1.Frank Dikötter,
De Culturele Revolutie.
Een volksgeschiedenis, 1962-1976.
Uitgeverij Spectrum, Houten / WPG, Antwerpen, 2016.
460 p., chronologie, kaart, foto’s, bibliografie, noten,
register.
ISBN 978 90 49 10650 8; € 29,99.
2.Simon Leys,
a) Les habits neufs du président Mao: chronique de la “Révolution
culturelle”.
Paris, Champ Libre, 1971, 314 p. Vert. : De nieuwe kleren van
voorzitter Mau. Kroniek van de Culturele Revolutie.
Baarn, 1978. 284 p., biografieën, register. ISBN 90 293 96393
b) Ombres chinoises. Paris, Champ Libre, 1974. Vert.: Chinese schimmen. A’dam, Arbeiderspers, 1976. 280 p., noten, bibliografie. ISBN 90 295 2873 7.
De culturele Revolutie in China
Dit boek is deel 3 van een trilogie over het
Mao-tijdperk(1945-1976).
Het eerste ging over de jaren 1945-1957, het tweede over de
meest dodelijke periode(1958-1962) en dit over tien jaar
(anti-)Culturele Revolutie (1966-1976), met een kleine aanloop
van 1962 tot 1966.
Dikötter is sinds 2006 hoogleraar in Hongkong(voordien in
Londen). In zijn voorwoord geeft hij al een kleine samenvatting
van zijn boek en van de gebruikte bronnen (archieven, memoires
en andere boeken), bij “Chronologie” een handig overzicht van de
jaren 1956-1976, met de nadruk op de chaotische gebeurtenissen
in 1966-1968. De 50° verjaardag van de start wordt bewust niet
gevierd.
Inhoud
De culturele Revolutie in China
Het boek bestaat uit vier delen. Deel I gaat over de jaren
1962-1966, maar kijkt ook terug naar de decennia daarvoor: de
dekoelakisatie van Stalin en zijn uithongering van
Oekraïne(1928-1932), zijn rol bij het aan de macht brengen van
Mao, de landhervorming van 1947-1952 met de moord op 1,5 à 2
miljoen boeren, de destalinisatietoespraak van Chroesjtsjov
(1956) die tegelijk een kritiek was op de personencultus van Mao
en voor gevolg had dat die cultus afgekeurd werd. In november
1957 was Mao in Moskou om de 40° verjaardag van de Russische
revolutie te vieren en zwoer hij (onoprecht) trouw aan
Chroesjtsjov.
In 1958 lanceerde hij de Grote Sprong, die het leven kostte aan
tientallen miljoenen mensen (ca. 45 miljoen). Er gebeurden
vreselijke dingen : mensen die zich verzetten, werden in vijvers
verdronken, verminkt, levend begraven, zieken en bejaarden
bewust uitgehongerd. Het graan werd afgepakt en uitgevoerd, in
ruil voor nucleaire technologie.
In 1959 leverde maarschalk Peng Dehuai er kritiek op, waarvoor
hij gestraft werd : hij verloor zijn baan van legerleider aan
Lin Biao. Ook Chroesjtsjov veroordeelde Mao’s Grote Sprong. In
1962 verklaarde Liu Shaoqi dat de hongersnood (en dus ook de
dood van ca. 45 miljoen mensen) een door de mens (dus door Mao)
veroorzaakte ramp was. Hij zou er tijdens de Culturele Revolutie
voor gestraft worden. De nieuwe legerleider Lin Biao daarentegen
roemde de Grote Sprong en Mao gaf de schuld aan vijanden van het
volk.
In oktober 1964 werd Chroesjtsjov afgezet door Brezjnev, maar de
relaties met Mao verbeterden niet. Op 16 oktober 1964 liet China
zijn eerste atoombom ontploffen in Xinjiang, ver van Beijing
dus.
In 1965 verscheen “Het Rode Boekje” met citaten van Mao.
Iedereen moest die bestuderen en van buiten leren. In datzelfde
jaar kwam premier Kosygin naar Hanoi en Beijing en beloofde hij
steun aan Noord-Vietnam, maar Mao wou niet met hem samenwerken.
Deel II heet “De Rode jaren” (1966-1968).
Op 14 april 1966 lanceerde Madame Mao(1914-1991), op bevel van
Mao en met goedkeuring van Lin Biao haar
“Dood-aan-de-cultuur-Manifest”. Dikötter zegt hier niets over,
maar volgens mij is dat het begin van de Anti-Culturele
Revolutie. Jiang Qing, een matige ex-toneelspeelster, was de
vierde vrouw van Mao en moeder van hun enige dochter. Ze was
tegen de gematigde Liu, Deng en Zhou Enlai.
Op 16 mei 1966 riep Mao op de vertegenwoordigers van de
bourgeoisie te verstoten. Hij beweerde dat er vijanden van de
communistische partij en de politiek zaten en in het onderwijs
en in de culturele sector. Die “vijanden van het volk” , een
term van Stalin, weken af van de maoïstische lijn.
Zijn bedoeling was weer almachtig te worden.
Zijn oproep was o.m. gericht tegen de “revisionistische”
burgemeester van Beijing en andere toppers die hem ooit hadden
tegengewerkt en die nu ontmaskerd en geliquideerd moesten
worden.
Op 23 mei 1966 ontsloeg Mao vier hoge partijleiders, de eerste
“Bende van Vier”.
Partijfilosoof Chen Boda en “expert in zuiveringen” Kang Sheng
kregen de leiding van “De Kleine Groep voor de Culturele
Revolutie”, een kerngroep opgericht door Mao om hem te helpen
bij de uitvoering van de C.R.. Op 1 juni schreef het
Volksdagblad: “Verdrijf en verwoest alle monsters en demonen” !
Dikötter beschouwt deze oproep als het startschot voor de C.R.
Mao verdween dan voor twee maanden uit Beijing en keek toe hoe
het land één grote chaos werd.
Op 13 juni werden de examens afgeschaft op de scholen en
universiteiten en de lessen voor onbepaalde tijd geschorst.
Leraren en directeurs werden de eerste slachtoffers van de
jongeren. Scholieren noemden zich Rode Gardisten en vernederden
en martelden hun leraren en leraressen op wrede wijze, soms tot
de dood en honderden brachten ze hen ertoe om zelfmoord te
plegen.
Studenten van de universiteit van Beijing folterden hun
professoren, verscheurden hun kleren, sleepten hen door de
straten, trapten en sloegen op hen.
Het onderwijs werd herleid tot wedstrijden in het opzeggen van
de langste citaten uit Het Rode Boekje, zowel van voor naar
achter als omgekeerd.
Op 16 juli 1966 zwom Mao in de Yangtze om te tonen dat hij op
zijn 73° nog fit was. Heel China vernam het en vele duizenden
volgden zijn voorbeeld.
Op 6 augustus moest Lin Biao van Mao president Liu Shaoqi
openlijk veroordelen. Toen was al duidelijk dat Mao de macht
heroverd had, wat het eerste doel van zijn CR was.
Ondertussen ging de Rode Terreur verder op scholen en
universiteiten met de ergste vernederingen en martelingen :
leraren moesten op handen en knieën over brandende kolen
kruipen, moesten spijkers en uitwerpselen eten, werden met
kokend water overgoten, moesten elkaar slaan. Ook goede
leerlingen uit “zwarte” families en bekende intellectuelen
werden vernederd en doodgemarteld.
Rode Gardisten, zowel jongens als meisjes, probeerden mekaar te
overtreffen in wreedheden en genoten van het bloed dat ze deden
vloeien. Dat vertelt ook Zhai Zhenhua, ex-Rode Gardiste, in haar
memoires. Alleen al in Beijing werden in juli-augustus 1966
minstens 1770 mensen afgeslacht. Ook de “landheren” en hun
kinderen werden uitgemoord of na foltering levend begraven. De
politie mocht nergens ingrijpen.
Ook kappers, kleermakers, fotografen, bloemisten, keramisten en
andere beroepen die “in dienst stonden van de bourgeoisie”,
moesten eraan. Hun werk werd voortaan verboden. Meisjes met hoge
hakken, korte rokken, make-up of mooie lange vlechten werden
hard aangepakt. Hun mooi lang haar werd gewoon afgeknipt of
afgesneden. Ook de oude cultuur moest kapot : zuilengangen,
bogen, uithangborden, kerken, moskeeën, bibliotheken, alles wat
in Shanghai en andere steden herinnerde aan het
“imperialistische verleden” zoals de prachtige
Jezuïetenbibliotheek Zikawei uit 1847, de
Sint-Ignatiuskathedraal, het graf van de eerste christelijke
bekeerling uit 1633, de kerkhoven, de oudste tempels : alles
werd verwoest. Ook alle katten werden eerst gefolterd en dan
afgeslacht als “symbool van burgerlijke decadentie”, liefst
terwijl de eigenaars het zagen. Ook wedstrijdduiven werden
vernietigd, “omdat ze het graan van de arbeiders opaten”.
Het ergst van al waren de huiszoekingen: alles i.v.m. religie,
kunst, boeken, luxe, juwelen … werd in beslag genomen.
Vrachtwagens brachten de buit naar centrale opslagplaatsen, waar
het bewaard werd of meegenomen door de Rode Gardisten, die hun
zakken vulden met geld, sieraden en goud. De grootste dieven
waren de toppers van de C.R., zoals Kang Sheng, Chen Boda, de
vrouw van Lin Biao of Madame Mao, die dure privécollecties
aanlegden met gestolen kunst.
Sommige mensen van “foute komaf” werden uit hun mooi huis gezet
en moesten het afstaan aan proletariërs. Alleen in Shanghai
werden 30.000 gezinnen uit hun huis gezet.
Uit de boekhandels verdwenen alle versieringen en alle
“niet-revolutionaire” boeken. Bleven nog over : de werken van
Mao en “Het vademecum voor de varkensfokker”. Musea gingen
dicht, het personeel werd naar de velden gestuurd, aldus Simon
Leys.
Tussen juni en november 1966 ontving Mao in Beijing 12 miljoen
Rode Gardisten uit heel het land en sprak hen toe. Zij riepen :
Lang leve voorzitter Mao” en ze noemden dat moment het
hoogtepunt van hun leven.
Doordat miljoenen jongeren gratis mochten reizen in overvolle
treinen, zelden een douche namen en weinig hygiëne hadden,
ontstonden allerlei ziektes, o.a. een epidemie van meningitis,
waaraan 160.000 mensen stierven in 1966-1967(p.156).
In oktober 1966 werden president Liu Shaoqi, die als “de Chinese
Chroesjtsjov” onder huisarrest stond sinds augustus, en Deng
Xiaoping door Chen Boda aangeduid als doelwitten van de C.R. Ook
de vrouw van Liu werd ongenadig hard aangepakt.
In de zomer van 1967 was de chaos compleet : het volk nam het
recht in eigen handen, er werd niet meer gewerkt, arbeiders
vormden milities. Op 22 augustus werd de Britse ambassade in
brand gestoken, het personeel werd afgeranseld en kreeg maanden
huisarrest. Ook andere ambassades zoals de Russische kregen het
lastig. Ook het Britse Hongkong werd aangevallen.
In 1968 bereikte de aanbidding van Mao een nieuw hoogtepunt. In
de pas heropende scholen, kantoren, bedrijven was aan alles
gebrek, behalve aan het Rode Boekje en aan standbeelden en
portretten van Mao. Scholieren, toekomstige reisleiders en
chauffeurs werden zwaar geïndoctrineerd met onzin zoals : alle
monumenten waren gebouwd door Mao, ook al waren ze eeuwen ouder
en het vliegtuig was uitgevonden door de onfeilbare CCP
(S.Leys).
In Shanghai alleen al werden in 1968 meer dan 600.000
standbeelden van Mao geplaatst, naast de vele posters,
portretten, altaren en bustes. Ook Madame Mao kreeg veel lof.
Ook in 1968 werden nog tienduizenden “contrarevolutionairen”
vermoord, onthoofd, in stukken gesneden, meestal na folteringen.
Bij sommigen werd de borst opengesneden terwijl ze nog leefden
en werden hart en lever eruit gehaald en opgegeten(222). De
leiders kregen het hart en de lever, de gewone mensen aten de
armen en benen op. Ook leraren werden door leerlingen in stukken
gesneden en opgegeten(222-223).
Op 7 september 1968 riep Zhou Enlai op het Tiananmenplein de
overwinning uit : “Nu is het hele land rood”(226).
Deel III heet “De zwarte jaren” en gaat over 1968-1971.
De zuiveringen gingen verder. Er werden lijsten opgesteld van
“afvalligen” , van “contrarevolutionaire revisionisten” en van
“geheim agenten die voor de vijand werkten”.
170.000 mensen werden met harde hand ondervraagd door
“Propagandateams voor het denken van Mao”. 5.400 ondervraagden
pleegden zelfmoord of werden doodgeslagen. Op de universiteit
van Beijing pleegden 23 professoren zelfmoord, meestal na
fictieve beschuldigingen. 70 martelmethodes werden gebruikt om
bekentenissen af te dwingen. Gelukkig worden die hier niet
allemaal uitgelegd(235). Wie na de ravage van de Grote Sprong
kritiek had geuit op Mao, zoals Ulanfu, de leider van
Binnen-Mongolië, werd nu zwaar gestraft of doodgeslagen. In die
provincie werden 800.000 mensen opgepakt en zwaar gemarteld :
tongen uitgerukt, tanden uitgetrokken met trektangen, ogen
uitgestoken, vrouwen seksueel misbruikt en hun borsten en
onderbuik met gloeiende stokken verschroeid, enz. De Mongoolse
elite en taal werden uitgeroeid. Het aantal doden lag tussen
16.000 en 23.000.
In december 1968 stuurde Mao de jongeren massaal naar het
platteland om zich door de boeren te laten herscholen. Tussen
1968 een 1976 kreeg het platteland zo miljoenen onbruikbare
stadsjongeren op bezoek. Hun stadspas moesten ze inleveren,
waardoor ze al hun privileges kwijt waren. Op het veld moesten
ze werken vanaf 6 u ’s morgens, 7 dagen per week. Ze woonden in
grotten of varkenshokken en ze kregen maar amper eten, want de
boeren hadden zelf heel weinig. Ze schrokken van de armoede die
er heerste. Velen werden ziek en meisjes werden massaal seksueel
misbruikt. Ook professoren, leraren, dokters en andere
intellectuelen ondergingen hetzelfde lot. Ondertussen vielen hun
normale activiteiten stil.
Het jaar 1969 werd vooral gekenmerkt door de kleine grensoorlog
tussen China en de SU op het eilandje Damanski (2 km lang, 800 m
breed) in de Oessoeririvier. Als tegenreactie, vielen de Russen
in augustus binnen in Xinjiang, op 7.000 km daarvandaan. Moskou
was bang dat “het Gele Gevaar” hele stukken van Siberië zou
veroveren en vroeg zelfs aan Washington wat de Amerikanen zouden
doen als de Russen de Chinese nucleaire basis in Xinjiang zouden
aanvallen. Mao liet de bevolking mobiliseren en (des)informeren.
Er werden massaal schuilkelders en loopgraven aangelegd. Beijing
kreeg een ondergrondse stad van 85 km². Ook in 75 andere grote
steden werden schuilkelders met de hand gegraven, voldoende om
60 % van de bevolking binnen te laten. 1800 fabrieken werden
verhuisd naar het achterland, wat honderden miljarden kostte.
Maar de oorlog brak gelukkig nooit uit.
Op 12 november 1969 stierf Liu Shaoqi in zijn eenzame
opsluiting, waarin hij twee jaar had gezeten. Zijn dood werd pas
bekend gemaakt na Mao’s dood. In 1980 werd hij gerehabiliteerd.
In 1970 ging de jacht op contrarevolutionairen en “slechte
mensen” verder. In het ministerie van Buitenlandse zaken was de
helft van de duizend personeelsleden “slecht”. Overal werden
weer mensen verhoord, in totaal 3,5 miljoen en een onbekend
aantal van hen werd doodgeslagen of pleegde zelfmoord. Het leven
van miljoenen mensen werd verwoest door verzonnen
beschuldigingen. Chen Boda, eerst één van de vrienden van Mao en
van de leiders van de C.R., werd nu door Mao uitgeschakeld als
“nep-marxist” en “spion”.
In 1971 werden Amerikaanse tafeltennissers uitgenodigd naar
China, daarna mochten Kissinger en in 1972 ook president Nixon
komen. Washington liet Taiwan vallen, erkende China en liet het
toe in de Veiligheidsraad van de UNO. Zhou Enlai had goed
onderhandeld.
Ondertussen startte Mao een campagne tegen Lin Biao, die in
september 1971 overhaast met een vliegtuig wegvluchtte naar de
SU, maar neerstortte in Mongolië, omdat het te weinig brandstof
had getankt. Dan volgde de zuivering van al zijn aanhangers; dat
duurde tot 1973. Zijn voorwoord werd uit alle Rode Boekjes
gescheurd.
Deel IV gaat over “De grijze jaren” ofwel de periode van 1972
tot 1976.
Voor het bezoek van Nixon op 21 februari 1972 kregen Beijing en
Shanghai een facelift. Posters van de C.R. werden verwijderd,
verwoeste parken heraangelegd. Op de Grote Muur prees Nixon Mao
en het Chinese volk. In Shanghai tekenden Zhou Enlaien Nixon een
communiqué dat de Koude Oorlog tussen beide landen moest
beëindigen.
Na Nixon volgden diverse leiders van landen uit Europa,
Latijns-Amerika, Afrika en Azië, zelfs de Japanse premier met
wie China op gespannen voet leefde wegens het oorlogsverleden.
Toen België in 1971 diplomatieke relaties aanknoopte met China,
bedroeg de bilaterale handel 20 miljoen $. In 2016, bij de 45°
verjaardag van dat verdrag, is dat 20 miljard of 1.000 keer
zoveel.
Nixon hoopte ook op een oplossing voor Vietnam, maar China bleef
Vietnam en helaas ook de moordzuchtige Rode Khmers steunen.
In 1974 organiseerden Mao en zijn Madame weer een nieuwe
campagne, nu tegen Zhou Enlai, premier sinds 1949, die het land
wou ontsluiten. Hij zou een “moderne Confucius” zijn en
Confucius was de favoriet van de reactionairen. Niemand was dus
nog veilig. Er kwam een tweede, korte C.R. : schoolkinderen
sloegen de tafels, stoelen en ruiten van hun klassen weer kapot.
Zhou Enlai werd aan de kant gezet. Niet hij en ook niet Jiang
Qing, maar Deng werd hoofd van de Chinese delegatie bij de VN.
Zhou, die blaaskanker had sinds 1972, kreeg er van Mao geen
behandeling voor, verscheen op 30 september 1974 ziek en
vermagerd op een staatsbanket, kreeg daar wel een groot applaus,
mocht van Mao in januari 1975 nog wel “De vier moderniseringen”
lanceren om landbouw, industrie, defensie, wetenschap en
technologie weer op te krikken, maar stierf op 8 januari 1976,
mager en versleten. Het volk waardeerde hem als de enige die de
ellende van de C.R. wou verlichten en was massaal verdrietig.
Madame Mao had ook een hekel aan Deng. Een zoon van hem was door
de Rode Gardes verlamd geslagen. Zij, haar bende van Vier en een
neef van Mao (Mao Yuanxin) vielen Deng aan, omdat hij meer
energie stak in de economische groei dan in de communistische
ideologie. Deng werd in november 1975 opnieuw weggezuiverd. Mao
had de ziekte ALS, kon nauwelijks nog spreken en bewegen, en was
niet meer in staat de Bende van Vier in te tomen. Het volk kwam
wel in opstand tegen “de heks Jiang Qing” en prees de overleden
Zhou met massa’s bloemen. De overheid had 200 vrachtwagens nodig
om ze te verwijderen van het Tiananmenplein.
Op 28 juli 1976 werd Tangshan, een mijnstad op 150 km van
Beijing, getroffen door een zware aardbeving met 500.000 à
700.000 doden. Dit werd beschouwd als een slecht voorteken. Mao
voelde de aardbeving tot in Beijing. De hulp die andere landen
aanboden, werd botweg afgewezen door de nieuwe premier Hua
Guofeng.
Ondertussen was de Chinese economie en gezondheidszorg op
sterven na dood en de kwaliteit van de producten was
erbarmelijk. Overal waren tekorten aan alles, de armoede en de
honger waren schrijnend. De jaren 1972-1976 waren hongerjaren.
Toen Mao op 9 september 1976 stierf, leed minstens 20 % of 200
miljoen mensen aan permanente ondervoeding en allerlei
chronische ziektes. Vele vrouwen stierven bij de bevalling en
1/3° van de baby’s kort na de geboorte. Noodgedwongen werd 5 %
van de grond teruggegeven aan de boeren, die hun producten weer
op de markten mochten verkopen. Dit verlichtte de ellende.
Steeds meer mensen verloren hun geloof in het communisme door de
ellende die het opnieuw had veroorzaakt.
Door de C.R. was het peil van het onderwijs dramatisch gezakt en
het analfabetisme was enorm toegenomen. Vele leerlingen waren
kampioenen in het opzeggen van lange citaten uit Het Rode
Boekje, maar wisten niet waar Beijing lag op een kaart en konden
ook niet meer tellen. Ook hun nieuwe leraren waren nauwelijks
geletterd.
Bij de dood van Mao was er een gevoel van opluchting bij velen,
tranen bij anderen.
Op 18 september was de voltallige leiding plus één miljoen
mensen op de begrafenis, behalve Deng, die nog onder huisarrest
stond. Hua Guofeng maakte van de gelegenheid gebruik om de massa
aan te sporen om door te gaan met de campagne tegen Deng.
Op 6 oktober 1976 werd de Bende van Vier gearresteerd door
premier Hua. Dat werd uitbundig gevierd door de bevolking. De
Bende kreeg de schuld van alle ellende van de voorbije tien
jaar.
Mao, de hoofdschuldige, ontsnapte dus weer.
In de zomer van 1977 kwam Deng aan de macht. Het volk beschouwde
hem als een verlosser, die drie zuiveringen had overleefd.
Miljoenen scholieren, vooral Rode Gardisten, keerden terug van
het platteland en ook vele mensen die onterecht in de laogai
(werkkampen) hadden gezeten. Deng kreeg meer macht dan Hua en
bracht in februari 1979 een succesvol bezoek aan de VSA. Voor
het eerst eisten demonstranten ook democratie, maar dat wou Deng
niet. Het recht van de burgers om vrijuit te spreken en te
staken werd opgeheven.
De “oude wereld” maakte weer een comeback : in boekhandels
werden weer verboden boeken verkocht, dus andere dan de enige
toegelatene van Marx, Engels, Lenin, Stalin en Mao. Ook
erotische romans kenden weer succes, buitenlandse radio’s werden
weer illegaal beluisterd en de godsdiensten kregen weer
aanhangers.
Veel slachtoffers van de C.R. werden gerehabiliteerd, o.a. Liu
Shaoqi in februari 1980.
In november 1980 werd de Bende van Vier ervan beschuldigd tien
jaar lang een moorddadige chaos gecreëerd te hebben. Madame Mao
verzette zich :”Ik was de hond van Voorzitter Mao en ik beet
iedereen die ik van hem moest bijten”. Het mocht niet baten. Het
viertal kreeg levenslang. In 1991 hing Jiang Qing zich op in
haar cel. Chen Boda, een andere leider, was door Mao al in 1970
in de cel gezet en zat daar tot 1988. Hij stierf in 1989.
Mao had beweerd dat de C.R. voor 70 % een succes was geweest en
voor 30 % was mislukt. Hij had hetzelfde gezegd over Stalin en
nu zei Deng hetzelfde over Mao.
Ik vraag me af wanneer de Chinezen die percentages voor Mao
eindelijk zullen durven omdraaien.
Maar dat kan nog even duren : in januari 2016 werd in Tongxu, in
de provincie Henan, nog een standbeeld gebouwd voor Mao, zo hoog
als een appartementsgebouw van 12 verdiepingen, 37 meter vol
staal en beton, omgeven door goudverf. Kostprijs: 500.000 €.
In de winter van 1982-1983 werden de volkscommunes afgeschaft.
Door deze decollectivisatie kwam er weer privéinitiatief en
economische groei. Maar de economische liberalisering zette zich
niet door in de politiek : in juni 1989 liet Deng de tanks over
de demonstranten rollen op het Tiananmenplein. De éénpartijstaat
moest overeind blijven en blijft tot nu toe overeind: de
studenten hebben hun conclusies getrokken, ze betogen niet meer
en studeren hard om later veel geld te verdienen.
Beoordeling
Dit boek is minder gestructureerd dan de vorige twee, wellicht
omdat de gebeurtenissen ook chaotisch waren. De chronologische
volgorde wordt niet altijd gerespecteerd.
De auteur spreekt ook niet over 14 april 1966, het
“Dood-aan-de-cultuur-manifest” van Madame Mao, dat m.i. het
begin van de anti-culturele revolutie inluidde.
Dikötter legt ook onvoldoende nadruk op het anti-culturele
aspect ervan. Simon Leys(2) doet dat wel en geeft een preciezer
beeld van de eindeloze verwoestingen van tempels, kerken,
stadsbogen, kunst in de privéhuizen. Concreet zegt hij dat van
de 6843 monumenten die Beijing telde, er 4922 of 72 % werden
gesloopt. En volkswijken moesten plaats maken voor kaarsrechte,
brede boulevards, waar stalinistische massaparades konden
plaatsvinden. Leys bezocht in 1974 ook Xian en Tibet en
constateerde dat die ook zwaar toegetakeld waren door de Rode
Gardisten.
Over de huiszoekingen vertelt Dikötter ook minder dan Leys.
Behalve het in beslag nemen van alles dat waarde had, gebeurden
er nog veel ergere dingen : mensen werden kaalgeschoren,
beschilderd, geslagen met broeksriemen, urenlang gefolterd,
doodgeslagen, zowel kinderen van één maand als ouderen van 80.
De Rode gardes moesten niet onderdoen voor I.S. nu.
Het aantal doden wordt geraamd op 1,5 miljoen, dus 1/30° van de
Grote Sprong, maar nog heel veel; we hebben geen idee bij
hoeveel mensen uit deze verwoeste generatie het leven en de
carrière gekraakt werd.
Leys is ook duidelijker in het formuleren van Mao’s doel met de
C.R. : zich opnieuw meester maken van de macht(tj’iuanli
towtsjeng”, Nieuwe kleren, p. 39). Zo stond het in de kranten
van de partij en van het leger.
Dikötter zegt niets over de perceptie van de C.R. in het Westen.
Leys wel. Hij ergerde zich al in 1971 mateloos aan het feit dat
zijn boeken weggelachen werden door de linkse intellectuelen in
Parijs, Brussel, Leuven en Amsterdam, die hem spreekverbod
oplegden in Parijs en de C.R. bleven propageren in Le Monde, De
Groene Amsterdammer(met Geert Mak bij de redacteurs) en in de
geschiedenisboeken, zelfs nadat de Chinezen die ramp al
afgekeurd hadden. Ook de katholieke universitaire parochie van
Parijs verdedigde de revolte tot het einde. De maoïstische
sinologe Michelle Loi schreef in 1975 : “Pour Luxun, Réponse à
Pierre Ryckmans”, waarin ze bewust de ware naam van Leys
onthulde in de hoop dat hij dan niet meer in China zou mogen
reizen. En de Nederlandse sinologen Zürcher en Fokkema (zie
bibliografie,p.391) beweerden in 1976 nog dat “Mao gezorgd had
voor een betere voedseldistributie en voor beter onderwijs” ,
hoewel er 45 miljoen hongerdoden waren en tien jaar lang bijna
geen onderwijs.
Pas in 1983 zag Le Monde in dat ze zich vergist hadden.
Ons eigen Amada organiseerde “studiereizen” naar Albanië, “het
Europese China”, tot meerdere eer van dictator Enver Hoxha en
van Mao, minstens tot 1976 (toen ik er zelf bij was).
Dikötter toont wel aan dat het Chinese volk niet massaal
enthousiast was over de C.R. en liever niet meedeed aan de
collectivisatie en liever zijn eigen producten verkocht op
kleine zwarte markten.
Soms staat er een klein drukfoutje in, een enkele keer ook een
inhoudelijke: op p. 361 noemt Dikötter Wu Zetian de enige
keizerin uit de Chinese geschiedenis. Hij vergeet Cixi, die
regeerde van 1861 tot 1907. Jung Chang schreef er een boek over
in 2013.
De bibliografie is indrukwekkend. Ik mis enkel het boek van de
Britse Frances Wood (“My part in the Cultural Revolution”). Zij
kreeg een studiebeurs voor Beijing(1975-1976), maar leerde haar
Chinees vooral in de rijstvelden. De boeken van Simon Leys
(schuilnaam voor Pierre Ryckmans) staan erbij in de Engelse
vertaling.
De chronologie (19-27) is zeer nuttig om de gebeurtenissen te
kunnen volgen. Een biografisch portret van de protagonisten en
voornaamste slachtoffers ontbreekt (bij Leys is er dat wel).
Het register is wel heel degelijk.
Het boek is een goede aanvulling op zijn eerste twee over China
en op onze literatuur over het Maotijdperk.
Jef Abbeel juni 2016