdronken, verminkt, levend begraven, zieken en bejaarden bewust uitgehongerd. Het graan werd afgepakt en uitgevoerd, in ruil voor nucleaire technologie.


In 1959 leverde maarschalk Peng Dehuai er kritiek op, waarvoor hij gestraft werd : hij verloor zijn baan van legerleider aan Lin Biao. Ook Chroesjtsjov veroordeelde Mao’s Grote Sprong. In 1962 verklaarde Liu Shaoqi dat de hongersnood (en dus ook de dood van ca. 45 miljoen mensen) een door de mens (dus door Mao) veroorzaakte ramp was. Hij zou er tijdens de Culturele Revolutie voor gestraft worden. De nieuwe legerleider Lin Biao daarentegen roemde de Grote Sprong en Mao gaf de schuld aan vijanden van het volk.
In oktober 1964 werd Chroesjtsjov afgezet door Brezjnev, maar de relaties met Mao verbeterden niet. Op 16 oktober 1964 liet China zijn eerste atoombom ontploffen in Xinjiang, ver van Beijing dus.
In 1965 verscheen “Het Rode Boekje” met citaten van Mao. Iedereen moest die bestuderen en van buiten leren. In datzelfde jaar kwam premier Kosygin naar Hanoi en Beijing en beloofde hij steun aan Noord-Vietnam, maar Mao wou niet met hem samenwerken.

Deel II heet “De Rode jaren” (1966-1968).

Op 14 april 1966 lanceerde Madame Mao(1914-1991), op bevel van Mao en met goedkeuring van Lin Biao haar “Dood-aan-de-cultuur-Manifest”. Dikötter zegt hier niets over, maar volgens mij is dat het begin van de Anti-Culturele Revolutie. Jiang Qing, een matige ex-toneelspeelster, was de vierde vrouw van Mao en moeder van hun enige dochter. Ze was tegen de gematigde Liu, Deng en Zhou Enlai.
Op 16 mei 1966 riep Mao op de vertegenwoordigers van de bourgeoisie te verstoten. Hij beweerde dat er vijanden van de communistische partij en de politiek zaten en in het onderwijs en in de culturele sector. Die “vijanden van het volk” , een term van Stalin, weken af van de maoïstische lijn.
Zijn bedoeling was weer almachtig te worden.
Zijn oproep was o.m. gericht tegen de “revisionistische” burgemeester van Beijing en andere toppers die hem ooit hadden tegengewerkt en die nu ontmaskerd en geliquideerd moesten worden.
Op 23 mei 1966 ontsloeg Mao vier hoge partijleiders, de eerste “Bende van Vier”.
Partijfilosoof Chen Boda en “expert in zuiveringen” Kang Sheng kregen de leiding van “De Kleine Groep voor de Culturele Revolutie”, een kerngroep opgericht door Mao om hem te helpen bij de uitvoering van de C.R.. Op 1 juni schreef het Volksdagblad: “Verdrijf en verwoest alle monsters en demonen” ! Dikötter beschouwt deze oproep als het startschot voor de C.R.
Mao verdween dan voor twee maanden uit Beijing en keek toe hoe het land één grote chaos werd.
Op 13 juni werden de examens afgeschaft op de scholen en universiteiten en de lessen voor onbepaalde tijd geschorst. Leraren en directeurs werden de eerste slachtoffers van de jongeren. Scholieren noemden zich Rode Gardisten en vernederden en martelden hun leraren en leraressen op wrede wijze, soms tot de dood en honderden brachten ze hen ertoe om zelfmoord te plegen.
Studenten van de universiteit van Beijing folterden hun professoren, verscheurden hun kleren, sleepten hen door de straten, trapten en sloegen op hen.
Het onderwijs werd herleid tot wedstrijden in het opzeggen van de langste citaten uit Het Rode Boekje, zowel van voor naar achter als omgekeerd.

Op 16 juli 1966 zwom Mao in de Yangtze om te tonen dat hij op zijn 73° nog fit was. Heel China vernam het en vele duizenden volgden zijn voorbeeld.
Op 6 augustus moest Lin Biao van Mao president Liu Shaoqi openlijk veroordelen. Toen was al duidelijk dat Mao de macht heroverd had, wat het eerste doel van zijn CR was.
Ondertussen ging de Rode Terreur verder op scholen en universiteiten met de ergste vernederingen en martelingen : leraren moesten op handen en knieën over brandende kolen kruipen, moesten spijkers en uitwerpselen eten, werden met kokend water overgoten, moesten elkaar slaan. Ook goede leerlingen uit “zwarte” families en bekende intellectuelen werden vernederd en doodgemarteld.
Rode Gardisten, zowel jongens als meisjes, probeerden mekaar te overtreffen in wreedheden en genoten van het bloed dat ze deden vloeien. Dat vertelt ook Zhai Zhenhua, ex-Rode Gardiste, in haar memoires. Alleen al in Beijing werden in juli-augustus 1966 minstens 1770 mensen afgeslacht. Ook de “landheren” en hun kinderen werden uitgemoord of na foltering levend begraven. De politie mocht nergens ingrijpen.
Ook kappers, kleermakers, fotografen, bloemisten, keramisten en andere beroepen die “in dienst stonden van de bourgeoisie”, moesten eraan. Hun werk werd voortaan verboden. Meisjes met hoge hakken, korte rokken, make-up of mooie lange vlechten werden hard aangepakt. Hun mooi lang haar werd gewoon afgeknipt of afgesneden. Ook de oude cultuur moest kapot : zuilengangen, bogen, uithangborden, kerken, moskeeën, bibliotheken, alles wat in Shanghai en andere steden herinnerde aan het “imperialistische verleden” zoals de prachtige Jezuïetenbibliotheek Zikawei uit 1847, de Sint-Ignatiuskathedraal, het graf van de eerste christelijke bekeerling uit 1633, de kerkhoven, de oudste tempels : alles werd verwoest. Ook alle katten werden eerst gefolterd en dan afgeslacht als “symbool van burgerlijke decadentie”, liefst terwijl de eigenaars het zagen. Ook wedstrijdduiven werden vernietigd, “omdat ze het graan van de arbeiders opaten”.


Het ergst van al waren de huiszoekingen: alles i.v.m. religie, kunst, boeken, luxe, juwelen … werd in beslag genomen. Vrachtwagens brachten de buit naar centrale opslagplaatsen, waar het bewaard werd of meegenomen door de Rode Gardisten, die hun zakken vulden met geld, sieraden en goud. De grootste dieven waren de toppers van de C.R., zoals Kang Sheng, Chen Boda, de vrouw van Lin Biao of Madame Mao, die dure privécollecties aanlegden met gestolen kunst.
Sommige mensen van “foute komaf” werden uit hun mooi huis gezet en moesten het afstaan aan proletariërs. Alleen in Shanghai werden 30.000 gezinnen uit hun huis gezet.
Uit de boekhandels verdwenen alle versieringen en alle “niet-revolutionaire” boeken. Bleven nog over : de werken van Mao en “Het vademecum voor de varkensfokker”. Musea gingen dicht, het personeel werd naar de velden gestuurd, aldus Simon Leys.

Tussen juni en november 1966 ontving Mao in Beijing 12 miljoen Rode Gardisten uit heel het land en sprak hen toe. Zij riepen : Lang leve voorzitter Mao” en ze noemden dat moment het hoogtepunt van hun leven.
Doordat miljoenen jongeren gratis mochten reizen in overvolle treinen, zelden een douche namen en weinig hygiëne hadden, ontstonden allerlei ziektes, o.a. een epidemie van meningitis, waaraan 160.000 mensen stierven in 1966-1967(p.156).


In oktober 1966 werden president Liu Shaoqi, die als “de Chinese Chroesjtsjov” onder huisarrest stond sinds augustus, en Deng Xiaoping door Chen Boda aangeduid als doelwitten van de C.R. Ook de vrouw van Liu werd ongenadig hard aangepakt.


In de zomer van 1967 was de chaos compleet : het volk nam het recht in eigen handen, er werd niet meer gewerkt, arbeiders vormden milities. Op 22 augustus werd de Britse ambassade in brand gestoken, het personeel werd afgeranseld en kreeg maanden huisarrest. Ook andere ambassades zoals de Russische kregen het lastig. Ook het Britse Hongkong werd aangevallen.


In 1968 bereikte de aanbidding van Mao een nieuw hoogtepunt. In de pas heropende scholen, kantoren, bedrijven was aan alles gebrek, behalve aan het Rode Boekje en aan standbeelden en portretten van Mao. Scholieren, toekomstige reisleiders en chauffeurs werden zwaar geïndoctrineerd met onzin zoals : alle monumenten waren gebouwd door Mao, ook al waren ze eeuwen ouder en het vliegtuig was uitgevonden door de onfeilbare CCP (S.Leys).


In Shanghai alleen al werden in 1968 meer dan 600.000 standbeelden van Mao geplaatst, naast de vele posters, portretten, altaren en bustes. Ook Madame Mao kreeg veel lof. Ook in 1968 werden nog tienduizenden “contrarevolutionairen” vermoord, onthoofd, in stukken gesneden, meestal na folteringen. Bij sommigen werd de borst opengesneden terwijl ze nog leefden en werden hart en lever eruit gehaald en opgegeten(222). De leiders kregen het hart en de lever, de gewone mensen aten de armen en benen op. Ook leraren werden door leerlingen in stukken gesneden en opgegeten(222-223).
Op 7 september 1968 riep Zhou Enlai op het Tiananmenplein de overwinning uit : “Nu is het hele land rood”(226).

Deel III heet “De zwarte jaren” en gaat over 1968-1971.

De zuiveringen gingen verder. Er werden lijsten opgesteld van “afvalligen” , van “contrarevolutionaire revisionisten” en van “geheim agenten die voor de vijand werkten”.
170.000 mensen werden met harde hand ondervraagd door “Propagandateams voor het denken van Mao”. 5.400 ondervraagden pleegden zelfmoord of werden doodgeslagen. Op de universiteit van Beijing pleegden 23 professoren zelfmoord, meestal na fictieve beschuldigingen. 70 martelmethodes werden gebruikt om bekentenissen af te dwingen. Gelukkig worden die hier niet allemaal uitgelegd(235). Wie na de ravage van de Grote Sprong kritiek had geuit op Mao, zoals Ulanfu, de leider van Binnen-Mongolië, werd nu zwaar gestraft of doodgeslagen. In die provincie werden 800.000 mensen opgepakt en zwaar gemarteld : tongen uitgerukt, tanden uitgetrokken met trektangen, ogen uitgestoken, vrouwen seksueel misbruikt en hun borsten en onderbuik met gloeiende stokken verschroeid, enz. De Mongoolse elite en taal werden uitgeroeid. Het aantal doden lag tussen 16.000 en 23.000.


In december 1968 stuurde Mao de jongeren massaal naar het platteland om zich door de boeren te laten herscholen. Tussen 1968 een 1976 kreeg het platteland zo miljoenen onbruikbare stadsjongeren op bezoek. Hun stadspas moesten ze inleveren, waardoor ze al hun privileges kwijt waren. Op het veld moesten ze werken vanaf 6 u ’s morgens, 7 dagen per week. Ze woonden in grotten of varkenshokken en ze kregen maar amper eten, want de boeren hadden zelf heel weinig. Ze schrokken van de armoede die er heerste. Velen werden ziek en meisjes werden massaal seksueel misbruikt. Ook professoren, leraren, dokters en andere intellectuelen ondergingen hetzelfde lot. Ondertussen vielen hun normale activiteiten stil.

Het jaar 1969 werd vooral gekenmerkt door de kleine grensoorlog tussen China en de SU op het eilandje Damanski (2 km lang, 800 m breed) in de Oessoeririvier. Als tegenreactie, vielen de Russen in augustus binnen in Xinjiang, op 7.000 km daarvandaan. Moskou was bang dat “het Gele Gevaar” hele stukken van Siberië zou veroveren en vroeg zelfs aan Washington wat de Amerikanen zouden doen als de Russen de Chinese nucleaire basis in Xinjiang zouden aanvallen. Mao liet de bevolking mobiliseren en (des)informeren. Er werden massaal schuilkelders en loopgraven aangelegd. Beijing kreeg een ondergrondse stad van 85 km². Ook in 75 andere grote steden werden schuilkelders met de hand gegraven, voldoende om 60 % van de bevolking binnen te laten. 1800 fabrieken werden verhuisd naar het achterland, wat honderden miljarden kostte. Maar de oorlog brak gelukkig nooit uit.


Op 12 november 1969 stierf Liu Shaoqi in zijn eenzame opsluiting, waarin hij twee jaar had gezeten. Zijn dood werd pas bekend gemaakt na Mao’s dood. In 1980 werd hij gerehabiliteerd.
In 1970 ging de jacht op contrarevolutionairen en “slechte mensen” verder. In het ministerie van Buitenlandse zaken was de helft van de duizend personeelsleden “slecht”. Overal werden weer mensen verhoord, in totaal 3,5 miljoen en een onbekend aantal van hen werd doodgeslagen of pleegde zelfmoord. Het leven van miljoenen mensen werd verwoest door verzonnen beschuldigingen. Chen Boda, eerst één van de vrienden van Mao en van de leiders van de C.R., werd nu door Mao uitgeschakeld als “nep-marxist” en “spion”.

In 1971 werden Amerikaanse tafeltennissers uitgenodigd naar China, daarna mochten Kissinger en in 1972 ook president Nixon komen. Washington liet Taiwan vallen, erkende China en liet het toe in de Veiligheidsraad van de UNO. Zhou Enlai had goed onderhandeld.
Ondertussen startte Mao een campagne tegen Lin Biao, die in september 1971 overhaast met een vliegtuig wegvluchtte naar de SU, maar neerstortte in Mongolië, omdat het te weinig brandstof had getankt. Dan volgde de zuivering van al zijn aanhangers; dat duurde tot 1973. Zijn voorwoord werd uit alle Rode Boekjes gescheurd.

Deel IV gaat over “De grijze jaren” ofwel de periode van 1972 tot 1976.

Voor het bezoek van Nixon op 21 februari 1972 kregen Beijing en Shanghai een facelift. Posters van de C.R. werden verwijderd, verwoeste parken heraangelegd. Op de Grote Muur prees Nixon Mao en het Chinese volk. In Shanghai tekenden Zhou Enlaien Nixon een communiqué dat de Koude Oorlog tussen beide landen moest beëindigen.
Na Nixon volgden diverse leiders van landen uit Europa, Latijns-Amerika, Afrika en Azië, zelfs de Japanse premier met wie China op gespannen voet leefde wegens het oorlogsverleden.
Toen België in 1971 diplomatieke relaties aanknoopte met China, bedroeg de bilaterale handel 20 miljoen $. In 2016, bij de 45° verjaardag van dat verdrag, is dat 20 miljard of 1.000 keer zoveel.
Nixon hoopte ook op een oplossing voor Vietnam, maar China bleef Vietnam en helaas ook de moordzuchtige Rode Khmers steunen.

In 1974 organiseerden Mao en zijn Madame weer een nieuwe campagne, nu tegen Zhou Enlai, premier sinds 1949, die het land wou ontsluiten. Hij zou een “moderne Confucius” zijn en Confucius was de favoriet van de reactionairen. Niemand was dus nog veilig. Er kwam een tweede, korte C.R. : schoolkinderen sloegen de tafels, stoelen en ruiten van hun klassen weer kapot.
Zhou Enlai werd aan de kant gezet. Niet hij en ook niet Jiang Qing, maar Deng werd hoofd van de Chinese delegatie bij de VN.


Zhou, die blaaskanker had sinds 1972, kreeg er van Mao geen behandeling voor, verscheen op 30 september 1974 ziek en vermagerd op een staatsbanket, kreeg daar wel een groot applaus, mocht van Mao in januari 1975 nog wel “De vier moderniseringen” lanceren om landbouw, industrie, defensie, wetenschap en technologie weer op te krikken, maar stierf op 8 januari 1976, mager en versleten. Het volk waardeerde hem als de enige die de ellende van de C.R. wou verlichten en was massaal verdrietig.
Madame Mao had ook een hekel aan Deng. Een zoon van hem was door de Rode Gardes verlamd geslagen. Zij, haar bende van Vier en een neef van Mao (Mao Yuanxin) vielen Deng aan, omdat hij meer energie stak in de economische groei dan in de communistische ideologie. Deng werd in november 1975 opnieuw weggezuiverd. Mao had de ziekte ALS, kon nauwelijks nog spreken en bewegen, en was niet meer in staat de Bende van Vier in te tomen. Het volk kwam wel in opstand tegen “de heks Jiang Qing” en prees de overleden Zhou met massa’s bloemen. De overheid had 200 vrachtwagens nodig om ze te verwijderen van het Tiananmenplein.

Op 28 juli 1976 werd Tangshan, een mijnstad op 150 km van Beijing, getroffen door een zware aardbeving met 500.000 à 700.000 doden. Dit werd beschouwd als een slecht voorteken. Mao voelde de aardbeving tot in Beijing. De hulp die andere landen aanboden, werd botweg afgewezen door de nieuwe premier Hua Guofeng.
Ondertussen was de Chinese economie en gezondheidszorg op sterven na dood en de kwaliteit van de producten was erbarmelijk. Overal waren tekorten aan alles, de armoede en de honger waren schrijnend. De jaren 1972-1976 waren hongerjaren.


Toen Mao op 9 september 1976 stierf, leed minstens 20 % of 200 miljoen mensen aan permanente ondervoeding en allerlei chronische ziektes. Vele vrouwen stierven bij de bevalling en 1/3° van de baby’s kort na de geboorte. Noodgedwongen werd 5 % van de grond teruggegeven aan de boeren, die hun producten weer op de markten mochten verkopen. Dit verlichtte de ellende. Steeds meer mensen verloren hun geloof in het communisme door de ellende die het opnieuw had veroorzaakt.
Door de C.R. was het peil van het onderwijs dramatisch gezakt en het analfabetisme was enorm toegenomen. Vele leerlingen waren kampioenen in het opzeggen van lange citaten uit Het Rode Boekje, maar wisten niet waar Beijing lag op een kaart en konden ook niet meer tellen. Ook hun nieuwe leraren waren nauwelijks geletterd.

Bij de dood van Mao was er een gevoel van opluchting bij velen, tranen bij anderen.
Op 18 september was de voltallige leiding plus één miljoen mensen op de begrafenis, behalve Deng, die nog onder huisarrest stond. Hua Guofeng maakte van de gelegenheid gebruik om de massa aan te sporen om door te gaan met de campagne tegen Deng.
Op 6 oktober 1976 werd de Bende van Vier gearresteerd door premier Hua. Dat werd uitbundig gevierd door de bevolking. De Bende kreeg de schuld van alle ellende van de voorbije tien jaar.
Mao, de hoofdschuldige, ontsnapte dus weer.

In de zomer van 1977 kwam Deng aan de macht. Het volk beschouwde hem als een verlosser, die drie zuiveringen had overleefd.
Miljoenen scholieren, vooral Rode Gardisten, keerden terug van het platteland en ook vele mensen die onterecht in de laogai (werkkampen) hadden gezeten. Deng kreeg meer macht dan Hua en bracht in februari 1979 een succesvol bezoek aan de VSA. Voor het eerst eisten demonstranten ook democratie, maar dat wou Deng niet. Het recht van de burgers om vrijuit te spreken en te staken werd opgeheven.

De “oude wereld” maakte weer een comeback : in boekhandels werden weer verboden boeken verkocht, dus andere dan de enige toegelatene van Marx, Engels, Lenin, Stalin en Mao. Ook erotische romans kenden weer succes, buitenlandse radio’s werden weer illegaal beluisterd en de godsdiensten kregen weer aanhangers.
Veel slachtoffers van de C.R. werden gerehabiliteerd, o.a. Liu Shaoqi in februari 1980.

In november 1980 werd de Bende van Vier ervan beschuldigd tien jaar lang een moorddadige chaos gecreëerd te hebben. Madame Mao verzette zich :”Ik was de hond van Voorzitter Mao en ik beet iedereen die ik van hem moest bijten”. Het mocht niet baten. Het viertal kreeg levenslang. In 1991 hing Jiang Qing zich op in haar cel. Chen Boda, een andere leider, was door Mao al in 1970 in de cel gezet en zat daar tot 1988. Hij stierf in 1989.

Mao had beweerd dat de C.R. voor 70 % een succes was geweest en voor 30 % was mislukt. Hij had hetzelfde gezegd over Stalin en nu zei Deng hetzelfde over Mao.
Ik vraag me af wanneer de Chinezen die percentages voor Mao eindelijk zullen durven omdraaien.
Maar dat kan nog even duren : in januari 2016 werd in Tongxu, in de provincie Henan, nog een standbeeld gebouwd voor Mao, zo hoog als een appartementsgebouw van 12 verdiepingen, 37 meter vol staal en beton, omgeven door goudverf. Kostprijs: 500.000 €.
In de winter van 1982-1983 werden de volkscommunes afgeschaft. Door deze decollectivisatie kwam er weer privéinitiatief en economische groei. Maar de economische liberalisering zette zich niet door in de politiek : in juni 1989 liet Deng de tanks over de demonstranten rollen op het Tiananmenplein. De éénpartijstaat moest overeind blijven en blijft tot nu toe overeind: de studenten hebben hun conclusies getrokken, ze betogen niet meer en studeren hard om later veel geld te verdienen.

 

Beoordeling

Dit boek is minder gestructureerd dan de vorige twee, wellicht omdat de gebeurtenissen ook chaotisch waren. De chronologische volgorde wordt niet altijd gerespecteerd.  De auteur spreekt ook niet over 14 april 1966, het “Dood-aan-de-cultuur-manifest” van Madame Mao, dat m.i. het begin van de anti-culturele revolutie inluidde.

Dikötter legt ook onvoldoende nadruk op het anti-culturele aspect ervan. Simon Leys(2) doet dat wel en geeft een preciezer beeld van de eindeloze verwoestingen van tempels, kerken, stadsbogen, kunst in de privéhuizen. Concreet zegt hij dat van de 6843 monumenten die Beijing telde, er 4922 of 72 % werden gesloopt. En volkswijken moesten plaats maken voor kaarsrechte, brede boulevards, waar stalinistische massaparades konden plaatsvinden. Leys bezocht in 1974 ook Xian en Tibet en constateerde dat die ook zwaar toegetakeld waren door de Rode Gardisten.

Over de huiszoekingen vertelt Dikötter ook minder dan Leys. Behalve het in beslag nemen van alles dat waarde had, gebeurden er nog veel ergere dingen : mensen werden kaalgeschoren, beschilderd, geslagen met broeksriemen, urenlang gefolterd, doodgeslagen, zowel kinderen van één maand als ouderen van 80. De Rode gardes moesten niet onderdoen voor I.S. nu.
Het aantal doden wordt geraamd op 1,5 miljoen, dus 1/30° van de Grote Sprong, maar nog heel veel; we hebben geen idee bij hoeveel mensen uit deze verwoeste generatie het leven en de carrière gekraakt werd.
Leys is ook duidelijker in het formuleren van Mao’s doel met de C.R. : zich opnieuw meester maken van de macht(tj’iuanli towtsjeng”, Nieuwe kleren, p. 39). Zo stond het in de kranten van de partij en van het leger.
Dikötter zegt niets over de perceptie van de C.R. in het Westen. Leys wel. Hij ergerde zich al in 1971 mateloos aan het feit dat zijn boeken weggelachen werden door de linkse intellectuelen in Parijs, Brussel, Leuven en Amsterdam, die hem spreekverbod oplegden in Parijs en de C.R. bleven propageren in Le Monde, De Groene Amsterdammer(met Geert Mak bij de redacteurs) en in de geschiedenisboeken, zelfs nadat de Chinezen die ramp al afgekeurd hadden. Ook de katholieke universitaire parochie van Parijs verdedigde de revolte tot het einde. De maoïstische sinologe Michelle Loi schreef in 1975 : “Pour Luxun, Réponse à Pierre Ryckmans”, waarin ze bewust de ware naam van Leys onthulde in de hoop dat hij dan niet meer in China zou mogen reizen. En de Nederlandse sinologen Zürcher en Fokkema (zie bibliografie,p.391) beweerden in 1976 nog dat “Mao gezorgd had voor een betere voedseldistributie en voor beter onderwijs” , hoewel er 45 miljoen hongerdoden waren en tien jaar lang bijna geen onderwijs.


Pas in 1983 zag Le Monde in dat ze zich vergist hadden.
Ons eigen Amada organiseerde “studiereizen” naar Albanië, “het Europese China”, tot meerdere eer van dictator Enver Hoxha en van Mao, minstens tot 1976 (toen ik er zelf bij was).
Dikötter toont wel aan dat het Chinese volk niet massaal enthousiast was over de C.R. en liever niet meedeed aan de collectivisatie en liever zijn eigen producten verkocht op kleine zwarte markten.

Soms staat er een klein drukfoutje in, een enkele keer ook een inhoudelijke: op p. 361 noemt Dikötter Wu Zetian de enige keizerin uit de Chinese geschiedenis. Hij vergeet Cixi, die regeerde van 1861 tot 1907. Jung Chang schreef er een boek over in 2013.

De bibliografie is indrukwekkend. Ik mis enkel het boek van de Britse Frances Wood (“My part in the Cultural Revolution”). Zij kreeg een studiebeurs voor Beijing(1975-1976), maar leerde haar Chinees vooral in de rijstvelden. De boeken van Simon Leys (schuilnaam voor Pierre Ryckmans) staan erbij in de Engelse vertaling.
De chronologie (19-27) is zeer nuttig om de gebeurtenissen te kunnen volgen. Een biografisch portret van de protagonisten en voornaamste slachtoffers ontbreekt (bij Leys is er dat wel).
Het register is wel heel degelijk.
Het boek is een goede aanvulling op zijn eerste twee over China en op onze literatuur over het Maotijdperk.

Jef Abbeel juni 2016